KANTONGER EGTEN.

KANTONGEREGT TK ZUIDHORN.

Zitting van den 18 Maart 1871.

Kantonregter, Mr. J. Ganderheyden.

Art. 68 , süb litt. h , reglement op het toezigt der wegen in de provincie groningen van 10 aug. 1854 , n\ 47 (Prov. Blad n°. 61), en strafbaar gesteld bij art. 78, al. 2, van dat reglement. — Art,

47 i Code Pénal. — Belemmering of onveilig maken van den openbaren weg.

Is art. 6S, sub litt. h, van genoemd reglement in casu van toepassing? — Neon.

Moet, om art. 471 Code Pénal toepasselijk te verklaren, zijn geconstateerd , dat door de plaatsing of het laten leggen der voorwerpen de passage voortdurend hinderlijk en onveilig is gemaakt en dat zulks is geschied buiten noodzaak? — -J,a.

De ambtenaar van het Openb. Min. eischer ,

tegen

P. Hekkema , oud vijf-en-vijftig jaren , geboren te Groningen , deurwaarder hii de Arrond.-Resrtbank te Groningen , wonende te Gro¬

ningen , gedaagde.

De kantonregter enz.,

Gezien de dagvaarding, in deze uitgebragt;

Gehoord en gezien een proces-verbaal, op den ambts-eed opgemaakt, den 28 Dec. 1870 , door den burgemeester van de gemeente Oldekerk;

Onder eede gehoord acht getuigen , ten deze door den ambtenaar van het Openb. Min. in zijn schriftelijk genomen en ter tafel overgelegd requisitoir, daartoe strekkende, dat de bekl. worde veroordeeld tot eer.e geldboete van ƒ 1 tot f 3 , met bepaling bij veroordeeling door den regter, dat de boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand , vervangen zal worden door gevangenis-straf van ten minste één dag en ten hoogste drie dagen, en in de kosten van het regtsgeding;

Gehoord den bekl. in zijne verdediging;

Overwegende met betrekking tot de daadzaken, dat de bekl. voor ons is geroepen, ten einde te regt te staan en te worden gevonnisd , ter zake, dat hij den '28 Dec. 1870 een aantal meubelen, eene schaafbanken andere voorwerpen op den publieken provincialen kunstweg, loopende door het dorp Niekerk, gemeente Oldekerk en bekend op den legger der wegen in die gemeente, onder n°. 1 , op zoodanige wijze heeft doen plaatsen , dat daardoor aldaar de passage over dien weg hinderlijk, of althans onveilig werd gemaakt;

dat zoowel door bovengenoemd proces-verbaal , bevestigd door de, onder eede ter teregtzitting afgelegde verklaring van den verbalisant, ais door de beëedigde verklaringen der overige aan zijde van het Openb. Min. bijgebragte en mede ter teregtzitting gehoorde getuigen, in derzelver onderling verband en zamenhang beschouwd, mitsgaders door de bekentenis van den bekl. voldoende wettig en overtuigend is bewezen, dat de bekl., ter executie van een vonnis der Arrond.-Regtbank te Groningen van den 23 April 1869 , in hooger beroep bevestigd door het Prov. Geregthof van Groningen, bij arrest van den 15 Nov. 1870, en waarvan de expeditiën door den bekl. in judicio zijn overgelegd , bijgestaan door de, bij evengemeld vonnis door «Ie Kegtbank benoemde getuigen R. Holt, brigadier der rijks-veldwacht, wonende te Zuidhorn, en T. VV. Postema, gemeenteveldwachter , wonende te Oldekerk , en door drie arbeiders, de ter dezer teregtzitting gehoorde getuigen Olthoft, Klarner en Loppersum, eene behuisde heemstede te Niekerk, gemeente Oldekerk, heeft doen ontruimen en de daarin aanwezige meubelen en andere woorwerpen heeft doen zetten op den publieken weg aldaar;

dat die meubelen en andere voorwerpen , zooveel mogelijk , op de bermen ter weêrszijden van den weg zijn geplaatst geworden ;

dat niet is gebleken , dat door die plaatsing de passage voor rijtuigen is gestremd of belemmerd, daar er genoegzame ruimte was overgebleven, dat ten minste een rijtuig den weg vrij en ongehinderd konde passeren , doch wel dat de weg door de plaatsing der voorwerpen in zooverre onveilig was gemaakt, dat daardoor ligtelijk paarden , welke langs den weg mogten komen, konden verschrikken ; dat de bekl. heeft erkend , krachtens de hem opgedragen tenuitvoerlegging van een regterlijk vonnis, last te hebben gegeven om de meubelen en den verderen inboedel op den weg te zetten, en dat hij verpligt was zijn ministerie voor die tenuitvoerlegging te leenen , overeenkomstig art. 10 van het reglement op de organisatie en de dienst der deurwaarders en verdere regtsbedienden ;

O. met betrekking tot het regtspunt, dat moet worden onderzocht en beslist, of de daadzaken , zoo als deze als bewezen zijn aangenomen , een strafbaar feit daarstellen;

O. te dien opzigte, dat de bekl. is gedagvaard, ter zake van het belemmeren of ten minste onveilig maken van den openbaren weg ; dat door het Openb. Min. die daadzaken zijn gequalificeerd als het plaatsen van voorwerpen op eenen provincialen zijweg in de provincie Groningen , waardoor de passage over dien weg hinderlijk of onveilig werd gemaakt: eene overtreding, voorzien bij art. 6S, sub litt. A, van het reglement op het toezigt der wegen in de provincie Groningen , van den 10 Aug. I8ö4, n°. 47 (Prov. Blad n°. 61), en strafbaar gesteld bij art. 7 8, 1ste lid, van hetzelfde reglement;

0., dat het den bekl. te laste gelegd feit echter niet kan geacht worden te vallen in de termen van evengenoemde artikelen van het bedoeld reglement;

dat toch bij art. 68, litt. h , verboden is het op de rijwegen en voetpaden werpen of laten vallen van modder, mest, vuilnis, ruigte, puin , steen , vlinten of andere voorwerpen , waardoor de weg wordt bedorven of de passage hinderlijk of onveilig gemaakt , waarmede geheel iets anders wordt bedoeld , als aan den bekl. wordt te laste gelegd; terwijl, indien al eenige verbodsbepaling van dit artikel van het reglement in deze konde toepasselijk geacht worden, het dan nog eerder zoude moeten zijn die sub litt. / van hetzelfde artikel , waarbij wordt verboden om planken of andere voorwerpen over of op den weg te leggen ;

0. echter, dat bij art. 78 van meergenoemd reglement op de overtredingen der bepalingen van hetzelve alleen dan eene boete wordt bedreigd, voor zooverre daartegen bij het Wetboek van Strafregt niet is voorzien ;

0., dat, volgens art. 471 Strafregt, met eene geldboete van 1 tot 5 franken ingesloten zullen gestraft worden : 4°. diegenen, die den openbaren weg belemmerd zullen hebben met daar , buiten noodzaak, bouwstoffen of andere zaken, hoegenaamd ook, neer te leggen, waardoor de vrijheid of veiligheid van den doorgang belet of verminderd wordt;

0., dat mitsdien , wanneer het den bekl. te laste gelegde feit ook al eene overtreding daarstelde van eene der beide biervoren gemelde bepalingen van art. 68 van meergenoemd provinciaal reglement, in

allen gevalle art. 471, sub 5°., Strafregt daarop zoude moeten worden toegepast;

0., dat derhalve, om de bepalingen van art. 471, sub 4"., Strafregt op het aan den bekl. te laste gelegd feit te kunnen toepassen ,

er moet zijn geconstateerd, dat doorplaatsing, ot het laten leggen dei-

voorwerpen de passage niet voor een oogenblik, maar voortdurend

hinderlijk en onveilig is gemaakt, en dat zulks is geschied buiten

noodzaak, terwijl, wanneer van de noodzakelijkheid om zekere voorwerpen op den openbaren weg neer te leggen voldoende blijkt, de

bepaling van art. 471, n». 4, niet toepasselijk is;

Ö., wat het eerste punt betreft, dat, wanneer ten gevolge eener, uit kracht van een regterlijk vonnis, bewerkstelligde ontruiming een oogenblikkelijke hinder of onveiligheid wordt veroorzaakt, het op den weg ligt der politie, en in de eerste plaats der plaatselijke politie, om het meer of min duurzame en geheel zonder noodzaak belemmeren van den openbaren weg te voorkomen, door den eigenaar der goederen de berging te gelasten bij niet-voldoening aan dien last, tegen dezen en niet tegen den deurwaarder executant te verbaliseren, en te zorgen , dat de voorwerpen worden opgeruimd;

0. ten andere, dat de uitdrukking: zonder noodzaak door den wetgever bepaaldelijk in art. 471 , sub 4, is opgenomen, uit hoofde zoowel bij voorbeeld ter uitvoering van openbare werken, ter executie van een regterlijk vonnis, als uit anderen hoofde, eene noodzakelijke stremming of belemmering der passage of van de veiligheid van een openbaren weg kan plaats hebben , en opdat niet willekeurig bij provinciale of plaatselijke reglementen of verordeningen de plaatsing van voorwerpen op den openbaren weg, ook zonder noodzakelijkheid, zoude kunnen worden verboden ;

0., dat, daar den bekl. nu niet is te laste gelegd het zonder

noodzaak belemmeren van den openbaren weg, ook in deze art. 471, sub 4, Strafregt op hem niet kan worden toegepast ;

0., dat mitsdien de aan den bekl. te laste gelegde en hierboven als bewezen aangenomen daadzaken bij geene wet strafbaar zijn gesteld , zoodat dezelve daarstellen noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtreding, en de bekl. mitsdien van alle regts ver volging behoort te worden ontslagen ;

Gezien artt. 210 , 227 en 253 Strafvord. ;

Kegt doende enz. ,

Verklaren , dat de hierboven als bewezen aangenomen daadzaken daarstellen noch misdaad , noch wanbedrijf, noch overtreding ;

Ontslaan den bekl. mitsdien te dier zake van alle regtsvervol-

ging;

Verstaan , dat de kosten van dit geding zullen komen ten laste van den Staat.

(Zie het hierop gewezen arrest H. R. dd. 31 Mei 1871, in Weekbl. n". 3338.)

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Door den gouv.-gen. van Ned. Indië is : ontslagen , op verzoek , eervol, uit zijne betrekking van advokaat en procureur bij den Raad van justitie te Samarang, Mr. J. Ph. van Bosse; bij den Raad van justitie te Banda, ontslagen, op verzoek, eervol, wegens vertrek als lid, G. L. A. de Maegh ; en benoemd tot lid, J.P. van den Broeke, oud-lid van dien Raad.

BERIGTEN.

"s Gravenhage, den 24 Julij.

In de zitting van Je Eerste Kamei' der Staten Generaal van den 22 dezer is beraadslaagd over het wets-ontwerp ter regeling van de bevoegdheid der consalaire ambtenaren tot het opmaken van burger¬

lijke aeten , en van de consulaire regtsmagt. De heeren van Bylandt

en van Goltstein gaven de bezwaren op , die zij tegen net wets-ontwerp hadden ; hoofdzakelijk betroffen deze de omstandigheid, dat aan

de consuls eene zoo uitgebreide magt zou worden verleend, onder

anderen als reaters zelfs in strafzaken. De heer Messehert van Vol¬

lenhoven zeide zich wel niet met al de voorgedragen bepalingen te

kunnen vereenigen, maar net, wets-ontwerp te zullen goedkeuren, omdat door de invoering aan een ongeregelden toestand een einde zou worden gemaakt, terwijl het van de Regering afhing al zoodanige maatregelen te nemen als tot het welgelukken der proefneming zouden kunnen leiden. De heer Hartsen verklaarde in de bij anderen gerezen bezwaren te deelen, doch de inlichtingen van Regeringswege tot bepaling zijner stem te zullen afwachten. De ministers van Buitenlandsche Zaken en die van Justitie verdedigden het wets-ontwerp, en beantwoordden de in het eindverslag voorkomende aanmerkingen, als¬

mede de nu gemaakte bedenkingen. Zij traden in bijzonderheden omtrent het doel en de strekking der voordragt en verklaarden de meest mogelijke zorg voor eene goede toepassing der wet te zullen dragen, liet wets-ontwerp werd met 32 tegen 2 stemmen aangenomen, liegen hebben gestemd de heeren van Bylandt en van Goltstein.

— Onder de prijsvragen, in 1871 uitgeschreven door het provinciaal Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen bevinden zich de volgende , voor Regtsgeleerdheid en Staatswetenschappen :

a. Een onderzoek naar de betrekkingen, die gedurende het twaalfjarig bestand (1609 tot 1621) tusschen de ingezetenen van Noord- en Zuid-Nederland over en weder zijn hervat of aangeknoopt.

b. Een critisch overzigt der meest belangrijke handelingen van het Staatsbewind der Bataafsche republiek, en eene beschouwing van 's lands toenmaligen toestand.

c. Welken invloed heeft de S.ichsenspiegel op den regtstoestand van ons vaderland uitgeoefend, en welke is de oorsprong van den Hollandschen Saksenspiegel f

d. Behoort de lijfsdwang in burgerlijke-, handels- en strafzaken te worden afgeschaft ?

Zoo ja, wat moet daarvoor dan in de plaats worden gesteld f

Zoo neen , hoe moet dit onderwerp dan wettelijk worden geregeld ?

Het genootschap verlangt, dat bij de beantwoording dezer vraag ook gelet worde op de wetgevingen van andere landen , op de veranderingen, die deze , met betrekking tot den lijfsdwang, in de laatste jaren hebben ondergaan, en op de uitkomsten, die daarvan reeds zijn waargenomen.

e. Het genootschap verlangt eene wetenschappelijke ontwikkeling, zoowel van den aard en de gevolgen der regtsbetrekking, die naar het Nederlandsch regt uit de zoogenaamde rekening-courant (contocourant) ontstaat, als ook van de meest wenschelijke wijze, waarop dit onderwerp wettelijk zou behooren geregeld te worden.

De verhandelingen, bestemd om naar den uitgeloofden eereprijs te dingen, moeten (wat deze vragen betreft) vóór 1 Dec. 1872 in handen van den secretaris des genootschaps zijn.

Voor de op zich zelve voldoende en bij vergelijking best gekeurde beantwoording van elke der bovenstaande vragen wordt uitgeloofd eene gouden medaille, op den stempel des genootschaps geslagen, ter innerlijke waarde van f 300, of wel deze waarde in geld, ter keuze van den schrijver.

Alle verhandelingen, welke naar een der uitgeloofde prijzen dingen, moeten met eene andere hand geschreven zijn dan die des schrijvers en , in plaats van met den naam van dezen , met eene spreuk zijn onderteekend, onder bijvoeging van een verzegeld biljet, dezelfde spreuk tot opschrift voerende, en waarin zoowel de naam des schrijvers als zijn adres eigenhandig door hem zijn opgegeven. Ook moeten de verhandelingen , — voor welke, naar goedvinden, van de Nederduitsche, Hoogduitsche, Engelsche, Fransche of Latijnsche taal mag worden gebruik gemaakt (met uitzondering alleen van de antwoorden op de m het Latijn gestelde vraag, voor welke bepaaldeliik het Latijn gevonerd wordt), duidelijk met Italiaansche letters geschreven zijn, en vrachtvrij toegezonden worden aan den secretaris des genootschaps , Mr. N. E. tan Nooten , raadsheer in het Prov. Geregtshof te U trecnt.

Alleen de biljetten, behoorende tot de verhandelingen, aan welke de bepaalde eerepnjzen zijn toegewezen, worden geopend - die der afgekeurde stuKken daarentegen worden op de algemeene vergadering ongeopend verbrand.

Indien de schrijver eener prijsverhandeling lid is van het genootschap , moet zulks op het verzegeld biljet, 't geen die verhandeling vergezelt, door het woord lid worden aangeduid.

De bekroonde prijsverhandelingen blijven de eigendom van het genootschap, hetwelk haar onder zijne werken uitgeeft. Zij kunnen alzoo door niemand, hetzij geheel of ten deele, of bij invoeging in eenig ander werk , worden herdrukt, zonder toestemming der directie.

Ter verkrijging van verdere inlichtingen, raadplege men het eerlang verschijnende verslag der algemeene vergadering van 27 Junij 1871 , of wende zich tot den secretaris voornoemd, N. F. van Nooten.

REGTSGELEERDE UITGAVEN.

AMERIKAANSCHE LITERATUUR.

A New Collection of Laws , Charters, and local Ordinanees of the Governments of Great Britain, France, and Spain; relating to the Concessions of Land in their respective Colonies , together wit the Laws of Mexico and Texas on the same object. To which is prefixed Judge Johnson's Translation of Azo and Manuei/s Institutes of the Civil Law of Spain; by Joseph M. White, Couns.at-Law etc. In ü vols.; Philadelphia.

DUITSCHE LITERATUUR.

Sell, < ieh. .Iust.-R. Prof. I)r. C., Grundriss der Institutionen d. römischen Rechts; 4e Aufl., gr. 8"., 115 S.; Bonn, A. Marcus.

— Yorlesungen der Institutionen d. römischen Rechts; gr. 8°., 179 S.; Ebend.

Dziembowski, S. de, de bona fide in usucapione. Diss. inaug.; gr. 8°.; 60 S.; Beriin, Puttkammer u. Mühlbrecht.

AD VERTENTIEN.

Bij GEBR. BET/INFANTE, te \s Gravenhage, ziet thans het licht:

THEMIS,

HEGTSKUNDIG TIJDSCHRIFT.

onder redactie van

Mr. Dav. H. Levyssohn Nokman , Mr. A. de Pinto , Mr. Gijsb.

M. van der Linden, Jhr. Mr. •). de Witte van Cittebs en Mr. .J. Kappeyne van de Copfello.

XXXIIste DEEL. — DERDE VERZAMELING. — 2de Jaargang.

Jaargang 18ÏA. - N». 2. Inhoud :

STELLIG REGT (NEDERLANDSCH).

Strafregt en Strafvordering. — Art. 459 C. P. en art. 13 der

Wet van 20 Julij 1870 (Stbl. n°. 131), door Mr. 1. A. K. van Ittersdm, Regter in de Arr.-Regtb. te Utrecht.

ALGEMEENE REGTSGELEERDHEID.

Opmerkingen omtrent de beoordeeling van het Verslag der Staats-Covi' missie voor de herziening der Wetgeving op de eigendomsoverdragt van onroerende goederen, het hypotheelcstelsel en het notariaat dooi den Staatsraad'Th. Bachiene ; — door Mr. J. Kist, Raadsheer

in den Hoogen Raad der Nederlanden, te s (iravenhage.

Ontwerp-Programma voor het Congres der Hypotheekbewaarders, houden te Arnhem op den 11 Juni 1871 en volgende dagen;—door Pu. .1. Bachiene, lid van den Raad van State, te 's Gravenhage-

Nog iets over alleenrechtspraak, door Mr. C. H. B. Boot , Griffie1' bij het Kantongeregt te Oud-Beijerland.

Iets over het vöór-onderzoek in strafzaken en den invloed daarvan op de wijze van beregting, door .)hr. Mr. C. de Jonge, lid van het Provinciaal Geregtshof in Zeeland, te Middelburg.

REGTSGESCHIEDENIS.

Schets van het oud-Friesche privaatregt, door Mr. I- Telting , lid van het Provinciaal Geregtshof in Friesland, te Leeuwau cn.

B. Familieregt. (Vervolg.)

3. Huwelijk. b. Vermogensregten der echtgenooten.

BOEK BEOORDEELINGEN EN VERSLAGEN.

ACADEMISCHE LITERATUUR.

D. N. van Hoytema , Bijdrage tot de beoordeeling van art 163» B. W-, Utrecht, 1870; — door Mr. C. 11. B. Boot, Griffier het Kantongeregt te Oud-Beijerland.

BERIGTEN VAN GEMENGDEN AARD.

Wijziging in de Wetgeving van Suriname.

Regtswezen op Cura9ao.

regtsgelekrde bibliographie.

SnRlperniIrnk en Rütggnve van «»BS»»1*0*■ ***"'KS

O SCS.i'S SC. 4e '««ii wmnlli