verminderen evenwel met de bevoorregte schuldeischeres weduwe 1 Jelhay, geboren Gadet, en hare bevoorregte schuldvordering ad ƒ23.30, en met den verkeerdelijk, als voor de aanneming van het aceoord gestemd hebbenden schuldeischer N. van Aken en zijne schuldvordering ten beloope

van f 40,000 , en alzoo met 2 ƒ 40,023.30

en alzoo terug te brengen tot concurrente schuldeischers, en door hen vertegenwoordigde

concurrente schuldvorderingen ad '236 ƒ 293,833.98

zoodat noch de eene noch de andere bij art. 841 W. K. vereischte wettelijke meerderheid tot aanneming van het accoord zou verkregen zijn , ontbrekende aan de eene een genoegzaam bedrag schuldvorderingen, door het genoegzaam bedrag schuldeischers vertegenwoordigd, en aau de andere een genoegzaam getal schuldeischers, vertegenwoordigende het genoegzaam zijnde bedrag schuldvorderingen; en mitsdien ook in dit verondersteld geval de homologatie van bet accoord zou behooren geweigerd te worden ;

0., dat de subsidiaire vordering der gefailleerden is in strijd met de wet;

O., dat, bij weigering van homologatie van een accoord, ae insolventverklaring van den boedel uitgesproken en de vereffening derzelve door de curators moet bevolen worden ;

0. ten opzigte der kosten, dat het aanbieden door eenen getailleerde van een accoord en de verdere gevolgen daarvan zijn processale handelingen , waartoe, wel is waar, het faillissement aanleiding geeft, doch die geen deel uitmaken van het eigenlijk faillissements-proces; dat mitsdien op de daarop gevallen kosten van toepassing is de bepaling van art. 56 B. R. ; en dat mitsdien de kosten niet kunnen komen ten laste van den faillieten boedel, dan voor zooverre zij zijn veroorzaakt door de handelingen van den voor de bewaring der regten van den boedel optredenden en daér in het ongelijk gestelden curator; dat in ca.su de curators wel zijn opgetreden, doch niet in het ongelijk gesteld worden, en dat mitsdien de gefailleerden, hunne echtgenooten en de partij Ch. van Melsen in de kosten moeten veroordeeld worden;

Regt doende enz.,

Verleent de gevraagde acten;

En, voorbijgaande de tot het gevraagd getuigenbewijs betrekking hebbende vorderingen ,

Verklaart de gefailleerden ongegrond in hunne subsidiaire vordering;

Weigert de homologatie van het aangeboden accoord ;

Verklaart de vier failliete boedels insolvent;

Beveelt, dat zij door de curators zullen vereffend worden;

En veroordeelt de beide gefailleerden, hunne beide echtgenooten en de partij Ch. van Melsen in de op dit proces van verzet gevallen kosten.

mengelwerk.

Is een griffier bevoegd en verpligt aan ieder, die zulks vordert, af schrijft of uittreksel te geven vaneen proces-verbaal der openbare teregtzitting in strafzaken t

Aangenaam was het mij in het Weekblad n°. 3298 eene bestrijding te vinden opgenomen der door mij in Weekblad n». 3286 gegeven bevestigende beantwoording van bovenstaande vraag. Mijn doel toch was geen ander, dan om, door kennisneming der argumenten van mogelijke bestrijders mijner meening, de mijne daaraan te toetsen, en zoo mogelijk door wrijving van denkbeelden tot de waarheid te komen in deze in onze jurisprudentie en litteratuur, voor zoover mij bekend, nieuwe vraag. Den schrijver in Weekblad n°. 3298 dankende voor die mededeeling , moet ik echter tot mijn leedwezen bekennen , dat ik door zijne argumenten nog niet van de onjuistheid der mijne ben overtuigd geworden.

Vooreerst kan ik mij niet vereenigen met de d££r aan het woord register gegeven definitie, als zoude zulks zijn: »eene verzameling van schrifturen, waarvan de opname in dien vorm door de wet bevolen wordt." Behalve toch, dat wij door de woorden-, «in dien vorm", d. i. in den vorm van registers, niet veel verder komen , dan ronddraaijen in een cirkel, is mijn hoofdbezwaar tegen het slot dier definitie dit, dat een wettelijk voorschrift een essentieel vereischte voor het bestaan van een register zou zijn. Op vele griffiën toch worden, behalve de door de wet voorgeschrevene, nog verscheidene andere gehouden, als daar zijn: een register van overtuigings-stukken, een register van notulen , een register van correspondentie , een register van renseignementen enz., aan welke het niet aangaat den naam : «register» te onthouden, alleen omdat het houden daarvan niet bij de wet is voorgeschreven ; alleen dit kan men zeggen, dat het geene wettelijk voorgeschreven registers zijn. Mijn begrip van dat woord is dus ruimer; liever zou ik het noemen: «eene verzameling van schrifturen, in een boekdeel of band vereenigd.» Al dadelijk moet ik er echter bjjvoegen, dat ik, het moegelijke van iedere goede definitie erkennende, ook deze voor beter geef. Als vereischte van openbaarheid van een register kan ik ook evenmin aannemen een bepaald voorschrift der wet, die zulks uitdrukkelijk zou moeten verklaren, maar moet m. i. worden aangenomen , dat ieder' register aan dit vereischte voldoet, waar het de vermelding inhoudt van wat in het openbaar geschiedt, zoo als voor de behandeling van strafzaken uitdrukkelijk is voorgeschreven bij deartt. 20 liegt. Org., 170, 227 en 253 Wetb. van Strafvord., en voor burgerlijke zaken bij art. 18 Wetb. van Burg. Regtsvord.; het is voldoende, dat de wet de openbaarheid der in die schrifturen behandelde zaken beveelt. Waar daarentegen ingevolge voormelde artikelen bij regterlijke uitspraak , of door bepaalde wetsduiding , bijv. in art. 'J05 Wetb. van Burg. Regtsvord., de niet-openbaarheid als uitzondering is bevolen, volgt daaruit, dat ook het register voor zooverre als niet openbaar moet worden aangemerkt.

Wat betreft de tegenwerping, dat de bepaling van art. 838 Wetb. van Burg. Regtsvord. van geene toepassing kan zijn op het audiëntieblad in strafzaken , waarvan de arresten of vonnissen volgens geene enkele wettelijke bepaling deel uitmaken, in tegenstelling met hetgeen in burgerlijke zaken plaats heeft, moet ik opmerken, dat ik het audientieblad in strafzaken onder openbare registers begrijp, niet omdat arresten of vonnissen daarvan deel uitmaken, welk laatste ik toegeef, maar omdat gelijke reden zoowel daarvoor pleit als voor de arresten of vonnissen ; en dat deze laatste openbare registers vormen , blijkt uit de woorden van art. 838, waarvan de door mij gegevene taalkundige uitlegging ook niet is wedersproken geworden. Indien men deze uitlegging van dit artikel toegeeft, voor wat betreft de arresten of vonnissen, waarom dan de processen-verbaal buitengesloten , het verband waaitusschen men toch niet zal ontkennen, en die wel op gelijke wijze één geheel zullen vormen ?

Indien al uit art. 56 van het Keiz. decreet van 18 Junij 1811 kan worden opgemaakt, dat een proces-verbaal der teregtzitting daar wordt aangemerkt als deel uit te maken van de pièces de la procédure , waarvan slechts voorwaardelijk uitgifte alleen aan partij geoorloofd is daartegen is, dunkt mij, aan te wijzen :

1". dat het in een tarief van j'ustitie-kosten niet de plaats is om te bepalen, of en wanneer uitgifte van stukken mag geschieden,

waar dit te huis behoort, bf in het Wetb. van Strafvorl., zoo als voor criminele zaken is geschied bij art. 305 Code d'Instr. Grim. en art. 163 Wetb. van Strafvord., bf zoo als bij ons nader is geschied bij de behandeling der dwang-uitgifte van acten ; het tarief heeft niet te regelen de vergunning tot afgifte, maar alleen de bepaling van den prijs daarvoor ;

2". dat, voor wat de afgifte uit openbare registers betreft , door onzen wetgever in art. 838 Wetb. van Burg. Regtsvord. is gederogeerd aan het beginsel, teregt of ten onregte, in dat art. 56 nedergelegd ; lex posterior derogat priori; terwijl men overigens de bepaling van dat artikel van volle kracht kan iaten, voor wat betreft de niet openbare stukken der opsporing van het misdrijf of der instructie vóór de openbare behandeling.

De tegenwerping, ontleend aan art. 64 van het reglement van 14 Sept. 1838 (Stbl. n°. 36) , welk artikel de audientiebladen , even als de rollen , afgescheiden van de registers zou opnoemen , acht ik van weinig belang, wanneer ik er op wijs, dat die zoogenoemde strenge onderscheiding van : I °. rollen , 2». registers en 3°. audiëntiebladen, in datzelfde reglement wordt te niet gedaan , in art. 35 , waar gesproken wordt van een: »register of algemeene rol.» Genoeg reeds, om aan te toonen , dat de woorden promiscue worden gebruikt, en men dus evenmin het regt heeft audientieblad zoo streng te onderscheiden van register.

Dat art. 217 Wetb. van Strafvord. niet zou voorschrijven, dat het audientieblad in de registers zal worden opgenomen, doet niets ter zake. Immers ook van de arresten of vonnissen is dit nergens voorgeschreven , en toch art. 838 Wetb. van Burg. Regtsvord. begrijpt ze daaronder. Een bepaald voorschrift tot opname is dus niet noodig.

De uit mijne stelling geputte gevolgtrekking, dat eene afgifte zou moeten plaats hebben , ook van het proces-verbaal der behandeling van die zaken, die voor geene openbaarheid geschikt zijn geacht, geef ik geenszins toe. Het met de orde en goede zeden strijdende van zoodanige afgifte beaam, ik; doch uit het reeds boven door mij gezegde, dat het register voor zooverre niet als openbaar kan worden aangemerkt, volgt natuurlijk, dat ik dan ook zoodanige afgifte ongeoorloofd zou achten. Men concludere echter daaruit niet tot het niet-wenschelijke of ongeoorloofde eener afgifte van afschrift van het proces-verbaal eener teregtzitting, waarop de uitzondering van niet-openbaarheid niettoepasselijk is.

Het laatste bezwaar, tegen mijn gevoelen ingebragt, als zoude er geene enkele wetsbepaling voorkomen , waarbij in tegenstelling met de afscheiding, bij art. 64 van het reglement tusschen register en audientiebladen gemaakt, de inschrijving in een register, veelmin in een openbaar register wordt bevolen, lost zieh, als ik het wel begrijp , geheel op in hetgeen ik boven reeds als mijn gevoelen over dat art. 64 en art. 217 Wetb. van Strafvord. weêrgaf.

Bij de vermelding ten slotte van het gevoelen van den griffier der Regtbank te Dordrecht, en de meening van den minister van Justitie in 1864, had ik gaarne gezien, dat, in plaats van alleen de conclusie van dat gevoelen, ook de gronden waren medegedeeld, waarop die

conclusie rustte; zonder aai. is net mij met mogelijk, ze als bewijsgrond eener tegenovergestelde meening aan te nemen.

Middelburg, April 1871. E. P. Schorer.

KEU R0 MANIE.

(Ingezonden.)

Onder dit opschrift vond ik in n». 3309 van dit blad eene afkeuring van het angstgeroep om keuren in zaken de pokken-epidemie ; afkeuring, gegrond op resultaten, wie kan daar iets tegen aanvoeern ? De ondervinding leert, en ondervinding is immers de beste leermeesteres ? Er is een stelregel, dien wel niemand zal weêrspreken, dat namelijk zulk een land de meeste vrijheid heeft, waar de best mogelijke wetten bestaan. Om vrijheid is het den mensch te doen; waartoe dan knellende banden aangelegd, die de vrijheid belemmeren ? De groote vraag is, welke soort van vrijheid hier bedoeld wordt: de vrijheid om ongestraft al te doen wat men goedvindt, of de vrijheid, die ontstaat door het ontslagen kunnen worden van egoïstisehen dwang van derden. M. i. de laatste of soortgelijke daarmede overeenkomende.

Nu leert de ondervinding, dat, als men den mensch aan niets bindt, hij al heel gaauw er toe overgaat om anderen te kwellen , niet altijd met opzet , maar omdat het hem gemak verschaft.

Wilt ge voorbeelden, daar die toch trekken, terwijl leeringen slechts wekken? gaarne.

Om dan maar met het huishouden te beginnen, niet ieder regelt den loop der huishoudelijke werkzaamheden op denzelfden voet. Van daar, dat, wanneer eene kamer moet worden schoongemaakt, dit geschiedt op zoodanige tijd en wijze als het best met de eigen gemaakte regeling overeenkomt. Bij het schoonmaken der kamers behoort kleeden kloppen, waardoor steeds stofwolken ontstaan , waarvoor de uitkloppenden het hoofd keeren of de oogen sluiten, ter wering van last.

Wanneer nu de gelegenheid bestaat om op elk uur van den dag die werkzaamheden te verrigten , is dit zeer gemakkelijk voor de inwendige dienst van het gezin, maar een zeer groot bezwaar voor de velen, die door die stofwolken worden bevuild, terwijl ze zich juist in schoongemaakte of nieuwe kleederen hadden gestoken om te wandelen, bezoeken af te leggen en dergelijken.

Wanneer die velen nu van dat bezwaar konden worden ontheven, door eene geheel vrije zamenwerking van alle ingezetenen der plaats, had natuurlijk geene dwangbepaling in het leven behoeven te worden geroepen ; maar helaas het egoïsme brengt er den mensch toe om te zeggen : wat gaat mij de rest aau ? het komt zoo met mijn huisselijk beheer het best uit, we kloppen dan toch ook niet den heelen dag. Een mensch? neen, maar als eene geheele gemeente zoo dacht, ja, nu is er beperking van egoïsme noodig, die geschiedt door keur en daarop volgt de noodkreet: «Men ontrooft ons onze vrijheid.»

Des morgens gaan honderden met karren en manden de stad in, om hunne waar af te leveren ofte trachten er van te verkoopen; die honderden houden bij de meeste huizen stil, zetten de manden neer of doen de wagens stilstaan. Waar? Waar het voor hun gemak het best uitkomt. Maar dat gemak, de ondervinding leert het, is vaak zeer ten ongerieve van andermaal honderden , die de straat moeten passeren. Wanneer nu één mensch zijn gemak voor het algemeen gemak opofferde, bestond er al weêr geen gelegenheid om eene keur te maken; maar nu, om dezelfde reden als hierboven aangegeven, is een dwang op egoïsme noodzakelijk en schreeuwt men : «weg is onze vrijheid.»

Zoo zou ik successivelijk al onze keuren kunnen behandelen; maar ik hoor vragen, daar men voorbeelden genoeg heeft, om maar niet verder te gaan, want: 1». wordt toegestemd, dat het behandelde in substantie geheel verschilt met de pokken-epidemie-keur ; 2". schreeuwt het algemeen niet over die keuren, omdat men het nuttige, ja noodige zelfs erkent.

Ik kom dus tot de conclusie, dat men het nuttige en noodige eener keur wegens epidemie niet inziet.

Is dat waar ? Ik durf het tegendeel beweren, maar men wil het niet inzien , men ontkent willens en wetens het nut uit ... egoïsme. Al weder een voorbeeld. Wij hebben in Nederland eene vuurproef gehad van de veeziekte. Laat ons niet stilstaan in dit geval bij de

details, maar in algemeene beschouwing treden. Waardoor is die naam behoorende tot de geschiedenis ? Is het niet, omdat , ter wille van het algemeen , den individu dwang werd opgelegd ? Is daardoor niet veel verwoesting van nationalen rijkdom voorkomen ? Die mij dat met gronden kan tegenspreken, wederlegge mij : maar ik vrees, dat die gronden ver te zoeken zullen zijn.

Er was epidemie, door dwangmiddelen is die epidemie beperkt gebleven ; terwijl zonder die middelen de kans tot uitbreiding zeer zou hebben toegenomen; die kans mogt niet worden gewaagd.

Daarna ontstaat eene epidemie onder menschen. O ja, zie je , dat zijn maar menschen; wat voor vee ook uit het oogpunt van nationalen rijkdom wenschelijk is, is voor menschen niet noodig, 't is een natuurlijk middel om evenwigt in de maatschappij , verbroken b. v. door overbevolking, te herstellen, en wil je nu dwaas genoeg zijn om daar paal en perk aan te stellen ?

Eene donderbui is een natuurlijk middel om het evenwigt in de natuur te herstellen. Waarom zet ge dan een bliksemafleider op een huis? Is die afleider niet gelijk aan eene keur, waarin bepaald wordt : de schadelijke gevolgen van den bliksem zullen zooveel mogelijk voorkomen worden.

Waarom dan gerevolteerd tegen het zooveel mogelijk voorkomen van schade bij epidemie ? Is het om van harte te kunnen schreeuwen: wij zijn onze vrijheid kwijt? Gaat uw gang, gij die zulks roepen wilt, maar kent dan ook anderen de bevoegdheid toe, te roepen : «met uwe vrijheid moogt ge de algemeene vrijheid niet belemmeren.»

Wij weten nu eenmaal, dal pokken overgebragt worden en besmettelijk zijn ; waarom dan voor gezonden niet eene waarschuwing op een huis , waarin besmetting heerscht, door de vermelding , dat die ziekte er heerscht? Waarom niet andere maatregelen in het belang der algemeene volksgezondheid? Maar hoe ontstaan die maatregelen? Door wet of keur. Wanneer nu geene wet bestaat, die het individueel egoïsme bindt in het belang der algemeene vrijheid, dan bij keur bepaald, wat in het algemeen belang is, maar ook natuurlijk alleen in het werkelijk algemeen helang. Daar, waar bepalingen bestaan, die dwang opleggen zonder erkend voordeel, moeten die worden opgeheven ; maar als er erkend voordeel naast staat, wil ik mij gaarne onder de door R. met den naam van keuromaan betitelden rekenen. Tot zoolang het menschdom zich zóózeer op het terrein van algemeen belang plaatst, dat hij er zijn egoïsme voor opoffert, dan zal ik snel in de eerste gelederen staan om te roepen: «weg met de keuren, wij zijn vrij».

v. S.

tlOOGE RA.Ai). — Hamer van Strafzaken.

Zitting van Dingsdag, 18 April.

Voorzitter, Jhr. Mr. B. van djbn Velden*.

I. Uitspraak gedaan in zake:

C. D. Selier, tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Verworpen.

II. Behandeld het beroep van:

1°. G. Stam, tegen een vonnis der Regtbank te Tiel. Rapp., raadsh. Elias. Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 2 Mei.

2". E. Vos, ook genaamd E. Jongevos, tegen een arrest van het Hof in Limburg. Rapp., raadsh. Gertsen. Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 25 April.

NB. Woensdag is er geene zitting gehouden.

benoemingen, verkiezingen en'/,

Bij Z. M. besluit van den 16 dezer, n°. 1, is aan H. Budde, op zijn daartoe gedaan verzoek , eervol ontslag verleend als plaatsvervangend kantonregter te Hoogeveen.

— De Hooge Raad der Nederlanden heeft aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal toegezonden twee aanbevelings-lijsten , ter voorziening in de vacatures, in dat collegie ontstaan, als :

I. Ten gevolge van het overlijden van den heer Mr. G. Matthes worden aanbevolen de heeren : 1". Mr. A. W. Wichers, president der Arrond.-Regt bank te Utrecht; Mr. P. S. Noyon, raadsheer in het Prov. Geregtshof van Noordholland; 3°. Mr. J. Kalff, president der Arrond.-Regtbank te Almelo ; 4'>. Mr. J. li. Baron van Hugenpotb tot d6n Beerenclaauw , raadsheer in het Prov. Geregtshof in Noordbrabant ; 5°. Mr. J. W. Schuurman, raadsheer in het Prov. Geregtshof van Zuidholland; 6». Mr. F. B. Coninck Liefsting , regter in de Arrond.-Regtbank te Leiden.

II. Ten gevolge van het eervol ontslag, door den heer Mr. Geradts gevraagd en verkregen: 1°. Mr. J. J. van Meerbeke, raadsheer in het Prov. Geregtshof van Noordholland; 2". Mr. W. J. Triebeis, president der Arrond.-Regtbank te Nijmegen; 3". Mr. A. Gordon, president der Arrond.-Regtbank te Maastricht; 4°. Mr. J. F. T. van Valkenburg, raadsheer in het Prov. Geregtshof van Noordholland; 5°. Mr. !L E. C. van Iverckhoff, regter in de Arrond.-Regtbank te Zwolle ; 6°. Mr. B. H. M. Hanlo, raadsheer in het Prov. Geregtshof van Znidholland.

He Tweede Kamer zal eerlang overgaan tot het opmaken van twee lijsten van kandidaten, die den Koning zullen worden aangeboden.

— Door het Prov. Geregtshof in Zuidholland is tot deurwaarder bij de Arrond.-Regtbank te Rotterdam, wegens het overlijden van den heer O. Vermij, benoemd de heer H. C. Tenthof van Noorden.

berigten.

's Gravenhage , den 19 April.

Den 15 dezer is te Amsterdam overleden de heer J. Colgaardt, notaris aldaar.

advertentien.

Tegen matigen prijs wordt ter overname gevraagd: een goed geconditioneerd Exemplaar van /'VOOMl'

Dlllf, Geschiedenis en lleginseleu der

ïïederlandsehe ^Wetboeken//. Aanbiedingen, met opgave van prijs, worden franco ingewacht door den Boekhandelaar G. Morks Jzn., te Dordrecht.

inelpendrnk en Uitgave van

likbiisvamtk, te '»b-wv«*nln»ife*