Maandag, 16 October 1871.

N®. 5370.

WEEKBLAD VAN HET REGï.

REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTKNTIE-BLAD.

drie-jen- dertigste jaargang.

JUS ET VËRITA8.

Dit blad verschijnt des Maandags en Donderdags, en om de veertien dagen ook des Dingsdags. - Prijs per jaargang f 20; voor de buitensteden franco ver

#1/10/ oti-P 1 OH mwlmnnTYin Pm'/io ~J „wc\ A * . . -*

jjvw —-y-y J wvcroeww, cents per regel,. — tiiylragen , fc-Mtw», enz., /««w aa» de Uitgevers.

WETGEVING.

"ÏIATSBKIJROOTIWG VOOR HIT ItlKVMT.flllt 1§Ï3.

IVde HOOFDSTUK (Departement van Justitie).

voorloopig verslag der tweede ramek.

| 1. Bij de overweging van het wets-ontwerp tot vaststelling van hoofdstuk XV der staatsliegrooting voor het dienstjaar 1872 betoonde 'nen zich van verschillende zijden ingenomen met de toezegging der 'legering, dat een ontwerp eener nieuwe regterlijke inrigting de Kamer "eldra bereikeu zal. In eene afdeeling werd dit onderwerp meer uit'oerig besproken. l)aar werd opgemerkt, dat men gaarne bij deze gelegenheid eenige mededeeling ontvangen had omtrent de hoofdtrekken van het plan, dat daaraan ten grondslag strekt, alsmede omtrent <len weg, die naar het oordeel der Regering het best tot de verwezenlijking harer voornemens leiden zal. Verscheidene leden gaven als '*un gevoelen te kennen, dat de minister, hierin met de geschiedenis «lezer aangelegenheid te rade gaande, te gelijk met de organisatie niet aileen de regterlijke indeeling, maar ook zoodanige regelen van pro<<:dure in burgerlijke en strafzaken moge voordragen, waardoor lehoudens nadere uitwerking welligt van deze laatste) de nieuwe regterlijke inrigting, eejjmaal aangenomen door de Wetgevende Magt, terstond en onafhankelijk van het tot stand komen van latere wetten, Iri werking zou kunnen treden.

Op de opmerking, dat regelen van competentie en procedure niet van elkander afhankelijk waren, werd bij wijze van voorbeeld gewezen '<p het appel in strafzaken, waarbij de voorloopige instructie wel eens «OU kunnen worden opgeofferd, ten einde dit hooger beroep aannemelijk te maken.

In antwoord op eene andere tegenwerping, dat deze groote omvang van de taak des wetgevers het werk noodwendig zou vertragen, beriep •'■'•en zich in de eerste plaats op de noodzakelijkheid, daar eene regterlijke inrigting ook beoordeeld worden moet in verband met de Procedure (men denke wederom aan het appel in strafzaken), en her"nerde men in de tweede plaats aan de onmogelijkheid om eene 'figterlijke inrigting in abstracto te beoordeelen; en men twijfelde '!an ook niet, of de schijnbaar omslagtige weg zou inderdaad de kortste blijken.

Zij, (jje ,jit wevoelen aankleefden , bragten daarbij in het midden, 'lat h6t bij de Regering moest vaststaan, of het onderscheid tusschen '■■rirnes (misdaden) en délits (wanbedrijven) behouden blijven en of 'lie onderscheiding zou blijven strekken tot grondslag der beregting 'loor den strafregter. De beoordeeling van de zamensteliing der reg'-srlijke collegiën staat hiermede in regtstreeksch verband. Hierbij ' erd gewezen op het vroeger meermalen aangegeven denkbeeld om 'leze beregting niet afhankelijk te stellen van den min of meer critoinelen aard van het misdrijf, maar om op het voetspoor van het •'Ud-Hoilandsehe en lïngelsche strafproces eene eenvoudige behandeling bij volledige bekentenis aan te nemen en daarentegen bij gemis daarvan eene procedure vast te stellen, alle waarborgen opleverende, dat ' iet zonder afdoende gronden tot eene veroordeeling zou worden Overgegaan.

In verband met deze beschouwingen werd in dezelfde afdeeling bevraagd, of de minister al of niet onzen landaard geschikt en rijp Oordeelt voor de jury?

In eene andere afdeeling werd door eenige leden betwijfeld, of het '>nt\verp eener nieuwe regterlijke inrigting vóór al het andere behan,e'<l moest worden. Andere onderwerpen, het burgerlijke en handels1 betreffende, verdienden, meende men, meer de aandacht. Doch dit •'evoelen werd door andere leden bestreden, die het ingrijpend belang 'er regterlijke inrigting op den voorgrond stelden.

'n eene andere afdeeling wederom zou men gaarne vernemen, of legering voornemens is het Wetboek van Strafvordering opnieuw 1 te dienen ?

Ook verlangde men in twee afdeelingen omtrent den stand van de .^kzaamheden der commissie, aan wie de zamensteliing van een * etboek van Strafregt opgedragen is, eenige inlichting te ontvangen.

Sri hoe staat het met de verbetering van het Militair Strafwetboek ? Beoogt de Kegering reeds dadelijk geheele herziening, of '6eft men vroeger plan tot gedeeltelijke verbetering nog niet gegeven ?

§ 2. Vele leden stelden er prijs op bekend te worden gemaakt met denkbeelden der Liegering omtrent de cellulaire en andere vrijheidshaffen, denkbeelden, die zoowel op de zamensteliing der Wetboeken .ari Strafregt en van Strafvordering, als op den aanbouw van meerere cellulaire gestichten van invloed moeten zijn. De wet van 28 ' 1851 (Staatsblad n°. 68), uitgebreid bij de wet van 29 Junij j8,5* (Staatsblad n°. 102) en laatstelijk bij de wet van 24 Julij 1871 l'^atsblad n°. 84), kan toch slechts als eene voorloopige schets van >etgeen het cellulaire stelsel is of behoort te zijn , worden aangemerkt. Welke plaats meent de Regering definitief aan dat stelsel in

'Tl7.ft .i.- . . -I O

oirarwetgeving te moeten toekennen i jjlgoiu ci uicuauugaanae 'verleg plaats met de commissie voor het >V etboek van Strafregt ? ^;eze vragen werden gedaan ook met het oog op den verderen aanV van gevangenissen. Wanneer met lu. Mei aanstaande de 320 " en te Rotterdam gereed zijn, zullen er, indien men zich niet bein't geheel 1106 cellen beschikbaar zijn. Op welke verdere r?.?^e w°rdt daarna nog door den minister gerekend? £ (le circulaire van 30 April 1868, opgenomen in het Weekblad \ $Ji}let Regt van 4 Mei <868, n°. 2996, werden aan de besturen der ^Va,1genissen tabellen ter invulling toegezonden, ten einde de werking /,#ƒ. ce^stral op de zedelijke en ligchamelijke gesteldheid des celbewo^ts te kunnen nagaan. Zoude de minister ook eenige uitkomsten ^en mededeelen . door die contröle aan het licht gebragt? ei* aanzien van het strafstelsel betoonden zich eenige leden inge- ]

nomen met het denkbeeld om een onzer West-Indische koloniën te bestemmen tot uitvoering der straf van deportatie.

§ 3. Met belangstelling zou men de zienswijze des ministers vernemen aangaande de afschaffing of wijziging van een aantal wetten en besluiten en omtrent de wettelijke regeling van onderscheidene onderwerpen.

Hoe denkt de Regering over de intrekking der publicatiën van het departementaal bestuur van 27 Junij 1804 en van 8 Februarij 1805? Hoe over het Koninklijk besluit van 14 September 1833, n°. 102, betreffende de bevoegdheid der floreenpligtigen tot het beroepen van predikanten? Nu bij de wet van 24 Julij 137! (Staatsblad n°. 90) het advies van den Staatsraad van 22 November ! 808 en van het Keizerlijk decreet van 16 Julij 1810 ingetrokken zijn, bestaat er, meende men, reden te meer om tot de intrekking van het decreet van 30 December 1809 (Buil. des lois ven 1810, n°. 303) over te gaan j heeft de Regering daaromtrent reeds een definitief antwoord van Gedeputeerde Staten van Limburg ontvangen? Welke zijn de plannen der Regering ten opzigte van de intrekking der verouderde Fransche wetten ?

Is de minister ook voornemens eene herziening voor te dragen der wet van t vlei 1856 (Staatsblad n°. 3*2) , houdende bepalingen omtrent de huishouding en tucht op de koopvaardijschepen ? Een ontwerp van herziening was, meende men, vroeger reeds naar den Kaad van State verzonden, maar teruggenomen. Het belang eener nieuwe wetgeving op de eigendomsoverdragt van onroerende goederen, het hypotheekstelsel en het notariaat meende men der Regeting met grooten nadruk te moeten aanbevelen. Eene ronddeeling aan al de leden der Kamer van het verslag der Staatscommissie, over die onderwerpen uitgebragt, bleef men in eene afdeeling wenschelijk keuren. Hoe is het gelegen met de herziening van den Code Rural ? Hoe met de wetgeving op de naamlooze vennootschappen , de makelaardij en de levensverzekeringen ? Zijn de regten der minderjarigen onder onze tegenwoordige wetgeving wel genoegzaam verzekerd? Zou niet eene uitbreiding van de magt des kantonregters raadzaam zijn , opdat de voogd door den toezienden voogd gedwongen kunne worden tot weder • belegging van de gelden der minderjarigen ? Het gebeurde met Fransche deserteurs te Eindhoven gaf in de afdeelingen aanleiding om aan te dringen op de toegezegde herziening der vreemdelingenwet. Doch men antwoordde, dat de wet soortgelijke misbruiken niet verhinderen kan.

De wenschelijkheid eener algemeene politiewet werd uitvoerig betoogd, al liepen de gevoelens uiteen nopens de vraag, of derijksdan wel de gemeentepolitie op den voorgrond behoort te staan. In twee afdeelingen achtte men het wenschelijk de maréchaussee niet op de begrooting van Oorlog, maar op die van Justitie te brengen. Is eene voordragt te wachten aangaande het krankzinnigenwezen ? Ligt niet zulk eene voordragt gereed? Ook te dien aanzien oordeelde men verbetering wenschelijk; zoo zoude men genegen zijn de bepaling af te schaffen, waarbij ieder, die drie jaren in een krankzinnigengesticht vertoefd heeft, onder curatele wordt gesteld.

§ 4. In drie afdeelingen werden eenige voorbeelden aangehaald van iegterlijke ambtenaren, die door hunnen gezondheidstoestand voortdurend buiten staat waren hunne ambtsbezigheden te verrigten. De onafzetbaarheid en onafhankelijkheid der regterlijke magt is, zeide men, geen bezwaar om dit groote ongerief weg te nemen. De regter-

^6 inrigting van den minister Godefroi voorzag in dat geval. Men gat der Regering in overweging om door eene voorloopige wetsvoordragt deze aangelegenheid te regelen.

§ 5. In eene afdeeling werd in stukken, van de Regering uitgaande, meer eerbiediging der acteri van den burgerlijken stand gewenscht. In die stukken wordt te vaak acht geslagen op bijnamen.

§ 6. Wat is er aan van de gelijkheid van instructie voor de cipiers in de huizen van arrest met betrekking tot de gevangenen en met betrekking tot de gegijzelden ? Zulk eene gelijkheid zoude men niet kunnen goedkeuren.

§ 7. In eene afdeeling werd gewezen op eene circulaire van 18 April 1868 , te vinden in het Weekblad van het Regt van 23 April 1868, n°. 2993. Daarbij werd vastgesteld eene instructie voor de procureurs-generaal , ten einde zich persoonlijk te vergewissen, of de dienst der justitie in hun ressort in eenig opzigt voorziening mogt eischen. Deze circulaire is, wel is waar , ingetrokken door den laatsten minister van Justitie. In verband echter met de dezer dagen gevoerde polemiek over de kritiek der gedragingen van de regterlijke magt, stelde men er prijs op het gevoelen van den tegenwoordigen minister omtrent dit onderwerp te vernemen.

§ 8. De dagbladen hebben onlangs gemeld (zie Haarlemsche Courant van 28 September), dat op het jaarlijksche congres der Internationale, den 15 en volgende dagen der vorige maand te Londen gehouden, besloten is als tooneel der eerstvolgende algemeene bewegingen Duitschland , Italië en Nederland te kiezen, en dat het congres die bewegingen overwogen heeft. In eene afdeeling trok die tijding de aandacht. Men vroeg, of de Regering aangaande die gevaarlijke woelingen ook eenige mededeeling konde doen, en of zij niet èn tot beteugeling daarvan èn tot geruststelling openbaarheid raadzaam oordeelde. Er werd aangedrongen op de toepassing der vreemdelingen-wet op de zendelingen , die zouden trachten hier te lande opschudding te verwekken ; met name uit Helgië waren er reeds meerdere overgekomen). Achtte de Regering verscherping der vreemdelingen-wet noodig, men verklaarde zich bereid daartoe mede te werken.

§ 9. Met betrekking tot het eindcijfer werd vooral naar aanleiding der afdeelingen Kosten der gevangenissen en gebouwen in meer dan ééne afdeeling opgemerkt, dat deze begrooting niet de sporen van bezuiniging draagt, welke met het oog op den toestand van 's lands geldmiddelen noodzakelijk schijnt.

I )p minisf.ftr van TTirmntïön rrnwao.Tvlp l'n rlo roda hï; nnnKIarlirt/v

der begrooting uitgesproken, van eene hoogere uitgave voor het

gevangeniswezen van f 70,000. Men vroeg, waar deze som in deze I begrooting schuilt? Immers had men gemeend voor de afdeelingen VI I en VII eene raming te vinden, die de sommen, voor het loopende i jaar toegestaan , met slechts ruim f 20,000 overtreft.

ISte afdeeling.

i Art. i. Door enkele leden werd het nut dezer bezuiniging betwij. ; feld: anderen keurden de opheffing der betrekking van hoofdinspecteur

i ^oeu. gaarne wera men met oe voorgenomen reorganisatie van de j afdeeling Gevangenissen nader bekend gemaakt.

lilde afdeeling.

Art. ' 1. Blijkens de memorie van toelichting is bij het Hoog Militair Geregtshof een commies ter griffie aangesteld. Men vroeg" waarom daartoe niet benoemd is de commies ter griffie op wachtgeld bij dat Hof, die op de sub 21 der stukken overgelegde lijst voorkomt?

IVde afdeeling.

Art. 15. Hoe staat het, vroeg men in eene afdeeling, met de herzieningvan de tarieven der geregtskosten in strafzaken" tegenwoordig is de vergoeding voor deskundigen en getuigen, naar men meende , onevenredig san hunne bemoeijingen.

In eene andere afdeeling betwijfelde men , of er genoegzame zorg wordt gedragen voor tijdige teruggave der mandaten.

Vde afdeeling.

Door enkele leden werd de afschaffing der jagtwet, of althans der jagt-acten wenschelijk geacht. Deze aangelegenheid moest naar hun gevoelen geheel worden overgelaten aan de gewone regelen van burgerlijk en strafregt.

Verscheidene leden bespraken de zalmvangst. Sommigen wilden een nieuw tractaat in plaats van het door de Kamer afgestemde. Velen achtten dat onnoodig; en vrij algemeen drukte men sterk op een scherp toezigt binnen 's lands , en vroeg, welke maatregelen de Regering daaromtrent dacht voor te dragen in verband met de bestaande verordeningen.

In eene afdeeling meende men te weten, dat eene wettelijke regeling der visscherij in het algemeen gereed ligt. Is dit zoo, wanneer heeft men dan de indiening dier voordragt te wachten ?

Art. 21. De opmerking werd gemaakt, dat de rijks-veldwachters uit hoofde hunner in de verte kenbare kleederdragt bij uitnemendheid ongeschikt zijn voor het toezigt op de jagt en visseherij.

Wat betreft de voorgestelde vermeerdering van personeel zouden verscheidene leden liever het getal niet uitgebreid, maar de bezoldiging verhoogd hebben. Vooral het tractement der rijks-veldwacht in de steden moest naar hun oordeel verhoogd worden. Eene behoorlijke bezoldiging achtten zij een waarborg voor de onafhankelijkheid der politie Er waren leden , die vreesden , dat de maatregel , door den minister voorgesteld, een beletsel zou worden tegen het tot stand komen eener in hun oog wenschelijke politiewet.

Men vroeg in eene afdeeling, waarom de minister niet gehomologeerd heeft de overeenkomst tusschen zijn voorganger en den minister van Oorlog omtrent de maréchaussee, die toch behoorde op de begrooting van Justitie ?

Art. 27. Eenige leden wezen op den last, dien vooral plattelandsgemeenten van de zigeuners en doedelzakspelers te verduren hebben, en vroegen, of de vreemdelingenwet belet hen te weren ?

Vide afdeeling.

In verband met hetgeen boven in § 9 is gezegd, werd de bouw der gevangenissen te kostbaar en het beheer hier en daar te weelderig gekeurd.

Een aantal leden zagen met genoegen , dat Je Regering zich veel gelegen laat liggen aan het onderwijs in de gevangenissen. Andere leden vreesden, dat de plannen der Regering weinig doeltreffend waren : van het onderwijs in de tuchthuizen althans was hunne verwachting gering; dat in de huizen van arrest beloofde, huns inziens, goede vruchten.

De opmerking werd gemaakt, dat de verlichting en vooral de verwarming, met name in de huizen van arrest, veel te wenschen overlieten.

Men vroeg opgave van de dagteekening der verschillende reglementen voor de strafgevangenissen, waaronder, vergiste men zich niet, van betrekkelijk ouden datum waren, en gaf in overweging een algemeen reglement voor al die gevangenissen te ontwerpen.

Art. 31. a. Leiden. Bestaat er in de groote strafgevangenis te Leiden even als te Leeuwarden classificatie van gevangenen ?

d. Montfoort. «Een onderwijzer tevens commies». Dit noemde men zonderling.

j. Rotterdam. De directeur zal ontvangen f 3000 's jaars. Daarentegen

is VOOr den dirPPt.Anr van hpf: oollnloi». tinio irnn ori-OCt ATI ïnstitif».

| Amsterdam f 1700 uitgetrokken. Van waar dit onderscheid?

u. De verhooging der tractementen van 38 bewaarders keurde men goed. Maar zouden ook niet elders in het belang der dienst lagere rangen verbetering van bezoldiging behoeven ? Voor vijf bewaarders en eene bewaarster in het huis van verzekering te 's Gravenhage bijvoorbeeld zijn uitgetrokken f 2400. Daarvan ontvangen twee f 1 daags. Dit vond men onbillijk.

Jf. Alkmaar. Waarom hier een secretaris van regenten & ƒ350 en bij de andere huizen van arrest niet?

ii. Goes. Er werd gevraagd, hoe het met de artesische putboring staat ?

Art.. 3 7 FTooft c\a miniefpr li Pt" rnnmaman * -,

— " — * UC wetgeving op ae

horio n».;; 9 r»~ -I- ~ . h ^

. —^ co., mouw v* eiuoeK van ötralregt kan de

: voorziening in dit belang niet wachten.