E. S. Gobes, koopman , wonende alhier, op de St. Anthoniebreestraat, C, 26 :

dat bij exploit van den deurwaarder J. H. Stroethoff, van den 24 Julij 1869, ten verzoeke^ zijner echtgenoote M. C. Stierkop, aan den vertooner onder meer andere stukken is beteekend eene beschikking van gemelde Regtbank van den 28 Junij 1869 , waarbij genoemde zijne echtgenoote is benoemd tot bewindvoerster, om voor den persoon en goederen van den vertooner zorg te dragen :

dat de vertooner, door die beschikking ten hoogste bezwaard, wel verpligt is daarvan bij het Hof in hooger beroep te komen , welk hooger beroep de vertooner hij en door dit verzoekschrift verklaart in te stellen ;

dat het tot staving van dit verzoek voldoende zal zijn aan te voeren , dat de regter a quo bij de ten deze beklaagde beschikking de benoeming van zijne vrouw als bewindvoerster heeft gegrond op art. 505 B. W., maar dat naar des appellants eerbiedige meening, deze wetsbepaling in casu zeker niet van toepassing kan zijn , daar hier, alleen bij wijze van exceptie op de algemeene onbevoegdheid der gehuwde vrouwen, de echtgenoote tot curatrice over haren onder curatele gestelden man kan worden benoemd , maar dat de vrouw nooit tot bewind voerster, en wei tot provisionnele bewindvoerster benoemd kan worden , zoodat het niet opgaat, om uit art. 505 bij analogie af te leiden, dat ook de vrouw tot provisionnele bewindvoerster van haren man kan worden benoemd;

dat de vertooner eerbiedig vermeent de aangehaalde wetsbepaling als eene vergissing te moeten aanmerken, en daarmede waarschijnlijk zal zijn bedoeld art. 495 van gemeld wetboek , welke wetsbepaling den regter, in het daarbij omschreven geval, de bevoegdheid tot het doen eener zoodanige benoeming geeft;

dat echter, wat hiervan zijn moge, de ten deze gedane benoeming s. r. is in lijnregten strijd met de wet; dat toch art. 495 15. W. uitdrukkelijk bepaalt, dat de Regtbank na de ondervraging, in art. 493 vermeld, zoo daartoe gronden zijn, eenen provisiónnelen bewindvoerder zal benoemen, om voor den persoon en de goederen van dengene, wiens curatele is verzocht, zorg te dragen, maar dat art. 493, laatste al., mede uitdrukkelijk voorschrijft, dat die ondervraging niet zal kunnen plaats hebben dan na de beteekening der daarbij vermelde stukken ;

dat nu in casu , die ondervraging en veelmin de beteekening der in laatstgemeld artikel bedoelde stukken heeft plaats gehad; en de vertooner van die stukken eerst bij het in den hoofde dezes gemelde exploit van dagvaarding kennis heeft bekomen , terwiji hem daaruit tevens gebleken is , dat, terwijl de provisionnele bewindvoerster bij de beschikking der Regtbank dd. 28 Junij 1869 plaats vond, eerst veel later, en wel op den 19 Julij dezes jaars, en alzoo lang na de gedane benoeming zijner vrouw tot provisionnele bewindvoerster, bloedverwanten en aangehuwden zijn gehoord geworden ;

dat, wel is waar, de vertooner op den 28 Junij, bij het toen plaats gehad hebbende verhoor van (gelijk sedert gebleken is) een gedeelte der bloed verwan len, in persoon voor de Regtbank verschenen is, en hem alstoen door den heer voorzitter het gedane verzoek is medegedeeld , en zijn daarop gegeven antwoord in dat proces-verbaal is gerelateerd, doch dat die verschijning en mededeeling zeer zeker niet kan sub-intreren voor de bij het eerste lid van art. 493 bedoelde ondervraging, welke ondervraging bovendien niet kon of vermogt te geschieden dan na de beteekening van de bij de laatste al. van dat artikel vermelde stukken, welke beteekening eerst bij het in den hoofde dezes gemelde exploit van 24 Julij 1869 heeft plaats gevonden;

dat deze tegen de wet aandruischende wijze van procederen dan ook dit zonderling gevolg heeft gehad , dat de benoeming van eenen bewindvoerder is geschied vóór dat het verhoor der bloedverwanten was afgeloopen, daar toch uit eene vergelijking der beide van dat verhoor opgemaakte processen-verbaal van 28 Junij en 19 Julij 1869, en bepaaldelijk uit dit laatste, blijkt, dat twee der bloedverwanten toen (dat is 28 Junij) niet hebben kunnen worden gehoord, zoodat eerst het verhoor der bloedverwanten den 19 Julij 1869 is afgeloopen j terwijl de ten deze beklaagde benoeming bereids den 28 Junij bevorens is geschied;

dat, voor zooverre den vertooner bekend is, geene enkele wetsbepaling , dan die welke hiervoren zijn aangeduid , den regter de bevoegdheid geven tot de benoeming van eenen provisionnelen bewindvoerder over te gaan, en die benoeming eerst dan is veroorloofd, wanneer de daaraan voorafgaande formaliteiten , als de beteekening der stukken en daarop gevolgde ondervraging, heeft plaats gehad, welke formaliteiten in casu ten eenemale zijn verzuimd en veronachtzaamd;

dat, wel is waar, des vertooners echtgenoote zich bij haar introductief verzoekschrift tot onder-curatele-stelling (waarbij tevens hare benoeming tot provisionnele bewind voerster is verzocht) , mede heeft beroepen op art. 28 der wet van 20 Mei 1841 (Stbl. n'. 20), doch dat die wetsbepaling (welke dan ook door den regter a quo niet is toegepast) ten deze alle toepasselijkheid mist, als alleen betreffende het beheer der goederen van in geneeskundige gestichten opgenomen personen , hoedanige opname ten aanzien van den vertooner niet is geschied;

dat de vertooner, eerbiedig vermeenende de juistheid zijner grieven tegen de ten deze beklaagde beschikking te hebben aangetoond, en deze alzoo zal behooren te worden vernietigd, zich kan onthouden breedvoerig uiteen te zetten, dat zelf ook dan, wanneer in den tegenwoordigen stand der zaak van zoodanige benoeming sprake kan zijn (des neen}, dan nog des vertooners echtgenoote daartoe niet behooren en s. r. had kunnen worden benoemd; dat, wel is waar, de door den regter a quo aangehaalde wetsbepaling (art. 505) den kantonregter de bevoegdheid geeft, de vrouw tot curatrice over haren onder curatele gestelden man te benoemen, edoch ook daaraan verbindt de regeling van het bestuur der goederen, behoudens zelf het regt van hooger beroep te dien aanzien aan de Regtbank ;

dat het wel geen betoog behoeft, dat deze wetsbepaling alleen dan in aanmerking kan komen , wanneer de curatele is uitgesproken , en niet bij eenen provisionnelen maatregel, als waarvan hier de rede is, en zulks te minder, vermits daardoor zonder voorafgaande ondercuratele-stelling , in strijd met de geheele oeconomie der wet, het beheer der goederen van den man op de vrouw zoude overgaan, welk beheer zelfs niet door eene vordering tot echtscheiding kan worden belemmerd of beperkt; en 2°. bij eenen dergelijken (zij het dan ook voorloopige) maatregel niet die maatregelen van zekerheid worden voorgeschreven , onder welke alleen de benoeming van de vrouw tot curatrice door den wetgever is toegelaten ;

Redenen waarom de vertooner eerbiedig verzoekt, dat het den Hove moge behagen, met vernietiging van het hooger beroep, tevens te vernietigen de hiervoren gemelde beschikking der Arrond.-Regtbank te Amsterdam, den 28 Junij 11. op het daartoe door des vertooners echtgenoote ingediend verzoekschrift verleend en, op nieuw regt doende, te bevelen, dat tot die benoeming niet zal worden overgegaan , dan nadat de ondervraging van den vertooner, op de wijze bij de wet bepaald, zal hebben plaats gehad.

't Welk doende enz.

(get.) j. G. Kühn , procureur.

Het Hof enz.,

Gelet op vorenstaand verzoekschrift en de conclusie van het Openb. Min., strekkende tot vernietiging der beschikking van de Arrond. Regtbank te Amsterdam dd. 28 Junij 1869, waarbij de echtgenoote

van den verzoeker benoemd is tot provisionnele bewind voerster, om voor zijn persoon en goederen zorg te dragen ;

Alvorens te beschikken ,

Beveelt, dat M. Coopman Stierkop en E. S. Gobes op het ingediend verzoekschrift, op den 13 Sept. 1869 , des voormiddags ten kwart voor tien ure, voor den Hove zullen worden gehoord.

Het Hof enz.,

Gezien het vorenstaand verzoekschrift van E. 8. Gobes, koopman, wonende te Amsterdam;

Gehoord den heer proc.-gen. in zijne conclusiën, daartoe strekkende : dat het den 1 love behage te vernietigen de beschikking der Arrond.-Regtbank te Amsterdam dd. 23 Junij 1869, waarbij de echtgenoote van den requestrant benoemd is tot provisionnele bewindvoerster , om voor zijri persoon en goederen zorg te dragen ;

Overwegende, dat de requestrant de vernietiging vraagt eener voorloopige beschikking van de Arrond.-Regtbank te Amsterdam dd. 28 Junij lö69 , waarbij zijne echtgenoote tot provisionnele bewindvoerster is benoemd, om voor zijn persoon en goederen zorg te dragen, hangende de procedures tot zijne onder-curatele-stelling, en dat het Hof ?.al bevelen, dat tot de benoeming van een provisionnelen bewindvoerder niet zal worden overgegaan, dan nadat de ondervraging van hem vertooner, op de wijze bij de wet bepaald, zal hebben plaats gehad ;

G., dat het onderwerpelijke hooger beroep is toegelaten volgens den algemeenen regel van art. 337, tweede lid, B. li.;

G., dat bij art. 495 B. W. aan de Regtbank de bevoegdheid is verleend tot het benoemen van een provisionnelen bewindvoerder, ten einde voor den persoon en de goederen zorg te dragen van dengenen wiens curatele is verzocht, doch dat daarbij tevens uitdrukkelijk is bepaald, dat zoodanige benoeming eerst geschieden kan na de ondervraging in art. 493 B. W. bedoeld en dat, volgens laatstgemeld artikel, de ondervraging van den persoon wiens curatele verzocht is , niet eerder kan plaats hebben dan nadat hem, zoowel het verzoekschrift als het verslag der door de bloed- en aanverwanten geuitte gevoelens, zullen zijn beteekend;

G., dat in casu deze proces-orde niet is nageleefd, daar niet gebleken is, ook niet bij het verhoor der partijen op 13 Sept. 1869, dat het verzoekschrift tot onder-curatele-stelling en het verslag der gevoelens van de op 28 Junij 1869 gehoorde bloed- en aanverwanten, daarover uitgebragt, den requestrant vooraf beteekend zijn geweest, zoo als zulks bij de wet uitdrukkelijk is voorgeschreven, en daarvoor niet in de plaats kan treden de mondelinge mededeeling van den inhoud dier stukken aan den requestrant door den heer voorzitter der Regtbank;

0., dat mitsdien de ondervraging van den requestrant E. S. Gobes ontijdig heeft plaats gehad en zonder in-acht-neniing der wettelijke formaliteiten, zoodat de benoeming der provisionnele bewindvoerster op 28 Junij jl., is praematuur en in strijd met de wet;

Gezien de artt. 488, 490, 493, 495 B. W. en 337, tweede lid, en 345 13. R.;

Vernietigt de beschikkiug van de Arrond.-Regtbank te Amsterdam van 28 Junij 1869 , waarvan ten deze is geappelleerd, met terugwijzing van partijen ten dezen naar voormelde Regtbank, ten einde met in-acht-neming van dit arrest worde voortgeprocedeerd overeenkomstig de wet.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANKEN.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE ROERMOND, fliirgerlêjlie liasuer.

Zitting van den 28 September 1871.

Voorzitter, Mr. H. Michiels van Verduynen.

Deskundige. — Vonnis. — Registratie. — Verstek. — Verzet.

Is de beschikking der regtbank, waarbij, op grond van de artt. 17 en 18 der wetman 22 Frim. VIIen van art. 22 der wet van 3 l Mei 1824 (Stbl. w°. 36), op verzoek van het bestuur der registratie een deskundige wordt benoemd, te beschouwen als een vonnis bij verstek, waartegen verzet is toegelaten ? — Neen.

L. de Rijk c. s., eischers, procureur Mr. A. Thissen ,

tegen

het Bestuur der Registratie en Domeinen, gedaagde, procureur Mr.

C. Güillon.

De officier van justitie, Mr. Cornelis , heeft in deze zaak de volgende conclusie genomen :

Aangezien, bij exploit van 12 Oct. 1870 , door het Bestuur der Registratie aan de eischers is aangezegd, dat de door de eischers bij acte van 22 Febr. 1870 gekochte onroerende goederen, in het exploit behoorlijk omschreven, tijdens den overgang eene hoogere waarde schenen te hebben , dan in de koop-acte was uitgedrukt, en op dien grond waardering der goederen heeft gevraagd , met benoeming van een deskundige, de eischers sommerende om binnen acht dagen een deskundige van hunne zijde te benoemen, met aanzegging, dat, zoo zij mogten in gebreke blijven die benoeming te doen, dezelve ambtshalve door de Regtbank zou geschieden ;

A. de eischers, bij exploit van 19 Oct. 1870 , zich verzet hebben tegen het exploit van het Bestuur der Registratie, om binnen acht dagen na de beteekening over te gaan tot de benoeming van een deskundige tot waardering, met aanbod om van de verhoogde som enkel regt te betalen , met alle daarop gevallen en nog te vallen kosten;

A. de Regtbank bij beschikking van 23 Febr. 1871, in raadkamergewezen, op verzoek van het Bestuur der Registratie, ambtshalve een deskundige voor de eischers heeft benoemd, om gezamenlijk met den deskundige, door het Bestuur benoemd, over te gaan tot de waardering van de bedoelde goederen;

A.} bij exploit van 17 Maart j 1-, aan de eischers ten verzoeke van het Bestuur der Registratie is aangezegd, dat de deskundigen op den 25 van die maand den vereischten eed voor het Kantongeregt te Venlo zouden afleggen, met oproeping der eischers om daarbij tegenwoordig te zijn ;

A. de eischers, bij exploit van 14 Maart jl., in verzet zijn gekomen tegen de beschikking van de Regtbank en het Bestuur der Registratie hebben gedagvaard en daarbij gevorderd hebben, dat, met vernietiging van de beschikking , het Bestuur zal worden niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot benoeming van een deskundige voor de eischers;

A., met betrekking tot de al dan niet-ontvankelijkheid der eischers in hun verzet, vooreerst onderzocht en beslist dient te worden of de voorschriften van de burgerlijke regtsvordering mogen worden toegepast, wanneer deze in strijd zijn of niet overeen te brengen zijn met de wijze van procederen bij eene speciale -wet aangewezen;

A. het een erkend beginsel in regten is, dat door eene speciale aan eene algemeene wet kan worden gederogeerd , zoodat, wanneer in de thans vigerende wetten, de registratie betreffende, afgeweken

wordt van de algemeene voorschriften in ons Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering omschreven , de regter zich te houden heeft aan hetgeen de speciale wet daaromtrent bepaalt. Reeds bij arrest van het Hof van cassatie van Brussel van '20 Junij 1828, Pasicrisie Beige , p. 256 , werd beslist: «Les dispositions du Code de procédure civile en matière d'expertises sont applicables aux expertises faites a la requête de 1'administration de 1'enregistrement, pour toutes les formalités qui sont compatibles avec les lois speciales / ;

A. bij de wet van 22 Frimaire jaar 7 en latere aanvullingswetten, dat onderdeel van wetgeving regelende , niet alleen algemeene bepalingen worden aangetroffen over de heffing van registratieregten, maar ook tevens de wijze van procederen wordt voorgeschreven , waarvan niet willekeurig kan worden afgeweken , maar waaraan partijen en de regter zich strengelijk hebben te houden;

A. bij art. 17 van de wet van 22 Frimaire aan het Bestuur der registratie onvoorwaardelijk de bevoegdheid wordt toegekend om waardering te vorderen , indien in eene acte van overgang in eigendom van onroerende goederen onder bezwarenden titel de uitgedrukte koopsom geringer schijnt dan de verkoopswaarde van het goed ; en dat art. 17, in verband met art. 18, steeds in dien zin is toegepast, dat de regter de bevoegdheid mist om de waardering van de hand te wijzen , wanneer die door het Bestuur der Registratie wordt gevorderd ;

Les juges ne peuvent se refuser k ordonner 1'expertise dans le cas prévu par 1'article 17 de la loi de 22 Frimaire an 7, même quand la demande ne serait appuyée de pièces de comparaison Arr. Cass. Br. 3 Nov. 1819. Pasicrisie, 480 ;

A la régie seule appartient le droit de provoquer 1'expertise des biens pour lesquels elle pouraient le recouvrement des droits de mutation. Br. cass. 3 Févr. 1854, 213 ;

A. art. 18 van de wet van Frimaire, waarbij bepaald was, dat de regter op vordering van het Bestuur der Registratie de expertise bevelen moest, als eene noodelooze formaliteit is vervallen en bij art. 2*2 der wet van 21 Mei 1824 vervangen is door een eenvoudig deurwaarders-exploit, ten verzoeke van het Bestuur, aan de koopers te beteekenen, met sommatie, om binnen acht dagen een deskundige te benoemen, en dat, wanneer aan die sommatie niet wordt voldaan , de Regtbank ex officio een deskundige voor partij zal aanstellen, binnen acht dagen na de aanvrage van 's Rijks ambtenaar;

A. alzoo alléén de vraag is, of ten deze art. 17 van de wet van Frimaire toepasselijk is, en of de voorwaarden aanwezig zijn, die de toepassing van dat artikel wettigen, hetgeen niet in contest is, zoodat de vraag bevestigend moet worden beantwoord ;

Men vergelijke een arrest van den Hoogen Raad van 5 Nov. 1847, ( Weekbl. n°. 877), onder welks motieven schending van art. 17 der wet van Frimaire wordt aangenomen, om redenen de Regtbank van Deventer de gevorderde waardering heeft geweigerd, omdat het Bestuur geene gronden voor deszelfs beweren had bijgebragt; alsmede miskenning van art. 17 heeft aangenomen , doordien de regter had regard geslagen op de door de verweerders bijgebragte gronden , ten betooge , dat de uitgedrukte hoofdsom niet zoude zijn de wezenlijke waarde ;

A., volgens het sustenu der eischers, het ten eenemale van de willekeur der koopers zou afhangen om, wanneer zij eene geringer som in de koop-acte vermelden dan de wezenlijke koopwaarde , art. 5 der wet van 27 Ventose jaar 9 illusoir te maken, omdat zonder waardering het dubbel regt niet kan worden geheven , als zijnde, blijkens art. 18 der wet van 22 Frimaire, de heffing van dubbel regt beperkt tot het geval, dat de schatting den in het contract uitgedrukten prijs ten minste met een achtste te bovengaat;

A. de eischers dan ook niet kunnen volstaan met hun aanbod van enkel regt, hetgeen reeds in dien zin beslist werd door het Hof van cassatie van Parijs van 15 Junij 1847, namelijk dat, indien partijen na aanvrage der waardering erkennen , dat de koopprijs te laag is en verhooging aanbieden , dit te laat is en dubbel regt blijft verschuldigd ;

A. bij de blijkbaar bestaande bevoegdheid van het Bestuur , om waardering te vorderen en een deskundige te benoemen, er aan geen verzet van wege de eischers kan gedacht worden ;

A. dan ook verzet alleen wordt toegelaten tegen vonnissen bij verstek gewezen, waarvan in casu geen de minste reden is noch zijn kan;

Zoo heb ik de eer te concluderen : het behage der Regtbank de eischers niet-ontvankelijk te verklaren in hun gedaan verzet en hen te veroordeelen in de kosten.

De Regtbank enz.,

Gezien de processale stukken en gehoord de procureurs der wederzijdsche partijen in hunne vorderingen ;

Overwegende ten aanzien der daadzaken:

dat bij exploit van den 12 Oct. 1870 door het Bestuur der Registratie aan de eischers is aangezegd , dat het Bestuur van meening was, dat de door de eischers bij publieke veiling, ten overstaan van den notaris de Lom de Berg, ter residentie Venlo, gekochte onroerende goederen, volgens acte van verkooping, verleden den 22 Febr. 1870 , in het exploit behoorlijk omschreven, tijdens den overgang eene hoogere waarde schenen te hebben dan in de verkoop-acte was nitgedrukt, en op dien grond waardering der goederen heeft gevraagd, met opgave van de waarde , welke het Bestuur vermeende, dat die goederen tijdens den overgang hadden , met benoeming van een deskundige , de eischers sommerende om , binnen de acht dagen , een deskundige van hunne zijde te benoemen, met aanzegging, dat, zoo zij mogten in gebreke blijven eene benoeming te doen, dezelve ambtshalve door de Regtbank zou geschieden;

G., dat de eischers, bij exploit van 19 Oct. 1870, zich verzet heb* ben tegen het exploit van het Bestuur der Registratie, om binnen de acht dagen na de beteekening over te gaan tot de benoeming van een daskundige tot waardering der quaestieuse goederen , met aanbod om van de verhoogde som enkel regt te betalen, met alle daarop gevalle*1 en nog te vallen kosten;

G., dat de Regtbank , bij beschikking van 23 Febr. 11., in raadkamer gewezen, op verzoek van het Bestuur, ambtshalve een deskundige voor de eischers heeft benoemd, om gezamenlijk met den deskundige , door het Bestuur benoemd, over te gaan tot de waardering der bedoelde goederen ;

G., dat de eischers. bij exploit van den 14 Maart jl., in verzet zijn gekomen tegen de beschikking van de Regtbank en het Bestuur def Registratie voor deze Regtbank hebben gedagvaard en daarbij gevorderd hebben de eischers te hooren verklaren goede opposanten tegen gemelde beschikking en, op nieuw regt doende, het Bestuur zal worden niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot benoeming van een deskundige, met veroordeeling in de kosteu, en dat verzet staven door de volgende gronden : dat de eischers berust hadden in de dooi* het Bestuur opgegeven waarde, met aanbod het daarvan verschuldigd0 regt te betalen : en zich verzet hadden tegen de gevorderde taxatie, met aanzegging , dat zij de voortzetting der zaak bij de Regtbank zouden afwachten; dat het Bestuur zich tot de Regtbank gewend heeft tot benoeming van een deskundige, zonder de oppositie der eischers aan de Regtbank bekend te maken; dat het Bestuur de eischers had moeten oproepen en de zaak contradictoir had moeten behandeld worden; dat de eischers niet zijn gehoord en door de beschikking der Regtbank, ais bi) verstek verleend, zijn benadeeld en dat die beschikking, bij verstek verleend, door verzet daartegen kan worden te niet gedaan ;

0.y dat het Bestuur die middelen heeft tegengesproken en beweer ,