PROVINCIALE HOVEN.

ARRON DISSEMENT8 -REGTBANK TE AMSTERDAM. H»iner van Strafzaiiem.

Zitting van den 3 Mei 1871.

Voorzitter, Mr. C. Dronsberg.

PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN NOORDHOLLAND.

Hamer van Strafzaken.

Zitting van den 13 Junij 1871.

Voorzitter, Mr

Magnetisme. — Somnambule. — Ongeoorloofde uitoefening der

geneeskunde. — motieven. bewijs. onderteekening

dek recepten door een med. dogtor.

Is een summiere opgaaf van een in tijd en plaats aangeduid voortgezet misdrijf genoeg, of moet elk afzonderlijk feit bij dagvaarding worden aangewezen ? — In laatstgemelden zin beslist. Blijkt het voldoende uit het vonnis, dat de regter heeft regt gedaan op de bekentenis van den beklaagde, bevestigd door andere be¬

wijsmiddelen ï — Ja.

Is een magnetiseur, die de opgaven door eene somnambule in haren magnetischen slaap, in schrift brengt en den geneeskundigen raad, door die somnambule gegeven, aan patienten overbrengt, hoofddader of medepligtige? — Antwoord: hoofddader.

De onderteekening of paraphering van de recepten door een med. doctor kan hier het geven van geneeskundigen raad door den

magnetiseur mei aeiaceri, uaar aie aoctor de patienten niet zag, noch hunne ziekten onderzocht en dus geen aandeel had aan het geven van den geneeskundigen raad.

De Regtbank enz.,

Gezien bet proces-verbaal van den adjunct-inspecteur voor het geneeskundig staatstoezigt voor Noordholland, op den ambtseed op den 24 Nov. 1870 opgemaakt, ten laste van, en de dagvaarding namens den officier van justitie, op den 7 April daaraanvolgende, beteekend aan J. J. Weteling;

Gehoord de aanklagte van den officier legen den voormelden bekl., opgevende genaamd te zijn J. J. Weteling, oud acht-en-veertig jaren,' van beroep magnetiseur, geboren te Berkel en wonende te Amsterdam •

Gehoord de mondelinge verklaringen der getuigen , ten verzoeke van gemelden officier gedagvaard;

Gehoord het requisitoir van den officier , daartoo strekkende: dat de bekl. zal worden verklaard schuldig aan de feiten, hem bij dagvaarding ten laste gelegd, daarstellende het, zonder daartoe bevoegd te zijn, uitoefenen van de geneeskunst; en dien ten gevolge veroordeeld tot eene cellulaire gevangenis-straf van vijf-en-veertig dagen, tot betaling van eene geldboete van f 75, met bepaling, dat de°boéte, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden door eene gevangenis-straf van twee dagen eenzame opsluiting, en in de kosten van het regtsgeding, ten behoeve van den Staat en invorderbaar bij lijfsdwang;

Gelet op de verdediging, door en van wege den bekl. in het midden gebragt;

Overwegende, dat de bekl. is gedagvaard «ter zake, dat hij, zonder bevoegd te zijn de geneeskunde uit te oefenen, in den loop der jaren

1003 en io/u er zijn Deariji van neett gemaatt om aan verschillende, zoo tegenwoordige als afwezige, personen, met gebruikmaking eener somnambule , die daartoe door hem ten zijnen huize in zoogenaamden magnetischen slaap gebragt, den ziektetoestand beschreef en geneesmiddelen opgaf, geneeskundigen raad en bijstand te verleenen»;

dat van wege den bekl. de nietigverklaring dezer dagvaarding is voorgesteld, als zijnde daarin geen bepaald feit vermeld en geene personen noch geneesmiddelen opgenoemd, ten gevolge waarvan het Openb. Min. in zijn eisch niet-ontvankelijk zou zijn en de bekl. van alle regtsvervolging zou moeten worden ontslagen ;

O., dat het feit hier is het verleenen van geneeskundigen raad of bijstand, als bedrijf, zonder daartoe bevoegd te zijn , en zulks, gelijk in de dagvaarding staat uitgedrukt, successievelijk (bij herhaling), zonder daartoe de bevoegdheid te hebben , op tijd, plaats en wijze, als omstandig daarin is vermeld geworden ;

dat de summiere opgaaf van het feit reeds genoegzaam was , en meer bepaaldelijk nog ten deze is geschied, zoodat de bekl., bekend met hetzelve, in zijne verdediging geenszins benadeeld is , en, op de dagvaarding verschenen zijnde, zich op dezelve mede verdedigd heeft ; dat mitsdien de voorgestelde exceptie is ongegrond;

Gezien art. 223 Strafvord.;

Wijst dezelve af; en,

O., wat het feit zelf betreft:

dat de onder eede gehoorde eerste getuige, ingevolge eene door hem ingebragte klagte bij het geneeskundig staatstoezigt voor Noordholland, blijkens proces-verbaal dd. 24 Nov. 1870, door den adjunctinspecteur bij hetzelve, op den ambtseed opgemaakt en ter terectzitting voorgelezen, heeft verklaard, dat hij sedert half Sept. 1870° den magnetiseur Weteling (zijnde de bekl.) over zijne ongesteldheid heeft geraadpleegd en voor S i 6 consulten ten zijnen huize telkens ƒ 3 heeft betaald; dat zijn ziektetoestand telkens door de somnambule van genoemden magnetiseur, nadat zij door zijne bestrijkingen en betastingen in den zoogenaamden magnetischen slaap was gebragt, werd omschreven te bestaan in den onderbuik, met een beangst gevoel op het middenrif, en dat het bloed congestieus naar de hersenen werkte;

dat na deze beschrijving de somnambule hem den raad gaf het hoofd met brandewijn nat te houden en de ODderdeelen dikwijls met koud water te wasschen, terwijl tevens de geneesmiddelen met derzelver gebruik werden voorgeschreven;

dat de ziekteverschijnselen met de geneesmiddelen in een daartoe bestemd boek werden opgeteekend en ook in zijn bijzijn het recept door den magnetiseur werd op- of overgeschreven en hem ter hand

gesteia; aat nein op uie wijze verscmilende geneesmiddelen, o. a. een drank en pillen, zijn voorgeschreven op recepten, 'welke allen geteekend waren »Dr. M.», hoewel "bij het consult zelf geen ander persoon dan de somnambule tegenwoordig was, maar op de tafel een pakje blanco-recepten voorhanden was, geteekend als boven, waarvan telkens een door den magnetiseur werd ingevuld en ter klaarmaking bij zijn gewonen apotheker (zonder verdere raadpleging, zoover hem bewijst) meêgegeven ; dat hem op bovengenoemde wijze op 9 Nov. 1870 pillen zijn voorgeschreven, van welker kortstondig gebruik hij zoo benaauwd en ongesteld is geworden, dat hij andere geneeskundige hulp moest inroepen en, ofschoon gec'almeerd, nog eenigen tijd zich duizelig en ontstemd heeft bevonden; dat zoowel de gezegde recepten als het doosje pillen bij voormelde klagt zijn overgelegd en verze' geld, en thans door hem herkend worden;

dat ook de tweede, derde, vierde en vijfde getuigen onder eede bevestigd hebben de behandeling ten huize van- en door den magne■seur W. (bekl.), zoo als door den eersten getuige is opgegeven,

met uitzondering, dat zij de recepten, welke zij bf later kregen bf dadelijk meênamen en met de letters »Dr. M.» onderteekend, nimmer in blanco in de kamer hebben zien liggen; dat echter dé heer, dien zij Dr. M. hebben hooren noemen en die na het opschrijven van de recepten wel eens in de kamer kwam en dezelve na inzage onderteekende, nimmer bij de consulten of behandeling van hen tegenwoordig was, en dikwijls in het geheel niet door hen gezien, doch zoo men zeide, in des beklaagden woning zich ophield; ' ' dat de ondereede gehoorde vijfde getuige, zijnde voornoemde Dr M heeft opgegeven, dagelijks ten huize van den magnetiseur W met dezen werkzaam te zijn, terwijl hij al de recepten, aan den magetiseur

rln enmnamKnlo ofiiOTnunn _ c_' zv _ ,

v^v. ruvi ue aigiiüQ controleert en naziet,

zoodat hij aan den apotheker Sprenger gezegd heeft, gerust de o-eneesmiddelen op de recepten met de teekening Dr. M. te kunnen klaar maken; dat hij echter geene oningevulde recepten, in blanco geteekend aan den bekl. heeft afgegeven, en dat W. gewoonlijk de recepten invult, omdat deze altijd het schrijfwerk verrigt, zoodat hij getuige

<)qti r»r\lr alloon rla hpirlo rf»r»pntpn i« . _ • .....

. ~ . v aanwezig, ae een in onqinaLi.

de andere m copie, heeft gezien en gecontroleerd, welke beide recepten zeer onschuldige geneesmiddelen bevatten; dat hij percentsgewijze voor elk recept, waarin doorgaans geen verandering gemaakt wordt gerenumereerd wordt ; doch dat hij de zaak meer uit liefhebberij dan om winst te doen drijft; dat hij bij de consulten der patienten zeiven niet tegenwoordig is, doch zich of in huis bf in eene andere kamer van den magnetiseur ophoudt, alwaar hem veelal de recepten ter controlering en teekening worden gebragt; °

dat de zevende ondereede gehoorde getuige bevestigd heeft: dat hij meermalen dergelijke recepten als in judicio met de onderteekening van Dr. M. heeft klaar gemaakt, wetende dat die door Dr. M. ireteekend doch met geschreven waren ; dat deze, daarop door hem getuige opmerkzaam gemaakt, eens en voor altijd gezegd heeft, dat hij gerust op zoodanige recepten geneesmiddelen kon gereed maken; dat hij daarom ook de voorgeschreven middelen volgens de recepten, in judicio voorhanden, had gereed gemaakt, ofschoon hij wist, dat zij van den magnetiseur Weteling afkomstig waren; dat hij in de hier aanwezige pillen niets bijzonders had opgemerkt, zoodat hij in derzelver gebruik ook niets geen kwaad zag;

dat de bekl. zijne onbevoegdheid tot het uitoefenen der geneeskunde, bij voornoemd proces-verbaal geconstateerd, erkend, doch *ich hei-nnncn

heeft op zjjn verkregen patent als magnetiseur , in welke betrekking van hem afkomstig is het in judicio aanwezige en ter terfio-t.y.itt.ino-

voorgelezen programma van verrigtingen, even als de ten deze aanwezige en geteekende recepten; dat de vermelde consulten met de patienten, de getuigen, onder n°. 1, 2, 3, 4 en 5 gehoord, werkelijk hebben plaats gehad op de door hen opgegeven wijze, met uitzondering alleen van het vermelden der blanco geteekende en in de kamer voorhanden zijnde recepten door den eersten getuige; dat alles echter ten deze is geschied door zijne somnambule, die hij wel in slaap heeft gebragt, doch door wie de ziektetoestand is opgegeven met aanwijzing der geneesmiddelen, welke door hem in een boek, en, wat de laatsteS betreft, op recepten zijn overgebragt, welke voor de receptuur zijn nagezien en geteekend door den veelal zich bij hem aan huis bevindenden Dr. M., die echter bij de behandeling zelve niet tegenwoordig is en soms de patienten ontmoet noch gezien heeft •

O., dat alzoo het feit, bij dagvaarding aan den bekl. ten laste gelegd , zoo door zijne erkentenis als door het proces-verbaal en de ter teregtzitting onder eede gehoorde getuigen , allezins is bewezen ;

O., wat de daartegen ingebragte verdediging betreft: 1°. als zoude het feit, zoo al straf baar, door de somnambule gepleegd zijn; en 2 \ de bekl. in allen gevalle door den bijstand van een deskundige, of wel door het verkregen patent gedekt zijn ;

0. ad Ium., dat de door den bekl. aangekondigde en plaats gehad hebbende magnetische behandeling, al bepaalde deze zich tot het in slaap brengen eener somnambule, wordt aangewend met het bepaalde doel om door de werking van eene, hetzij bestaande, hetzij gewaande genezende kracht, ongesteldheden te genezen •

dat het nu onverschillig is, of die bijstand aan de lijders direct of

uoor tusscnenKomst eener daartoe m slaap gebragte somnambule plaats vindt;

dat de bekl. toch van het geheele feit de aanlegger en bewerker is, en alles door zijn intermediair plaats heeft, zoo door zijne gedane aankondiging tot genezing , de zamenbrenging en aanraking van de patienten met de somnambule, als vooral door uitvoering te verleenen zoo in een boek als op recepten van hetgeen deze in haren slaap zal goedvinden van ziektetoestanden en geneesmiddelen op te geven;

O. ad IIum.; dat het voorgeven , dat deze geheele zaak onder de leiding van een deskundige zou geschied zijn, mede niet kan opgaan, daar de recepten meestal buiten diens weten zijn opgegeven en ingevuld , en de medicinae doctor ten deze, volgens eigen getuigenis, "na inzage en confrontatie, zijne onderteekening meestal zonder verandering daaronder steit, ten einde geen verkeerde of tegenstrijdige receptuur daar te stellen;

dat zoo ook de raadgevingen van wasschingen, onthoudingen vnn

spijs en drank, geschied zijn zonder des doctors toedoen , en het bewezen is, dat die deskundige zoo al in huis, dan toch veelal niet wist, op welke patiënten de middelen en raadgevingen door de somnambule werden toegepast:

O-, dat het patent ais magnetiseur geen bevoegdheid maft. tot. hnt.

bedrijf der geneeskunde, en daarvan in de wet daarop geene bepaling gevonden wordt, terwijl juist de overtredingen van de wettelijke bepalingen op het onbevoegd uitoefenen der geneeskunde, niet gelegen zijn in het voorwenden van verkregen kundigheden, maar wel in het aanwenden, hetzij van raadgevingen, hetzij van middelen , zonder de overige waarborgen, die de wet op de uitoefening der geneeskunde vordert in het belang der ingezetenen;

aat alzoo met is weerlegd geworden, dat de bekl. nerhaafd de geneeskunst heeft uitgeoefend, zonder daartoe de bevoegdheid te hebben;

Verklaart voorschreven feit wettig en overtuigend bewezen en dat het daarstelt :

»het uitoefenen der geneeskunst als bedrijf, door het herhaaldelijk tegen betaling verleenen van geneeskundigen raad en bijstand, zonder daartoe de bevoegdheid te hebben verkregen; »

Verklaart den bekl. schuldig aan dat wanbedrijf;

Gezien art. 52 Strafregt, artt. 1 en 18 der wet van 1 Junij 1865 (Stbl. n°. 601, artt. 1, 2 en 3 der wet van 28 Junij 1851 (Stbl. n». 68), artt. 1, 2, 3 en 4 der wet van 22 April 1864 (Stbl. n„. 29), artt. 207 en 227 Strafvord., luidende enz.;

Veroordeelt J. Weteling tot eene geldboete van ƒ 75, met bepaling, dat de boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden door eene gevangenis-straf van drie dagen, eenzame opsluiting, en in de kosten van het regtsgeding ten behoeve van den Staat, en invorderbaar bij lijfsdwang.

Van dit vonnis is door den bekl. en door het Openb. Min. hooger beroep aangeteekend.

Het Hof enz.,

Gehoord het requisitoir van den proe.-gen. tot bekrachtiging van het vonnis, waarvan is geappelleerd, met uitzondering, wat betreft de qualificatie en de toegepaste straf, maar, met behoud van het, overige in het vonnis, den app. en geïnt. zal schuldig verklaren «aan uitoefening der geneeskunst door het verleenen van geneeskundigen raad

als bedrijf, zonder de bevoegdheid daarfoe volgens de wet verkregen te hebben», en den schuldig verklaarde te veroordeelen tot vijf-enveertig dagen gevangenis-straf, in eenzame opsluiting te ondergaan ;

G. enz. post alia ;

Zich, met uitzondering der door den regter a quo aan de als bewezen aangenomen feiten gegeven qualificatie, vereenigende met het vonnis, door de Arrond.-Regtbank te Amsterdam, regt doende in correctionnele zaken, op den 3 Mei 1871 in eersten aanleg gewezen,

Bekrachtigt dat vonnis, behalve ten aanzien der qualificatie ; en, met betrekking daartoe 't zelve vernietigende en verbeterende, verklaart J. J. Weteling schuldig aan uitoefening der geneeskunst, door het verleenen van geneeskundigen raad als bedrijf, zonder de bevoegdheid daartoe volgens de wet verkregen te hebben;

Veroordeelt hem in de kosten van het regtsgeding in beide instantiën.

(Gepleit in beide instantiën Mr. E. van Lies.)

ARRONDISSEMENTS-REGTBANKEN.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM. Kerste kamer.

Zitting van den 24 Mei 1871.

Voorzitter, Jhr. Mr. B. J. Ploos van Amstel.

Regters, Mrs : P. R. Feith , S. J. Hingst.

Nietigheid van dagvaarding.

Kan een deurwaarder volstaan met het exploit te doen aan den burgemeester, relaterende, dat hij den gedaagde noch diens woonplaats in zekere gemeente gevonden heeft, of is het exploiteren aan den burgemeester dan alleen geoorloofd, wanneer de deurwaarder wel de woonplaats, maar niet den gedaagde aan die woonplaats gevonden heeft ?—In laatstgemelden zin beslist.

Stellingwerf, opposant, procureur G. van der IJams,

tegen

Veldhuizen , geopposeerde , procureur L. Boas.

De Regtbank enz.,

Overwegende in facto :

dat de opp. bij exploit is in verzet gekomen tegen het vonnis, door deze Regtbank (vacantie-kamer) op verzoek des geopp. tegen hem

als ged. bij verstek gewezen, en wel op grond, dat de dagvaarding, waarbij de vordering tegen hem is ingesteld, nietig is;

dat toch de deurwaarder, na vermeld te hebben, dat de ged. (tegenwoordig opp.), verblijf houdt aan boord van zijn schip en gedomicilieerd is te H., eenvoudig relateert: «hem en ook zijn schip niet vindende, mijn exploit doende aan den heer burgemeester van W. en sprekende aldaar met Zijn Ed. Achtb. in persoon , die mijn origineel exploit met gezien heeft geteekend;» dat daardoor art. 2 B. R. was geschonden, volgens hetwelk het exploit eerst aan den burgemeester kan worden gedaan, wanneer de deurwaarder noch den ged., noch iemand van diens huisgezin aan zijne woonplaats vindt;

dat wijders het exploit niet inhoudt, dat het afschrift aan den burgemeester is ter hand gesteld, terwijl de opp. omtrent de vordering zelve slechts heeft opgemerkt, dat zij allen feitelijken en dus ook juridieken grondslag mist, doordien hij de door den geopp. gesustineerde rekenpligtigheid ontkent; op welke gronden de opp., overeenkomstig de dagvaarding in cas van oppositie, heeft geconcludeerd tot nietig-verklaring van het exploit en ontheffing van de veroordeeling bij het vonnis van verstek; en secundair, bij niet-toewijzing dezer conclusie, dat de Regtbank hem zal verklaren goed opp., en den geopp. niet-ontvankelijk zal verklaren in zijnen bij het introductief exploit gedanen eisch, immers hem dien zal ontzeggen, met veroordeeling van den geopp. in de kosten van de tegenwoordige oppositie ;

dat de geopp. bij antwoord heeft beweerd, dat de dagvaarding aan de vereischten der wet voldeed, en de opp. de nietigheid vau het exploit moet bewijzen; terwijl hij ten opzigte van het eerste punt noch bewijst, noch aanbiedt te bewijzen, dat de opp. of een van zijne huisgenooten, ten tijde, waarop het exploit werd gedaan, aan zijne woonplaats tegenwoordig was, of ook dat de deurwaarder zich daar niet heeft bevonden; dat uit het exploit voldoende blijkt, dat den burgemeester een afschrift daarvan is ter hand gesteld, waartoe geene solemnele woorden worden vereischt, terwijl hij, na beweerd te hebben, dat de opp. bij nietig-verklaring van de dagvaarding geen belang heeft, ten opzigte der hoofdvordering, het bewijs der ontkende feiten aanbiedt; op welke gronden hij concludeert tot verwerping van de voorgestelde exceptie van nietigheid van dagvaarding cum expensis , en subsidiair tot verklaring van den opp. tot kwaad opp., en bekrachtiging van het voormelde vonnis, insgelijks cum expensis;

dat de opp. bij repliek aan de grieven tegen het exploit nog heeft toegevoegd, dat, zoo, bij het niet-vinden der woonnlaats. de deurwaar¬

der zijn exploit al mogt doen bij den burgemeester, hij allereerst had moeten constateren, dat hij de woonplaats had gezocht en niet gevonden in de gemeente, en het niet voldoende was zulks te constateeren in eene buurt dier gemeente, welke buurt regtens geen domicilie kan zijn; dat wijders de dagvaarding ook daarom nietig is, omdat zij niet de opgave van de woonplaats des gedaagden, nu opp. , bevat; dat ten opzigte der hoofdvordering hij nog heeft opgemerkt, dat, al waren de gestelde feiten bewezen, daaruit toch geene rekenpligtigheid zoude volgen; op welke gronden hij bij zijne vroeger genomen conclusie heeft gepersisteerd;

dat de geopp. bij dupliek op de nieuw aangevoerde gronden heeft aangevoerd, dat het exnloit aan den hnro-pinp.ester is gedaan , niet

omdat de deurwaarder des opposants woonplaats) niet konde vinden, maar omdat hij noch den ged., noch diens uit haren aard verplaatsbare woning (wel te onderscheiden van woonplaats; , en bij gevolg geene vau diens huisgenooten aan zijne woonplaats H. vond, terwijl, èn volgens eene overgelegde verklaring van den burgemeester van W., èn volgens zijne eigene erkentenis, de opp. te H. is gedomicilieerd ; dat om die reden de introdnctive dagvaarding werkelijk des opposants woonplaats behelst en, wijl ook de overige grieven ongegrond zijn, hij geopp. persisteert bij zijne vroegere conclusiën; O. in regten:

dat vooreerst behoort te worden onderzocht, of de introductieve dagvaarding aan de wrettelijke vereischten voldoet;

dat de eerste grief tegen dat exploit is, dat, terwijl het exploit, volgens art. 2 B. R., slechts dan aan den burgemeester mogt geschieden, zoo de deurwaarder noch ged., noch iemand van diens huisgenooten aan diens woonplaats vindt, de deurwaarder hiertoe is overgegaan, na geconstateerd te hebben, dat hij noch den ged. noch diens schip heeft gevonden;

dat de geopp., erkennende, dat de deurwaarder noch den ged., nodi diens woning, dat is, zijn schip, en dus ook diens huisgenooten te Hheeft gevonden, beweerd heeft, dat de deurwaarder des gedaagden (nU