Eeeds zijn de vrouwen den weg naar Waterloo op. Zij verlangen naar het einde der wandeling.

//Ho! Hier in!"

Noode volgen zij ons in het eenvoudige, doch wel onderhouden huis aan den overkant van den weg, met die twee ramen en eene deur in het midden; en vreemd zien ze op, toen ze links de niet zeer ruime kamer binnentreden, gevuld met allerlei voorwerpen, opgezameld na de bloedige Junijdagen van 1815, Het is een soort van museum.

Iets weemoedigs grijpt ons aan bij het beschouwen der handschriften, die, voorzien van de naamteekeningen van Napoleon en vele zijner beroemdste legerhoofden, naast de deur aan den muur zijn opgehangen; meestal zijn ze in het Eransch, in loopend schrift, en niet heel duidelijk. Meer tijd tot onderzoek, dan ons gegund is, zouden ze overwaardig zijn.

In het midden der kamer staan, op tafels, kasten inet glas gedekt, waarin verscheidene doozen en laden met eene menigte muntstukken. In orde gerangschikt zijn ze niet; alleen koper bij koper, en zilver bij zilver. Pruissische thalers, Eransche vijffrancstukken, Engelsche shillings, Nederlandsche guldens, daalders en zestehalven liggen vreedzaam bijeen; kreutzers, duiten, centimes, gouden Napoleons, guinjes, dukaten, meest alle muntstukken der onderscheidene natiën , die hier elkander zoo hardnekkig bestreden, zijn hier vertegenwoordigd.

Eén dukaat blinkt meer dan de overigen, en is scherper van muntslag en weinig afgesleten. Zou deze niet kunnen zijn de lang bewaarde spaarpenning eener moeder, den flinken zoon in de hand gedrukt, toen hij afscheid van haar nam, om nooit weer te keeren? Ach! wie weet hoe menig geldstuk hier ligt, dat door ouders en bloedverwanten werd afgezonderd en aan zonen of broeders gezonden, van wie zij later vernamen dat ze gesneuveld waren!

Eene andere kast bevat order- en notitieboekjes, heel of half volgeschreven, verscheurd, gekreukt, geheel ongeschonden, of vuil en als uit het slijk opgeraapt. Nog meer kleine voorwerpen liggen daar onder het glas. Knoopen van velerlei slag; stormbanden, schakotplaten, de Pruisische en Eransche adelaars, de hoorn des jagers en onze gekroonde W;

1863. III. 9