Aangezien de ged. heeft kunnen goedvinden om voor de tweede maal een eedsopdragt te doen ;

A. die opdragt niet is ontvankelijk , daar die in strijd is met den regtsregel: non bis in idem;

A. de eedsopdragt niet telkens kan herhaald worden, en de procedures daardoor in infinitum zouden kunnen worden gerekt;

A. de tweede opdragt evenmin voldoet aan den eisch van art. 1968 B. W. als de vroeger opgedragen eed;

A. deze eedsopdragt ook loopt over daadzaken , die derden al of niet verrigt zouden hebben;

A. daarenboven de diaconie als een zedelijk ligchaam, waarvan het Bestuur aan verandering van personeel is onderworpen, geen eed kan afleggen omtrent daadzaken die onder een Bestuur, uit ander personeel bestaande, hebben plaats gehad;

A. die eed dus niet loopt over daden die door de zintuigen van eischeresse konden worden waargenomen, en die dus niet is litis decisoir ,

Het den heer kantonregter moge behagen , den ged. in zijn eedsopdragt te verklaren niet-ontvankelijk, in allen gevalle hem de conclusie daartoe te ontzeggen, en anders den eed te verklaren nietadmissibel of niet litis decisoir, met veroordeeling van den ged. in de kosten ;

Overwegende , dat de eischeresse voorts op die teregtzittir.g regt op de hoofdzaak heeft verzocht;

0. alsnu in regten , dat de ged. ter teregtzitting van den 24 Nov. 1870, aan de eischeresse eeuen eed heeft opgedragen ten einde daarvan de beslissing der zaak te doen afhangen , welke evenwel bij ons bovengemeld vonnis is verklaard niet te zijn beslissend, en de ged. thans andermaal op nieuw aan de eischeresse in deze procedure eenen eed heeft opgedragen, ten einde daarvan ook nu de beslissing der zaak te doen afhangen , en het derhalve thans in de eerste plaats de vraag zal zijn, of de ged. in zijne hernieuwde eedsopdragt al dan niet in regten is ontvankelijk ;

O., dat de strekking van den beslissenden eed, als bewijsmiddel, is, dat alle strijd over het bewijs van feiten , waarover de eed loopt, daardoor zal worden geeindigd waaruit volgt, dat men in eene en dezelfde procedure en betrekkelijk feiten van nagenoeg dezelfde strekking slechts eenmaal eenen beslissenden eed mag opdragen en eene eedsopdragt niet telkens kan worden herhaald, waardoor de procedure tegen de bedoeling der wet tot in het oneindige zoude kunnen worden gerekt;

0., dat de ged. alzoo in zijne hernieuwde eedsopdragt niet-ontvankelijk is, en het uit dien hoofde onnoodig is te onderzoeken, of de thans op nieuw opgedragen eed is litis decisoir ;

0. dat de eischeresse voorts door de overgelegde authentieke acte hare vordering volledig heeft bewezen en der vordering alzoo aan haar behoort te worden toegewezen ;

Regt doende enz.,

Verleenen aan den ged. acte van zijne gedane eedsopdragt;

Verklaren den ged. niet-ontvankelijk in die hernieuwde eedsopdragt en veroordeelen hem voorts om aan de eischeresse te betalen de som van ƒ66.70, met de interessen dier som sedert den dag der dagvaarding , en met verdere veroordeeling van den ged. in de kosten dezer procedure, voor zooverre daaromtrent niet reeds is beslist bij ons boven aangehaald vonnis van den 8 Dec. 1870.

mengelwerk.

BESMETTELIJKE ZIEKTEN.

(Ingezonden.)

Mijnheer de redacteur! Ik heb niet zonder genoegen in Weekbl. n°. 3363 uw artikel gelezen over de besmettelijke ziekten, al ben ik het niet in alles met u eens, en al til ik vooral niet alles zoo zwaar als gij doet. Maar met de hoofdstrekking van uwe bezwaren stem ik volkomen in. Als wij niet oppassen gaan wij een gevaarlijken weg op, en is het niet te voorzien waartoe ons de nieuwerwetsehe tyrannie onzer geneeskundige ambtenaren brengen zal. Het schijnt wel, dat dat nieuwe soort van gezag begrijpt van tijd tot tijd van zijn bestaan te moeten doen blijken, en vooral zijn raison d'être wil regtvaardigen. Ik vind dat niet onnatuurlijk; maar ik vrees tevens, dat die zucht het aanzijn gegeven heeft en nog geven zal aan vele overdreven en onpractische, vexatoire en despotieke voorschriften, die men toch op den duur moeij el ijk zal kunnen handhaven. En het tegenwoordig wets-ontwerp komt mij voor daarvan een zeer sprekend staaltje te zijn. Ik verheug er mij daarom oyer, en ik schroom niet dat ronduit te zeggen, dat regering en staten-generaal, in weerwil van den aandrang der couranten , zich niet hebben laten verleiden tot eene overhaaste afdoening dezer zaak onder de pressie en de niet eens zeer geregtvaardigde vrees van het oogenblik. La nuit porte conseil; en voordat men over zulke ernstige zaken een besluit neemt, mag men er wel zes malen over denken.

Ik zal niet in vele bijzonderheden treden, en ik ontveins het ook niet, dat de beoordeeling en veroordeeling daarvan misschien ook niet altijd vrij is van overdrijving. Ik zwijg b. v. van die vrienden die bij andere vrienden de cholera krijgen, en nu niet meer naar hunne woningen zouden mogen vervoerd worden, omdat ik meen dat zich dat wel schikken zal; — zoo ook over die jufvrouw, die met haar kind, dat den kinkhoest heeft, naar Delft moet, wat ook wel zoo dikwijls niet zal voorvallen. Maar uwe algemeene bedenking tegen het ontwerp, dat het veel te vergaat, dat het zich daardoor schuldig maakt aan overdrijving, dat het bevelen geeft die 'of onuitvoerlijk , bf wier nadeelen veel grooter zijn dan hare vermeende voordeelen, en inbreuken maken op de persoonlijke vrijheid, die het huisselijk en het maatschappelijk verkeer al te zeer belemmeren , en daardoor ontaarden zullen in eindelooze en noodelooze kwelling, die bedenking is ook de mijne. liet ontwerp is mij veel te eenzijdig. De maker daarvan had blijkbaar alleen oor en oog voor ééne zaak, voor één doel; en dat deed hem alle andere niet minder eerbiedwaardige regten en belangen over het hoofd zien. Hij bekeek de medaille maar van ééne zijde. En dat is verkeerd. Het is niet genoeg te vragen, wat bevorderlijk kan zijn voor de gezondheid der ingezetenen ; er moet ook gevraagd worden of de maatregel, dien men wenscht, mogelijk en uitvoerbaar is, en vereenigbaar met andere algemeene belangen en regten.

Over het denkbeeld, over het beginsel van het ontwerp bestaat geen verschil; dat kan ook niet. Dat is ten hoogste lofwaardig, liet behoort tot de eerste pligten der overheid te waken voor de openbare gezondheid, al zou het eene dwaze illusie zijn te meenen, dat wij het in onze'handen hebben door wetten en verordeningen eenige ziekte te beletten om binnen onze grenzen te dringen, of om haar daaruit te verjagen.

Met het oog hierop moet het, dunkt mij, erkend worden, dat_ het ontwerp ons vele verstandige bepalingen aanbiedt, waarvoor wij de regering en hare geneeskundige adviseurs dankbaar moeten zijn. Ik reken daartoe te behooren b. v.: de zorg voor goed drink-water, het geven van gelegenheid om zooveel mogelijk zieken en gezonden, besmetten van onbesmetten af te zonderen; ontsmetting en in enkele gevallen zelfs vernieling van besmette voorwerpen ; eene gepaste maar niet te ver gedreven openbaarheid; verbod van kermissen en jaarmarkten en

evenzoo opeenhoping van groote menschen-massa's tijdens het heerschen van epidemische ziekten ; aanprijzing en bevordering van vaccine en andere middelen van voorzorg. Maar veel verder kan en moet men niet gaan. En doet men dat wel, dan zal men zich bitter teleurgesteld vinden. En nu twijfel ik er zeer aan, of het ontwerp dat wel altijd heeft in het oog gehouden, en het is mij dan ook geheel onbegrijpelijk hoe één onzer liberale dagbladen , ik meen het Leidsche Dagblad, heeft kunnen zeggen , dat het ontwerp het niet kras genoeg is. Het blad laat zich door zijne benaauwdheid al te bang maken.

Laat ik nu nog even stilstaan bij wat gij noemt uwe principiëele bezwaren. Vooreerst de verpligte vaccine van de schoolgaande kinderen. Ik zie daarin zooveel kwaad niet; zal het al geen radicaal geneesmiddel zijn, en misschien niet zooveel geven als men er zich van voorstelt, het kan toch misschien veel kwaad voorkomen; en mijne eenige vrees is, dat voor de nakoming van zulk een bevel zeer moeijelijk kan gezorgd, en dat het dan ook waarschijnlijk op groote schaal zal ontdoken worden. Het is dan ook zeer te vreezen, dat er van » (Ie onverbiddelijke gestrengheid» waarmede het Vaderland het wil hebben toegepast, maar zeer weinig te regt zal komen. Er gaan echter nu reeds stemmen op voor eene verpligte vaccinatie voor alle ingezetenen. Daarvoor heeft het ontwerp ons wijsselijk bewaard; en wel mogen wij wenschen, dat wij van zulk een onmogelijken en onredelijken dwang zullen bevrijd blijven.

Wat eindelijk aangaat het teekenen der huizen, hierover ben ik het geheel met u eens. Dat is een ouderwetsch denkbeeld , lang veroordeeld door de wetensohap, lang vergeten, lang versleten, dat nu weder wordt opgerakeld en met allerlei magtspreuken en groote woorden opgedrongen juist door de organen van de liberale pers. Zeker een vreemd verschijnsel. Ik hoop dat men dat niet zal doordrijven, want men zou er later berouw over hebben. Ik vlei mij daar wel eenigzins mede, als ik zie dat men het eigenlijk niet weet te verdedigen. De memorie van toelichting bewaart er een voornaam stilzwijgen over, en ik herinner mij in ééne der couranten, die zich als een voorstander er van doet kennen, gelezen te hebben, dat men er wel niet zeker van is, dat het veel helpen zal, maar dat het toch maar gebeuren moet; terwijl men de zaak tracht te verschoonen met te zeggen, dat men zijne zieken kan zenden naar het hospitaal voor besmettelijke ziekten, dat in iedere gemeente zijn moei, en dat men daardoor van het brandmerk verschoond blijft.

Maar mij dunkt, zulke zaken, waarvan toch door niemand de groote bezwaren worden ontkend, mogen ons niet worden opgedrongen , als men niet volkomen zeker is, dat zij wel helpen zullen; en dat haar nut even zeker zal opwegen tegen de groote nadeelen die er aan verbonden zijn. En over die hospitalen twee vragen : vooreerst, ziet men dan niet in, dat, zoolang men ten minste nog geene dwangmiddelen heeft uitgevonden om alle zieken te dwingen naar een hospitaal te gaan, verreweg het grootste gedeelte zal verpleegd worden in hunne woningen ? En ten tweede , zou men niet denken , dat de ondervinding al spoedig leeren zal, dat die hospitalen , die er moeten zijn maar er daarom nog niet zijn voor iedere gemeente, ook al behooren tot die dingen , waarvan gij zegt, dat zij zich gemakkelijker laten zeggen dan doen? Ik geloof met u, dat de ondervinding deilaatste pokken-épidémie geleerd heeft, dat het doel dat men zich voorstelt met dit schrikmiddel van den ouden tijd niet bereikt wordt en niet bereikt kan worden, eu dat men de kwaal er mede verergert in plaats van te verbeteren. En tot nu toe heb ik de gronden, hiervoor aangevoerd, nergens wederlegd gevonden.

Ten slotte nog dit. Hoe zal het zijn , als wij onder die gezegende wet zullen leven 1 — Wandelt dan eens door onze groote steden ; en overal zult gij groote uithangborden ontmoeten : hier is typhus; — hier zijn pokken ; — hier is roodvonk ; — hier is keelziekte; — en zijn het niet alle die ziekten te gelijk, zeker altijd ééne of meer. En als dan de goede burgerij nog bovendien iedere week of iederen dag in iedere courant, die zij in hare hand neemt, lezen kan hoe velen er door die en door die ziekte zijn aangetast en hoe velen er aan gestorven zijn;— ja, dan zal het er vrolijk gaan uitzien, en dan zal het wel zijn mens sana in corpore sano. Het zal bovendien een uitmuntend middel zijn om langzamerhand alle vreemdelingen te verjagen uit het gastvrije Nederland, dat wij hen zullen leeren schuwen als een land van ziekte en pest. — Waarlijk , wij worden al te braaf en al te naief. Maar wij mogen wel bedenken , dat de vrees en de angst eene slechte raadsvrouw is.

14 Sept. K.

WETGEVING.

In de gisteren door de Eerste Kamer der Staten-Generaal gehouden zitting heeft de heer van Bylandt, bij Koninklijk besluit van den 15 September jl. benoemd tot Voorzitter der Kamer, die betrekking met de volgende rede aanvaard:

nMijne Heer en !

«Door Z. M. den Koning benoemd tot Voorzitter dezer Vergadering gedurende de tegenwoordige zitting, besef ik levendig de verpligtingen aan die eervolle onderscheiding verbonden , en tevens in hoe groote mate ik uwe welwillende medewerking behoef, om aan die verpligtingen eenigzins te kunnen voldoen.

»Ik zal trachten het voorbeeld te volgen van den verdienstelijken man, die mijn voorganger was in de thans aan mij opgedragen betrekking en wiens gemis voorzeker door ons allen diep wordt betreurd, ook om de uitnemende wijze, waarop hij onze werkzaamheden wist te leiden.

«Hij genoot van uwe zijde een vertrouwen, waarop hij met regt aanspraak kon maken.

//Moge dat vertrouwen door u ook aan mij worden geschonken, tot ondersteuning mijner pogingen, om met onpartijdigheid en opregtheid de regelen, door u zelve gesteld, bij onze werkzaamheden te doen in acht nemen.

«Met den wensch, dat onze beraadslagingen ook in deze zitting tot bevordering der belangen van het vaderland strekken, verklaar ik het voorzitterschap te aanvaarden.»

De Tweede Kamer heeft opgemaakt eene lijst van drie leden, aan den Koning aan te bieden , ten einde daaruit te kiezen eenen voorzitter gedurende het ingetreden zittingjaar. Op die lijst zijn geplaatst de namen der heeren Dullert, Storm van 's Gravesande en Cremers.

HOOGE 11AAD. — Hamer van Strafzaken.

Zitting van Dingsdag, 19 September.

Voorzitter, Jhr. Mr. B. ^an dbn Velden. I. Uitspraak gedaan in zake:

1". G. Benning, tegen een arrest van het Hof in Groningen. Verworpen.

2°. J. Knuit, tegen een arrest van het Hof in Zeeland. Verworpen.

II. Conclusie genomen in zake:

1». J. J. Weteling, tegen een arrest van het Hof in Noordholland' Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 1" October.

2n. S. M. Koster, tegen een arrest van het Hof in Noordholland. Adv.-gen. Smits concludeert tot vernietiging van het arrest, voor zooveel de qualificatie betreft, en dat de Ilooge Raad, ten principale regt doende , den req. zal veroordeelen wegens het vervaardigen van een valsch openbaar certificaat, tot één jaar eenzame opsluiting en f 50 boete, en overigens tot verwerping. Uitspraak 10 October.

III. Behandeld het beroep van :

lu. den proc.-gen. bij het Hof in Zuidholland, tegen een arrest io zake W. Man in 't Veld. Rapp., raadsh. Gockinga. Gepleit MrJ. van Gigch. Conclusie bepaald op 25 September.

2". H. E. Keyzer c. s., tegen een arrest van het Hof in Utrecht' Rapp., raadsh. Gertsen. Gepleit Mr. J. van Gigch. Conclusie bepaald op 25 September.

NB. Woensdag is er geene zitting gehouden.

benoemingen, verkiezingen enz.

Bij Z. M. besluit van den 11 dezer, n". 8, is benoemd tot regterplaatsvervanger in de Arrond.-Regtbank te Eindhoven, ,)hr. Mr. >!• F. J. van Sasse van Ysselt, procureur bij die Regtbank.

— Bij Z. M. besluit van den 17 dezer, n°. 17, is benoemd tot plaatsvervangend kantonregter te Amersfoort, Mr. J. W. Sluiter, procureur bij de Arrond.-Regtbank aldaar.

Door den gouv.-gen. van Ned. Indië is, wegens vertrek, eervol ont* slagen , de buitengewone subst.-griffier bij den Landraad te Bekassi, C. E. Middleton , buiten bezwaar van den lande.

berigten.

•s Graoenhage, den 20 September.

De couranten van alle rigtingen geven in meerder of minder scherpe bewoordingen hare afkeuring te kennen over het koninklijk besluit, waarbij aan een candidaat-notaris , die in da regten wenscht te studeren, vrijstelling is verleend van het admissie-examen en van het Grieksch en Latijn bij zijn propaedeutisch examen. Ook wij mogen niet geheel verzwijgen, dat deze zaak ons uitermate heeft bevreemd. Er bestaat toch een hemelsbreed verschil tusschen wettenen artikelen-kennis en de regtswetenschap; en het academisch onderwijs , onverschillig door wien en met welk doel dat verlangd wordt, dient om regts- niet om wei-geleerden te vormen; en wij zien bovendien niet in , hoe men zelfs de artikelen b. v. van ons Burgerlijk Wetboek zal leeren kennen , zonder voorafgaande of gelijktijdige beoefening van het Romeinsche regt; terwijl wij ons even weinig kunnen voorstellen , hoe men pandecten en instituten zal bestuderen , indien men zelfs de taal niet verstaat, waarin zij geschreven zijri, zelfs niet met behulp van Duitsche leer- en handboeken. Wij vermoeden wel, dat men aldus zal geredeneerd hebben, dat men een goed notaris zijn kan, zonder Latijn te kennen. Wij zouden zelfs dit zoo onvoorwaardelijk niet durven aannemen; maar wij laten dit in het midden; want dat is volstrekt de vraag niet. De vraag is , of men jurist kan z'jn 1 zelfs maar half goed, als men geen Latijn weet; en of men zich een doctor in het Romeinsche regt kan denken , die niets begrijpt van de taal der Romeinen ; en dat toch zal men van dien candidaat-notaris maken. En men vergeet bovendien , dat die candidaat-notaris, als hij eenmaal het doctorschap zal veroverd hebben, toch niet wel kan gedwongen worden om juist notaris te worden, maar dat hij hetzelfde radicaal en dezelfde regten zal hebben als ieder ander doctor in he' Romeinsch en hedendaagsch regt, en zich overal kan gaan nederzetten b. v. als advokaat.

— Ten bewijze hoe gaandeweg meer en meer prijs gesteld word' op de bekendheid met onze instellingen en inrigtingen kan dienen , dat in de vorige week Dr. Wayne uit New-York zich hier te lande bevond, die zich tot taak gesteld heeft ons gevangeniswezen na te gaan en die onderscheidene gevangenissen heeft bezocht.

REGTSGELEERDE UITGAVEN.

FRANSCHE LITERATUUR.

L'inamovibilité de la magistrature et M. Cre'mieux, ministre provisoire de la justice. In 8"., 48 p. St. Brienue, Prud'homme.

advertentien.

Door GEBR. BELINFANTE, te Gravenhage, zijn aan de inteakenaren verzonden:

de 2e en 3e aflevering van het

ALPHABETISCH REGISTER

op het

STAATSBLAD

VAN HET

KONINGRIJK DEK NEDERLANDEN

van

1813-1870.

De volgende afleveringen zullen nog dit jaar het licht zien.

De prijs van het geheele werk bij inteekening lS f ?•—

De inteekening is 1 October aanst. gesloten. Na dien termijn wordt de prijs per afi. bepaald op f 1.25.

Snelpersdruk en Uitgave van

UKUIFIXTK , ie 'iBwrenlmge.