Schuimende wijnen Storten in beken,

Midden door godlijke,

Heerlijke streken,

Laten de bergen Achter zich liggen,

Breiden tot geurige Meren zich uit.

En het gevogelte Klapwiekt het zonlicht,

Vliegt de verruklijke Eilanden tegen,

Die zich op golfjes Dobbrend bewegen;

"Waar wij de koren Juichende hooren,

Of in landouwen Dansers aanschouwen,

Die spelemeijen Of zich verspreijen.

Deze beklimmen Bergen en boomen;

Anderen zwemmen Over de stroomen;

Anderen zweven Al tot het leven;

Al om een verre,

Minnende sterre Hulde te biên.

MEPHISTOPHELES.

Hij 's ingesluimerd! Goed zoo, beste jongen!

Gij, geesten, hebt hem trouw in slaap gezongen;

Yoor dit concert sta ik bij u in 't krijt.

Ja, Eaust! ik wist wel, dat ge nog de man niet zijt

Om zoo gemakkelijk den duivel vast te houden.

"Wat droomgegoochel, en gij zijt hem kwijt.

Maar om thans hier niet te verouden ,

Moet mij een rat ten dienste staan.

"Waar haal ik nu zoo'n beest op eens van daan?