Publicatie van 25 Julij 1831, ten naauwste verbonden is met, en v'aiit op vaste inwoning in de kolonie; en dat uit dit een en ander **zoo voldoende is bewezen, dat de erflater tot op zijne afreis naar ''• land zijne woonplaats in Suriname heelt gehad;

f w l'at rï°or hem,zoo als in confesso is, gevraagd en bekomen is verlof tot afwezigheid voot' dén tijd van e'e'n jaar, en daaruit is op te u oh'^at a^re^ s^ecllts eene tijdelijke afwezigheid animo redeundi e ; dat zulks de door geïntimeerden beweerde bedoeling, als zou ;;; z^1ne woonplaats uit de kolonie naar dit land hebben willen over^.uigen, weerspreekt, en dat, vermits er van geene larere wilsverJ-ering iu diG opzigt is gebleken, hij geacht moet worden zijne onplaats in Suriname tijdens zijn overlijden nog te hebben gehad; t> < &\ h*erteSen te vergeefs wordt aangevoerd de aangifte zijner nala^schap voor de successie hier te lande, omdat die handeling, na ^ 0Vcrjijden van den erflater, door derden geschied, voor die wilsv fandering niets bewijst, en evenmin aan appellante, die daaraan eenid was , kan worden tegengeworpen;

•j dat om deze redenen de koloniale wet de regtsgevolgen der 'löaestieuse beschikking behoort te bepalen ;

,/J* 0., dat het beweren der appellante , dat deze beschikking ' zlJi een vruchtgebruik, geenszins kan opgaan, daar zij, hoezeer ' door den erflater met dien naam bestempeld, evenwel de voorconstitutieve kenmerken van vruchtgebruik mist; dat dit toch "Jeukbaar is zonder het zelfstandig aanwezen van een goed of kaP'taal, dat den eigenaar in blooten eigendom toebehoort; terwijl de 'fchtgebruiker daarop zijn zakelijk regt uitoefent, en hetwelk bij 'ê' eindigen van het vruchtgebruik den eigenaar in vollen eigendom «valt, hetwelk eindelijk, zoo het te riiet gaat, het regt des 'vruchtgebruikers interitu rei doet vervallen ;

0., dat deze beschikking niets van dit alles ten gevolge heeft, rnaar --iter persoonlijke betrekkingen zonder eenig verband tot eene zaak J'"'c:' doen ontstaan ;

v ^ daarentegen, dat, vermits aan de erfgenamen slechts de personele 'Phgtjpg tot periodieke uitkeering van een janrgeld is opgelegd, . ''-e beschikking, onder welk regt ook, niet meer is dan een gewoon "''■"■legaat;

Ad c. O., dat het dus nu de vraag is, wat, volgens de in 1840 l' de kolonie Suriname vigerende burgerlijke wet, regtens is, met '"■■■ oog op de bevoegdheid van de legataria als van den testateur, ; aanzien van zoodanig legaat;

Ö-, dat die wet is het Rootnsch-Hollandsch regt, zoo als het nog op het lu-tit der vorige eeuw hier te iande van kracht was, te 'Men : het Komeinsclie regt, voor zoover het niet door de wetgevende 'Hat dezer landen, de uitspraken der jurisprudentie , het gezag der rt:;tegeleerden en het algemeen gebruik was ontwikkeld en gewijzigd i,8!'r de behoeften der tijden;

t {}-' 'int het legaat in quaestie, dat als voorwaarde stelt het leven *' den weduwenstaat der-appellante, en dat aan de erfgenamen toe"- '.stige praestatiën oplegt, behoort te worden gerangschikt onder de in dieni et sub conditione» ;

dat zoodanige legaten, naar het Romcinsche regt, den legataris

- bevce:;dheid geven cautie van den erfgenaam te vragen; doch dat

volgens dat regt, tevens den erflater geoorloofd was bij zijn tes£ "Eiit den erlgenaam van het geven van die zekerheid vrij testellen.

12 Pand. ut legatorum et fidei commissorum servandorum causa "'fiatur, lex 1 Pand. ut in possessionem legatorum vel fidei comtesorum servandorum causa esse liceat, Lex 2 en 7 Codicis ut in _-sessionem legatorum vel fideicommissorum causa mittatur et quando <8,Jari debeatur;

iii <J,(iat wel lioür de schrijvers over het oud-Hoilandsch regt (Voet, y * f': > tit. 3 , n". 1 , Nederlandsch adviesboek , p. 285 en 287) de *öeide bevoegdheid van den legataris als hier te lande bestaand

- u wordt erkend, maar dat omtrent de bevoegdheid tot uitsluiting S*'rvan door den erflater geene volkomen eenstemmigheid bestaat:

-8t toch Vout, lib. 36, tit. 3, n°. 6, beweert, dat de gewoonte hier t: ande die bevoegdheid aan den erflater zou hebben ontnomen, tervan Leeuwen, Censura forensis, iib. 3, n®. 40, pag. 218 en 219, ot de meening schijnt over te hellen, dat zulks tot het ususfructus .'i.atus behoort te worden beperkt, en van der Keessel (de jongste r*„ ''forde en dos niet de minst gewigtige, waar het op het al of ,, bestaan.van eene gewoonte in latercn tijd aankomt) in thesis 54

meening van Voet als onjuist verwerpt;

d • voorts, dat het gevoelen van Voet geenszins wordt bevestigd jj*.llet Sezag des gewijsden, waarop hij zich, met aanhaling van tosTADius , Uecisiones Curiae, n'. 0 en 33 (pag. 68 en 152) be> daar ze wél betreffen de cautie van den "usufructuarius» of ' .-ommissarius» ten behoeve van den erfgenaam , maar niet die a-': den erfgenaam jegens den legataris ;

'■ > dat het dus niet is gebleken , dat er een zoo algemeen vast 'v «and en erkend gebruik heeft bestaan, dat daardoor de bepalingen het Bomeinsche regt op dit punt zouden zijn gewijzigd en door oi ' **8* vervangen; en dat daarom.naar do voorschriften van dat ti. 'o moet worden geoordeeld, dat het fien testateur onder het b; Ur'name in 1840 nog vigerend regt, vrijstond te doen wat hij , gj,e"s het sub I». overwogene, gedaan heeft, namelijk, zijne erfz., te onttrekken aan alle cautie jegens de appellante, ter oor*

^e van het haar door hem toegekend legaat;

^eze Sront'en • vereenigende, schoon op andere motieven, net vonnis a quo;

doende op het hooger beroep,

<ezien art. 56 B. R.;

'■«vestigt dat vonnis;

yölast, dat het volkomen effect zal sorteren ;

e'oordeelt appellante in de kosten van het hooger beroep.

voorde appellante Air. A. Philips, en voor de geïntimeerden "• A. Molstek.)

ARIION ü 1SS15 MENTS- BifiGTB ANKEN.

KANTONGERliGT TE GORINCHEM.

Zitting van. den 20 Januarij i871.

Kantonregter, r. C. Diemont.

A»aO WISSE aiN iy-RlifiTBA^K TE GORINCHEM. Burgerlijke ti»!«ier.

Zitting van den 12 December 1-71.

Voorzitter, -ir. J. C. M. van den -osset. 1 ^EKEkiko-maatschaphj van vorderingen. - la8tgkving.

ft

Bewijs.

'. v' directeur dor inrigting Securitas. gevestigd en wonende ■ •• uravenliage, appellant, gemagtigde W. .7. de Veies van Hetst, i' ocm-eur te Gorinchem,

de li,

tegen

ma e" ®omP,« winkeiier, gevestigd en kantoor hoiidende te I

Gorinchem, geïntimeerde, gemagtigde Mr. E. yan Lier, advokaat,

wonende te Amsterdam.

De kantonregter enz.,

Ten aanzien der daadzaken:

Overwegende, dat de vordering strekt, dat, bij vonnis vanuit Kantongeregt, de individuele leden, uitmakende de firma A. en Comp., zullen worden veroordeeld om aan den eischer , tegen behoorlijke quitantie en teruggave der in de zaak tegen H. ge liend hebbende processale stukken, te betalen de som van ƒ 62.21, en zulks met de interessen en kosten volgens de wet;

0., dat bij de geregistreerde dagvaarding van den 16 Dec. 1870 tot staving dezer vordering wordt aangevoerd:

dat de ged. in de maand September i 869 den eischer heeft opgedragen de geregtelijke vervolging van haren debiteur N. H., te Sliedrecht, van welke iiaar wegens geleverde goederen zoude competeren de som vaw J 106.17;

dat de eischer ten gevolge voormelde opdragt met gezegde gere"telijke vervolging den deurwaarder J. Kronouer. te Dordrêfht wft

( beiast; en dat door den ged. dan ook ten name van genoemden dcur-

waaruer is atgegeven ae daarvoor benoodigde volmagt, geüagtflekend te Gorinchem, den 10 Sept. 1.S69 (behoorlijk geregistreerd), en in welke volmagt «e ged. zicii heeft verbonden de te doene verschotten te zullen vol ioen ;

dat der gedaagde debiteur ten dienende dage voor het Kantongeregt te Sliedrecht de vordering heeft ontkend, en daarna het door de ged. verzocht verhoor op vraagpunten niet zoodanig bewijs, waardoor de gemelde vordering zoude worden bewezen, heeft opgeleverd; ■ ^at t eiscller 1113 ged. van den stand der procedure heeft verwitti-d en haar gevraagd, hoedanig zij verder wenschte dat zoude worden gehandeld, waarop de ged. heeft kunnen goedvinden een ontwijkend antwoord te geven ;

dat door den eischer aan voornoemden deurwaarder J. Kronouer, blijkens, de aan de ged. te gelijk met de dagvaarding beteeken ié gespecificeerde quitantie der kosten, behoorlijk geregistreerd, ten behoeve der gedaagde firma in hare opgemelde zaak tegen N. H., is betaald de som van f 70.91;

dat van bovenstaand bedrag behoort te worden afgetrokken wegens door den deurwaarder Kronouer berekend salaris de som vau ƒ:0, als zijnde opzigtens gezegd salaris tusschen de ged. en den eischer bij wijze van abonnement geconditionneerd;

dat door den eischer in meergemelde 'zaak ten behoeve van de ged. verder is betaald de som van /" 1.3 0 voor briefporto's in de dagvaarding gespecificeerd; en

dar, de ged., ondanks veelvuldige aanmaningen en ook na geregtelijke sommatie, aan het hoofd van de dagvaarding gesteld, in gebreke is gebleven het gezamenlijk bedrag, uitmakende eene som van ƒ6 ' 21 te voldoen; ^ '

0., dat do gemagtigde van den eischer ten daartoe dienenden dace heeft geconcludeerd overeenkomstig de voormelde dagvaarding;

0., dat de gemagtigde van.de gedaagde firma tot"bestrijding van do gegrondheid der vordering in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat de ged. de feiten, zoo en in voege als die bij de dagvaarding zijn geposeerd, ontkent;

dat de éénige regtsband, die tusschen partijen bestaat, voortvloeit uit het lidmaatschap vau do gedaagde firma van de inrigting Securitas. waarvan de eischer de directeur is; ° "

dat de ged., hoewel volgens de statuten dier inrigjing geheel onverpügt, zich verbonden heeft om aan den eischer, ter zake der in de dagvaarding vermeide geregtelijke vervolging, te betalen eene som vai / 12, eu dat zij alsnog, hoewel onverpligt en alleen om-aan de zaak een einde te maken, die / 12 aanbiedt, concluderende tot ont¬

zegging van den verderen eisch;

6., dat do gemagtigde van den eischer daaron heeft beweerd dnt.

de vordering gebaseerd is op eene overeenkomst van lastgeving, e i dat net lidmaatschap vaii de ged. van de inrigting Securilas met de onderhavige vordering niets te maken heeft;

dat ue eischer zich beroept op de bepaling van het Burgerlijk Wetboek, volgens hetwelk de lastgever verpligt is aan den lasthebber terug te geven de voorschotten en onkosten, welke deze tot uitvoering van den last gedaan heeft, en dat hij , persisterende bij zijne conclusie van eisch, de aangeboden f 12 niet aanneemt;

0., dat de gemagtigde van de ged. daarna, hetgeen bij antwoord dooi haar was beweerd, heeft volgehouden en heeft gepersisteerd bij haar aanbod van f 12 eu de afwijzing der verdere vordering ;

ien aanzien van het regt: "

0., dat m dc eerste plaats behoort te worden onderzocht, of door den eischer het bewijs is geleverd van den grondslag zijner vordering te weten het door de gedaagde firma aan hem verstrekt mandaat, aangezien zijne actie daarmede moet staan of vallen;

0... dat tot bewijs van ,ie gegrondheid der ingestelde vordering zijn overgelegd een tal van brieven,, eene door de gedaagde firma geteekende onderhandsehe volmagt en eenige processale stukken, behoorlijk geregistreerd, gediend hebbende in de zaak van de gedaagde firma tegen zekeren N. li., te Sliedrecht;

0. ten aanzien der overgelegde brieven, dat, ingevolge het bepaalde bij artt. 8 van ie wet op het regt van zegel en 47 van do wet op de registratie van den 22 Primaire VII, op hunnen inhoud door .ien regter geen acht mag worden geslagen, als zijnde deze brieven noch van zegel, noch van het bewijs van registratie voorzien;

0. met betrekking tot de voormelde in het geding zijnde volmagt, dat daaruit wel blijkt , dat er eene overeenkomst van lastgeving bestaat tusschen de gedaagde firma en zekeren Kronouer, wonende te Dordrecht, waarbij eerstgenoemde aan laatstgenoemde opdraagt om alle hare zaken en pretentiën zoo binnen als buiten de -remeente Gorinchem te behandelen eu in te vorderen, zoowel in als buiten regten, onder belofte onder anderen om te zullen betalen de te doene verschotten en liet te meriteren salaris, maar geenszins tusschen de litigerende partijen;

0 met betrekking tot de voormelde in het geding zijnde processale stukken , dat daaruit niets anders blijkt, dan dat de gedaagde firma in het laatst van het jaar 1869 en het begin van het jaar 1 «70 \ooi het Kantongeregt te Sliedrecht als eischeresse is opgetreden tegen meergemelden N. H., om van hem betaling te erlangen van dc haar wegens verkochte en geleverde goederen per resto verschuldigde som van ƒ106.1,, en dat krachtens voornoemde onderhandsehe volmagt in die procedure als gemagtigde van de gedaagde firma is verschenen meergemelde .1. Kronouer, wonende te Dordrecht-

0., dat uit de in confesso zijnde feiten wel blijkt, dat de gedaagde firma lid is van de inrigting Sccuritas, waarvan de eischer directeur is, en dat uit dat lidmaatschap regten en verpligtïngen voortvloeien zoowel voor de ged. tegenover den eischer als omgekeerd; doch dat do genoseerde, mot o-pmpld lidn.sintsnhnn in ; . i..

, ' ' » r fcv-w vcJU,;1ilU &U1UI1UC ÜII

aoor de gedaagde firma ontkende overeenkomst van lastgeving tusschen den eischer en de ged. door niets is gestaafd ; "

0., dat ieder, die zich op eenig feit tot staving van zijn regl beroept, het bestaan van dat feit moet bewijzen , en ajzuo op den eischer de verpligting rustte om het gestelde mandaat te bewijzen;

O., aat derhalve den eischer zijne vordering, bij gebreke van bewijs van het jundamentum petendi, moet worden ontzegd;

Gezien, behalve de reeds aangehaalde artikelen, artt. 1902. U. W. en 56 B. 11.;

egt doende enz.,

Ontzegt den eischer zijne vordering, met veroordeeling in de kosten \ an ,jet legtsgeding, tot heden begroot op f 7.65s, buiten en behalve de kosten van dit vonnis.

Van dit vonnis is de eischer in hooger beroep gekomen.

De Regtbank enz.,

Gehoord partijen in hunne conclusiën en pleidooijen;

iet opzigt tot de daadzaken en gevoerde procedures ter eerster instantie, zich gedragende aan, en alzoo overnemende hetgeen daaromtrent is vermeld in het vonnis des eersten regters , bij welk vonnis aan den app., toen eischer, zijne vordering tegen de geïnt., toen ged. is ontzegd, met veroordeeling in de kosten ;

Overwegende, dat de app., van dit vonnis in hooger beroep gekomen zijnde, ter roile dezer Regtbank van den 20 Junij 1871, bij zijne conc usie in het breede heeft ontwikkeld zijne grieven tegen het vonnis, door den kantonregter te Gorinchem den '20 Jan. 1871 gewezen, en waartegen het appel is gerigt, daarbij overleggende eene volmagt, door den geïnt. afgegeven den 10 Sept. 1869, en vijf brieven van den gemt., aan den app. gerigt, wordende de geïnt. daarbij teven,s gesommeerd zijne handteekening, onder voormelde procuratie en brie en gesteld, te erkennen of te ontkennen, die, ingeval van niet-ont kentenis, voor erkend zai worden gehouden, op grond waarvan dooiden app. is geconcludeerd, dat, met vernietiging van het appel, tevens zal worden vernietigd het vonnis , waartegen appel, en alsnog aai den app. zal worden toegewezen zijne bij exploit van 16 Dec. 187in eersten aanleg ingestelde vordering, met . eroordeeling van ae geïnt. m de kosten der beide instantiën ;

dat de geïnt., bij conclusie ter rolle dezer Regtbank van den 25 Julij 187:, in het breede dit hooger beroep heeft bestreden:

10 rïnr>.. ,7„*. ... ....... i . r.

' ■ —Uttl< ue uorspronKenjKe vordering den app. met kan volgen, omdat hij eene firma, welker regtspersoonlijkheid hij aanneemt, dagvaardende met voorbijgang daarvan, eenvoudig veroordeeling eischt der individuële leden dier firma,, zonder veroordeeling ie vragen van de persoon, die hij in regten roept; en -io. heeft be weeid, dat de feiten, door den app. bij memorie van grieven geposeerd, met ter zake dienende noch afdoende zijn, en daarenboven, gelijk zij daarin worden medegedeeld, door den geïnt. worden ontkend;

dat de geïnt. verder heeft aangevoerd, dat de regtsbetrekking tusschen partijen moet worden beoordeeld naar de statuten der zoogenaamde inrigting Securitas, waartoe de geïnt. den 10 Sept. 1869 is toegetreden;

dat, volgens art. 8 dier statuten, de geïnt. tot geene restitutie van kosten gehouden is, terwijl, zoo men al mogt aannemen, dat de geïnt., volgens (les appellants schrijven vau 15 Nov. 1869, al tot voldoening van eenige kosten mogt gehou.den zijn, deze nimmer meer dan f 12 konden bedragen, die app. dan ook, hoezeer onverpligt, aanbiedt te betalen , op welke gronden de geint., onder verzoek , dat hem van dit aanbod acte zal worden verleend, heeft geconcludeerd, dat, met vernietiging van het appel, het vonnis a quo zal worden bevestigd , met veroordeeling van den app. in de kosten;

0., dat de app. bij conclusie ter rolle dezer Regtbank van den 12 Sept. 1871:

1°. heeft bestreden de exnenriAVA Hofancia imn

- ^ va.ll UG ^ClLlü. ; VV aai LUU

de geïnt. in appel voor het eerst aanvoerende is onbevoegd, omdat

711 ITOO n a irorrlorliirlri.-r +i*,\ .. n', 1 ^ l, A. .... j -. .

"'j u>-" ueueiu, en uaarenooven is onge¬

grond. omdat het vra<ren eenpr vp.*r>r»rrWl.r»rr /w

eener firma niets anders is dan eene veroord^eling der firma zelve; en

- . m act oreeue neeit outwiükeld zijne gronden, waarom de geïnt. gehouden is tot restitutie der door den app. gedane voorschotten, en hij alzoo niet kan volstaan met zijn aanbod van f 12;

^ «hh* "een, gegonuiuueoru , uac ae gemt. zai worden verklaard met-ontvankelijk in zijne voorgestelde exceptie. verder persisterende bij zijne conclusie van 20 Junij 1871;

Met betrekking tot het regt :

O., wat de door de geïnt. voorgestelde exceptie betreft, dat deze door geïnt. het eerst is opgeworpen in appel, en de geïnt. reeds daarom in hare voorgestelde exceptie zoude moeten worden verklaard niet ontvankelijk, vermits die exceptie eerst thans in hooger beroep wordt opgeworpen, en dus in het geding ter eerster instantie is gedekt ;

0, dtu bovendien de voorgestelde exceptie is ten eenemale ongegrond, naardien toch eene gevraagde veroordeeling der individuële ledea eener firma niets anders is dan eene veroordeeliug der firma daar eene firma alleen bestaat uit 'nare individuële leden, en dus, gesteld, dat de verwering van geïnt. eene verdediging ten principale opleverde (des neen), in alle gevallen de verwering van geïnt. om bovengemelde reden niet kan opgaan ;

0. ten aanzien der hoofdzaak :

dat tusschen partijen thans is in confesso, dat geïnt., als lid der inrigting Securitas, aan den app., als directeur dier inrigting, heeft last gegeven om eene verwering in te stellen tegen zekeren N. H. , te Sliedrecht, van wien de geïnt., volgens hare bewering, te vorderen had eene som van f 106.17 ;

dat die lastgeving heeft plaats gehad op de voorwaarden, vervat in de statuten der genoemde inrigting Securitas, waartoe de geïnt. de;: ' 0 Sept. 1869 ais lid is toegetreden, en dat aan die lasteevino- is

gevolg gegeven ;

■ K nu, dat, volgens de bepalingen der wet, de lastgever verpligt is aan den lasthebber terug te geven de voorschotten en onkosten, welke deze tot uitvoering van den last gedaan heeft;

0. , dat van deze wetsbepaling door partijen bij overeenkomst kan worden afgeweken, en het dus hier de vraag is, of dit, zoo als de geïnt. beweert, door partijen werkelijk is geschied;

0. dienaangaande, dat, wel is waar, bij art. 8 der statuten, die de

rerrbihefcrAklrirur tncefha.. noMt-:ici11 1.1

i oti p»i , iö ucpaaiu , uttn uc nusicii.

ook zelfs bij ongunstige» afloop, nimmer ten laste der ^eabonneerden

lr fvmnn • V, A«<- 1 1 i. i i 1 . :

wvii uai iikck xeu,ej onujiuu:iiijK. worut gevoigu aoor een iai Van uitzonderingen . welke h^t henanhif» hii riiAn i-r»<yAl rrp»lif»Al nmvpr-

werpen, en de toepassing er van onmogelijk maken;

v., nat ae gemt. zien nu wei peroept op een schrijven van den app. van 15 Nov. 1869, behoorlijk geregistreerd . waarbii door app. eene

approximatieve opgave van kosten wordt gedaan, en die kosten op f 10 h j 12 worden geschat; doch dat door dit schrijven geenszins wordt gewettigd hetgeen de geïnt. daaruit wil afleiden, dat zij met een aanbod van f 12 kan volstaan, vermits f.or»h uit. dat schril vei:, gesteld

dat het op de regts betrekking van partijen eenigen invloed kan hei)

nen, ien auiaeiijxstp olijKt, aat de app. nimmer voor ae voorscuouen

en uiiivwotcii /jicn voraiawooraeiiJK sceme, me in jhuwuuic cc

ongewoon hoog cijfer hebben bereikt, waarvan de reden echter is tj zoeken in t}e gevoerde incidentele procedure, naardien er heeft plaats gphad een verhoor op vraagpunten, tot welk verhoor door gein;, zelve is medegewerkt, als hebbende zij het verzoekschrift aan den

apni"iiic-id, uui nare weuei partij op \ j aagpuiueu te mugeu iiuoren.

zelve geteekend;

0., dat alzoo ae bovengestelde vraag ontkennend moet worden beantwoord:

dat de verwering van geïnt., dat de eisch tegen H. aan d, firma A. en Comp. nog niet is ontzegd, en daarom de vordering van den app. tegen haar nog voor geene toewijzing vatbaar is, «ede niet kan opgaan, daar geïnt. door haar schrijven van primo April 187 s geregistreerd enz., den app. heeft belet met de vervolging door ie