dronke, eer ze water gezien hebbe. 'k Heb ook ereis en kameraad gehad, dat en Geldersman was. Die vent wou in den beginne maar volstrekt geen enkel borreltje drinke; hij was eerst zoo stijf as en afschaffer: maar we schopten hem zoo lang standjes en kregen hem zoo dikwijls der over in de maling, dat hij er wel aan moest, hoor! Later raakte me die vent zoo aan 't zuipen, dat hij van armoei weer naar zijn Moifenland most."

Dit gesprek werd gevoerd tusschen twee livreibedienden, die zich, onder het drinken van een //sneeuwballetje" en het rooken eener cigaar, vóór eene kermistent onder het jeugdig groen eener beuk in het Haagsche bosch geplaatst hadden, ten einde zóó hunne oogen over het kermisvierend publiek te kunnen doen gaan.

//'t Spijt me anders van die meid, hoor — 't is zoo'n goeije zielhernam de koetsier van den baron van Heel. — // Dat was ook het geval met die maat, daar ik zoo eve van sprak; 't schijnt dat dat soort de Hollandse lucht niet lijen kunne," liet de andere er op volgen, waarna beide opstonden en zich onder de wandelaars begaven.

Het gezegde: //het schijnt dat dat soort de Hollandsche lucht niet verdragen kunnen," zoo luchtig daar heen geworpen, heeft evenwel in een overdragtelijken zin veel waars. Hoogst eenvoudig opgevoed, verlaten velen van den dienstbaren stand deze streken, om in Holland hunne fortuin te zoeken, en dat wel op een leeftijd, waarin de driften het hevigst, de hartstogten het vurigst zijn. Een hoog loon lokt hen derwaarts. Vreemd aan alle gemak en genot, verrigten zij daar zonder moeite het zwaarste werk, en wel met zulk een ijver en naauwgezetheid, dat men daar bij voorkeur van hen gediend is. Vraagt nu evenwel niet, of er wilskracht en standvastigheid noodig is om staande te blijven in een maalstroom van verleiding, als welke hen daar omgeeft. Het eenvoudige landleven met het stadsgewoel verwisselende, hooren en zien zij soms veel kwaads, dat hun vroeger zelfs niet bij name bekend was. En als zij daar dan zoo op zichzelve staan, in dienst van menschen, die zich verbeelden genoeg te doen wanneer zij hunne onderhoorigen ruimschoots beloonen, — beloonen met hun goud, zonder zich dikwijls verder over hun zedelijk gedrag te bekommeren, —