aan koolstof en waterstof rijk hgchaam: dc steenkool. Anders werkten, onder gelijke omstandigheden , de overblijfselen van dieren: uit deze ontstonden insgelijks verbindingen uit koolstof en waterstof, die echter van vlugtiger aard dan de kolen waren, en zich een uitweg poogden te banen. Kwamen deze uitdampingen aan koudere plaatsen der aard-oppervlakte, of wederstonden de steenmassa's daarboven den druk er van, dan verdikten zij zich, en vormden aardharts.

Onder welke omstandigheden, voor onze denkbeelden moeijelijk te bevatten, de aardharts zich ontwikkeld moet hebben, wordt ons door de tegenwoordige geschiedenis van den dag eerst geleerd; tot dusver waren ons slechts weinige plaatsen van grooteren omvang bekend, waar men ze aantrof. Alleen daar waar de aardharts de oppervlakte bereikte, waar het water het beschermende deksel wegspoelde en het den mensch in de hand wierp, werd het verzameld, en reeds in de oudste tijden maakte men er gebruik van. Het zijn de oevers der Kaspische, der Zwarte en der Doode zee, aan welke Assyriërs, Persen en Egyptenaren eene zwarte, glasachtige massa vonden — het asphalt — waarvan zij zich op allerlei wijze bij het bouwen van hunne reusachtige gewrochten wisten te bedienen, gelijk inzonderheid de bouwvallen van Babylon en Memphis getuigen. Deze plaatsen werden sedert vele jaren vermeerderd met het asphalt-meer op het eiland Trinidad, eene asphalt-massa van verscheidene uren in omvang, waardoor de bodem van een uitgedroogd meer gevuld werd. Zelfs deze plekken bleven bij den ondergang der Egyptische beschaving onopgemerkt, en aan onze eeuw zou het voorbehouden zijn de rijke erfenis te aanvaarden, welke de organische wereld van vroegere scheppingen ons naliet. Opmerkzaam gemaakt door de hooge waarde der producten, welke de kool bij hare verhitting onder afsluiting der lucht oplevert, wendde zich het onderzoek meer en meer tot de ligchamen, die hun ontstaan op gelijke wijze aan de werking der natuur te danken hebben: aan de aardhartsen en aardoliën. Sedert het begin dezer werkzaamheden is naauwelijks eene eeuw verloopen, en wij' weten niet of wij meer de verrassende uitkomsten er van zullen bewonderen, of het opsporen van ongelooflijke groote menigten ruwe stof, die er het gevolg van waren.