gen! — de domme menigte diets te maken, dat hun heiligst geloof bedreigd werd. Nooit was er krachtiger hefboom om de menigte in beweging te brengen dan de kreet: // De kerk is in gevaar!"

Jaren had het vuur gesmeuld, en ofschoon goede trouw geen kwaad vermoedde, was toch heimelijk geheel het land in gisting geraakt, de opstand voorbereid en gereed om uit te barsten; alleen een voorwendsel ontbrak. Naapers van Parijsche zeden en gewoonten, meer nog dan wij, vernamen de Belgen wat er voorgevallen was in Frankrijks hoofdstad gedurende de Julijdagen, en de stoot was gegeven. Een paar maanden later liepen zij even zoo te hoop, en bouwden zij even zoo barricaden, en riepen ook //weg met den koning!" en plunderden en vernielden, en wapenden zich met wat hun het eerst voorkwam. Wat bij den aanvang van luttel beteekenis scheen, bleek weldra van schromelijke gevolgen te zijn.

Van alle oorden, vooral uit Luik, stroomden geheelescharen uit de heffe des volk naar Brussel, het brandpunt van den opstand. Daar stonden de estaminets voor hen open, en werd geld met volle handen uitgedeeld onder de mannen, die hard over u libertait" schreeuwden. En toen des konings lankmoedigheid eindelijk uitgeput en de zending van den kroonprins tot bemiddelingen verzoening verijdeld was, zond hij troepen ter beteugeling van het oproerig gemeen.

Schrik en verwarring verspreidden zich door de stad. Het goedgezinde deel der ingezetenen beefde terug voor hetgeen aanstaande was. De fabrieken stonden stil. De dolzinnige volkshoop groeide tot tienduizenden aan en schaarde zich in gelederen. Daar verscheen de krijgstnagt der gehate Hollanders voor de poorten, en de worsteling vingaan. Schoon de overmagt der oproerlingen ontzettend was, gelukte het den aanvallers, tot in het midden der stad door te dringen en zich vier dagen lang in het Park staande te houden. Op hoog bevel verlieten zij, om verder bloedvergieten te voorkomen, de stad, en de grondslag tot scheiding van Noord en Zuid was gelegd.

Nu verzamelde men de dooden , die gevallen waren in den heiligen strijd, en —zonderling genoeg! —men herkende ze bijna allen; want zeer weinig naamplaatsen zijn op de zwarte