WEEKBLAD YAN HET REGT.

REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD.

VIER-EN- DER TI GSTE-JAAR GANG. jyg VERITAS

DU blad verschijnt des Maandags en Donderdags, en om de veertien dagen ook des D'mgsdags. — Prijs per jaargang f 20 ; voor de buitensteden franco per post met f 1.00 verhooging. — Prijs der advertentiën, 20 cents per regel. — Bijdragen, brieven, enz., franco aan de Uitgevers.

HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN.

Ilurgerlijke kamer.

■ Zitting van den 28 Maart 1872. Voorzitter, Mr. F. de Gbeve.

«taats-spoorweg van Goor langs Enschedé en Hengelo naar

de Duitsche grenzen. — Onteigening. — Onreütmatige daad. — Schadeloosstelling. — Bén getdige.

A. Zwijnepoeel, eischer in cassatie, procureur Mr. M. Exssell , tegen

'len Htaat der Nederlanden, gedaagde, procureur Mr. C. J. Kran^ois.

P': Hooge Raad enz.,

'aanzien der daadzaken zich gedragende aan het deswege over-

~ : nij het interlocutoir arrest van dezen Kaad van 22 April 1870,

Wflflfk:; -i f '

"J ue eischer is toegelaten door getuigen te bewijzen : //dat bij

ïeil aan! PO- nnn «Ion ctoofo-ennrwmorr van 1 o nnrc Wn mli nAA

j j "fe * C*H UV/ii oiuuio ojyuui y uu '""50 -UUOlsUCUC Cil

Hengelo naar de Duitsche grenzen, behalve de 6 roeden, 65 ellen , Wier onteigening was gevorderd, en behalve de 36 ellen zuidwaarts ^an ',et benoodigde, wier overneming, met toestemming van beide

door den regter was gelast, van den eischer is ingenomen nog ^;en stuk grond noordwaarts van de lijn der benoodigde gronden, een gel uitmakende derzelfde perceelen, toen op den kadastralen legeer (jer gemeente Enschedé bekend in sectie A, n()S. 1568 en 76, respectivelijk groot 8 roeden , 50 ellen en 6 roeden, 40 ellen, voor Welk en noordwaarts gelegen grond den eischer steeds alle schadeloosstelling is ontzegd, en dat deze grond heeft eene oppervlakte minstens van ;j9 vierkante ellen of centiares» ; dat dit getuigenverhoor heeft plaat# gehad ter buitengewone teregtzitting der Eegtbank te Almelo Van ■ 0 Oct. 1870, en dat door den ged. van tegenbewijs is afgezien;

G«moegende, dat daarna het geding is voortgezet voor den Hoogen

a'i; dat door den eischer bij beteekende conclusie is herhaald die, ,'eedt genomen bij zijne dagvaarding, met veroordeeling van den ged. j" a' de kosten, ook in die, voorbehouden bij het vorig arrest, met •ijvociring echter eener subordinate conclusie tot een onderzoek door 1 eskundigen ; dat door den ged. bij beteekende conclusie is geconclu' eerd tot niet-ontvankelijk-verklaring, immers tot ontzegging der v°rdering, met veroordeeling in al de kosten, met referte aan het oordeal van den Hoogen Kaad omtrent des eischers subordinate conclusie; en dat, na ter openbare terggtzitting door partijen genomen

COnclr)sign ) ,je zaa|£ jg (jgpJgJt j

Ten aanzien van het regt:

, dat in de eerste plaats behoort te worden onderzocht en beslist: of door het gehouden getuigenverhoor al of niet is bewezen, dat voor "en genoemden spoorweg , ten noorden van de spoorwegbaan , meer grond van den eischer door den verweerder is ingenomen dan is

'-"IteiVcnrl • '

O., dat ter beslissing daarvan niet zou afdoen het door meerdere jter gehoorde getuigen verklaarde, doch door anderen wedersproken «lat de zuidelijke lijn der genoemde spoorwegbaan in noordelijke 1 1 zoude zijn opgeschoven;

immers daaruit alleen dan noodwendig zoude moeten volgen de ^vers<>h rij ding der noordelijke lijn, wanneer tevens ware bewezen, ' at de spoorwegbaan de oorspronkelijke breedte heeft behouden, doch ' at (vermits dit uitsluitend is verklaard door den eersten der gehoorde ^etuig(Jn^ dit bewijs niet is geleverd;

. G., dat alzoo alles hiervan afhangt, of door het getuigenverhoor ls ^öWezen , dat door den ged. de noordelijke lijn van het door hem (,nteigende land van den eischer door de spoorwegbaan is overschreIen ; on dat daardoor minstens 39 vierkante ellen noordelijk van die aan zijn ingenomen;

, Q'i dat de eerste der gehoorde getuigen daaromtrent heeft verlaai"'J: „na door hem gedane opmetingen te hebben bevonden , dat ( e Zu»delijke lijn der baan eene meer noordelijke rigting had gekre^en dan volgens het grondplan, en dat hij meent, dat, aangezien de aan op het veld dezelfde breedte had als op het grondplan, het een atuurlijk gevolg is, dat ook de noordelijke lijn van den spoorweg

ïr>eer

noordelijk is gelegd ; terwijl het zeer waarschijnlijk is, dat dan

<i„ „ ■

. . ö ' vierkante ellen en 32 vierkante palmen , welke volgens ge-

. bevinding meerder dan de in het gestelde feit vermelde 6 roe> 65 vierkante ellen zijn ingenomen, aan de noordzijde der baan

J "'genomen'/;

0.,

dat, hoewel de getuige zich zeer behoedzaam uitdrukt, echter

zSne verklaring genoegzaam volgt, dat hij de bedoelde meerdere

' ng van des eischers grond dan het onteigende gedeelte ïnder-

sanneemt; doch dat alsnu moet worden onderzocht en beslist,

zijne verklaring door die der overige gehoorde getuigen ge¬

uit

inne:

«'aad

nf de.

\vf\vrlt hovoctirrd ;

klar"' llat daaromtrent alleen in aanmerking kunnen komen de ver8l '"fen van den zesden en den achtsten getuige; dat echter de zesde m "veronderstelt, dat van bedoelde perceelen van den eischer Sl T Sf°nd is ingenomen door den ged., tenzjj dat de spoorweg verPero 'S" ' en zuiks alleen naar aanleiding daarvan, dat van zijn gense?' grenzende aan die van den eischer, minder grond dan voldeze 'ï' gloni1Plan voor den spoorweg is afgenomen; en dat derhalve 2ake 'l0vendien onder voorbehoud geuite) veronderstelling niets ter

ceel ""orencl perceel gronds, hetwelk grenst aan het kadastrale perspooi l'en e'sc'lei'' seet;ie A, n". 7g, voor den aanleg van bedoelden en ecn £e(lee\te IS ingenomen buiten het gemaakte kienspit

daan, aatste Paaltjes , en wel aan de noordelijke zijde; dat hij den ei",.! Gt er ,° vo°' '10udt. dat de op de bedoelde perceelen van er geplaatste grensteekenen aan de noordzijde door de spoor-

C\

. * dat de achtste CAf.ninro Kooff xrrtvlr. uHflt. van hpf. nnn hp.m

O "VV.IÜ rwftiauiu . -•

wegbaan zijn overschreden// ; dat echter deze, slechts bii redenering . - . . J . °

yjy ^pgüinaaKce, ineening or gissing, naar art. 1944

tweede zinsnede R W ia rmono .

j i i ., gvvuv ^UUlgClllO j

0., dat derhalve in deze alléén is aanwezig de verklaring van éénen enkelen getuige, zonder eenig ander middel van bewijs, en dat deze,

naai jo. vv., m regten geen geloot verdient;

0., wat in de tweedf» nlnnf.s hetrpff. enKnv^inoot nnrlov

zoek door deskundigen , dat dit, bij het geenszins aanwezig zijn van

niet o-enoe^zaam vnn olrloro (^nrrnliaIt!01.1In Knoliooi'n»

„ o ■ "uw ici uicuciiuc «om¬

standigheden , geheel overbodig zoude zijn en mitsdien wordt geacht

gcui'ui wijuuumg j

0., dat alzoo de vordering is ongegrond ; Ree:t doende env

Ontzegt de door den eischer tegen den ged. ingestelde vordering; Veroordeelt den eischer in de kosten, daaronder begrepen die,

ïw^cuuuueii oij net arrest van 22 April 1870.

(Gepleit voor den eischer Mr. G. Belinfante , en voor den ge daagde Mr. G. M. van der Linden.)

Zitting van den 28 Maart 1872.

Rekening en verantwoording. — Aard van het rekeningproces. Voeging. — Vroegere wees- en momboir-

KAMERS. —ALGEMEENE COMMISSIE VAN LIQUIDATIE.

Moet, hoe algemeen ook moge zijn de bij art. 285 B. R. toegekende

vnn ei/cen oeiangnebbende tot tusschen/comst in een tusschen anderen np.nnf.rd nedi.nn »i<i *110 ifomt *1 i/i/iv/7fln rtortr>l> t io

zijn uitgesloten, wanneer zij, zoo al niet uitdrukkelijk ontzegd

cc'te utjzunuere wer, ecnier is geheel in strijd met hare strek-

O/* '«et ue uoor naar vastgestelde voorschnjten ? — Ja. Heeft de wet van 5 Mnnrt 1852 «<> nii»

missiën of besturen van de vroegere wees- en momboirkamers ontbonden en opgeheven en deze vervangen door de Commissie van liquidatie, zelfs met opzigt tot de tijdens de invoering der

tcj/e/t ue ujjyeueuene oesiuren reeas aanhangige regtsgeaingen met dien verstandp.. dn.t »nn rlnf /^'/7o/;« ™

—. mvjwp XAJ iA>vL& /oyic/» „c/-

piigtingen der vroegere besturen op die Algemeene Commissie zijn

ui/wycywutt I — (ja.

De burgemeester der gemeente Amsterdam, als voor die gemeente in regten optredende en haar vertegenwoordigende, eischer in cassatie,

piücureur ivir. «j. van der ,jagt ,

tegen

F. J. Hallo c. «., verweerders, procureur Mr. M. Eyssell , en tegen

de Algemeene Commissie van liquidatie der zaken van de voormalige

wees- en momooirKainers , gevestigd te s Uravenhage, mede-verweerderesse, procureur Mr. J. van dek Jagt.

De adv.-gen. Smits heeft in deze genomen de volgende conclusie :

FAfil TTnctl Anhfhrtnro TTooran T^rPSIf]pY)t on T^rtrlnvt f fï/-.

—— —^ f»., j- ' • xjm ocioic ver¬

weerders hebben de Algemeene Commissie van liquidatie der zaken

betreffende dfl vnnrmoliiYo nrnnn nn mnmo

•< cco- , lUCUC-ÏOlWCOI"

deresse . in rectpn t/^f Hp«-

' _ o«.wu «uuii vtxn icivoiiiiig 011 »ci ■

antwoording van zekeren boedel, vroeger beheerd door de voormalige

tc -rvuiöLöruam.

Bij vonnis van den 28 »Junij 1870 is door de Regtbank te 's Gra-

venhaare de mede-vp.rwAPrriorooco vornnl'd ppl r? tr»f liat drton ri ! /- »• «nlrAninn

aan de eerste verweerders. Voordat door de Algemeene Commissie,

'6llu<ulb° *»" reisening, was geaiena van memorie van contra-debat^ heeft de eischer in cassatie verzocht in het geding over de rekening tusschen te komen pn y.ipli 7nnvopl nnndirr maf ^r>

—o j UIÖU uo icuwaiiio CIJ ^c-

debatteerde te voegen, op grond, dat de rekening en verantwoording slechts kan leiden tot veroordeeling der rendante om aan de gerendeerden uit te keeren mi VP heeft nvOVffflnAmnn. nn /lof

, - «v ^ «'WgVUU Jtuou, ^11 IIJUIOH

er te kort kornt, deswege verhaal zou kunnen worden uitgeoefend op den eischer in cassatie qq., daar het beheer over de Amsterdamsche weeskamerfondsen laatstelijk namens de gemeente Amsterdam is gevoerd, en hij dus bij de tusschenkomst belang heeft.

De eischer is echter, «nnwoi Hnm- dp T?pnrfKo«ir 1 oio k«

, „wvw» w -"v-^ukyciUIV , aio 111 UWgCl UC'

roep door het jEIof in Zuidholland, zonder dat het al of niet bestaan

van belano- is OnHpr7.nP.ht nipf-rvrifvonkpliilr varlrlnn^ ïv» imi.nn/.lr

O — —iwaiattiu 111 H «Cl AUCIV,

en wel bij het arrest van het Hof, tegen hetwelk thans de voorziening in cassatie is gerigt, op tweeërlei grond: 1°. omdat het verzoekschrift tot tusschenkomst en voeging bij den eersten regter is ingediend, nadat het bij art. 772 B. R. bedoelde vonnis (zijnde dat van 28 Junij 1870) tot het doen van rekening was gevallen, ja zelfs nadat, ingevolge dat vonnis, door de mede-verweerderes, als rendante, aan de eerste verweerders , als gerendeerden, de rekening, en ook

wederkeerier door d fi7P laatoton aan flp rpnrlnnt.p Ho o^hviftnm.

debat was beteekend geworden, en alzoo lang nadat de aan voorzegd

vuiims vaii^Quuuij ioiu vooraigegane uonciusien aoor aie beide partiien ter terecf/ittinp' des pprctAn racrtprx u-Bron (Ynnr,mo.,. nn

•v— . r? o 4 ^ gvuuuioii , cu «jui-

dat de eischer in cassatie, als opkomende voor eene ontbonden wees-

ivuimci , uosomui onuovoegu was loc nnerventie in een geding als het onderwerpelijke.

Teeren den eersten f^rond van Tnpr-ontvnnlrnli;i,Qf

tegen den tweeden het tweede cassatie-middel gerigt.

v oor ue oenanaenng aier miuoeien uoe ik opmerken, dat, wanneer niet beide juist zijn, in casu het arrest moet worden gehandhaafd; en dat, nu over het al of niet bestaan van belang aan zijde van den eischer in cassatie geene beslissing is genomen , bij de beoordeeling der cassatie-middelen dat belang als vaststaande moet verondersteld worden.

Het eerste middel heet: schending en verkeerde toepassing van de artt. 285 en 288, iu verband met de artt. 771 tot "79 376 , 456 ,

53S, 755 B. R., omdat bij het arrest is niet-ontvankelijk verklaard een verzoek tot tusschenkomst in een rekenings-debat, alle'e'n om lat dat verzoek niet was geschied , vóórdat de conclusiën hadden plaats gehad in het aan het rekenings-debat voorafgegane gedino- over de rekenpligtigheid, en het arrest alzoo inderdaad elk verzoek"tot interventie in een rekenings-debat per se voor inaimissibal verklaart.

Art. 285 B. R. bepaalt, dat ieder, welke een belang heeft in een regtsgeding, hangende tusschen andere partijen , aan den regter kan vei zoeken daarin zich te mogen voegen of te mogen tusschenkomen • art. 288, dat geene voeging of tusschenkomst meer kan plaats hebben' nadat de conclusiën door partijen op de teregtzitting genomen zijn. '

Volgens onze wetgeving vallen in een rekenings-proces twee vonnissen : het eerste, dat van art. 772 B. R., waarbij het doen van rekening gelast wordt; het tweede, dat van art. 779 , waarbij het bedrag van den geheelen ontvang en uitgaaf opgemaakt en het saldo bepaald wordt. Nu is de vraag, waarop hier ra. i. alles aankomt • worden door elk dier vonnissen afzonderlijke gedingen geëindigd of hebben wij hier, in den zin van art. 285 , slechts te doen met e'e'n regtsgeding ?

Het Hof is van het laatste gevoelen en neemt aan, dat in het geding over het doen van rekening wel twee regterlijke vonnissen moeten vallen, doch dat het slechts één doorloopend geding is, al mo»e men er twee gedeelten in onderscheiden, zoodat bij de vraag omtrent de toepassing van art. 288 der conclusiën die, aan het eerste in art. 772 bedoelde vonnis voorafgegaan, in aanmerking moeten komen.

De eischer in cassatie daarentegen beweert, dat met het vonnis waarbij het doen van rekening wordt bevolen , het gedim* over de' rekenpligtigheid is afgeloopen en gesloten en hij daarin ook niet wil tusschenkomen; maar dat, na het vonnis over de rekenpligtigheid, zich, geheel overeenkomstig de wet, een tweede geding heeft geopend', loopende over de rekening zelve, in welk geding, na het gevoerde' debat en contra-debat, ook weder conclusiën moeten genomen worden, voorafgaande aan het vonnis, waarbij het saldo bepaald wordt, en dat hij dus niet tardief is geweest, nu zijn verzoek tot tusschenkomst in dit tweede geding is geschied, vóórdat de conclusiën daarin genomen waren.

Ik kan mij het best vereenigen met het gevoelen van den eischer in cassatie. De twee gedeelten van het geheele rekening-proces stellen m. i. in den zin van art. 285 daar twee afzonderlljke gedingen, zoodat men ook alleen in het tweede gedeelte van die procedure zal kunnen interveniëren. Ieder gedeelte toch eindigt, na afzonderlijke instructie, met een vonnis. Het onderwerp van de beide beslissingen, die ingeroepen worden, is geheel anders. Bij de eerste betreft het dé vraag, of men rekening moet doen aan den persoon, die dit vordert; bij de tweede de vraag, hoe groot de ontvangsten en uitgaven zijn en welke het saldo is. Door dat verschil van onderwerp kan een derde helanc hehhpn in Hof anno ~—„„,1 • , .

^ V.V.HV, j^cuccnc uoi pi uucuuic en mee in

het andere. En die gedeelten van de geheele procedure zijn zoo zelf-

fit.nndïnr rlof 1-iof k1uu i - t o t> d i i ,

uujueus art. / to x>. jl\., geueuren Kan , (lat elk in

eerste instantie dnnv Pon vorephilloiiilon rofïfot1 w}f - .1 -t -r-*..

j iv , uouurueeia. Jtsn

de behandeling van laatstgemeld artikel noemde dan ook de Redering de procedure over de rekening, na het vonnis, waarbij de rekenpligtigheid wordt vastgesteld, aan te brengen : ./eene geheel nieuwe procedure». Zie v. d. Honert, Burg. Regts»., § 773 bl 719

Is de procedure over de rekening een afzonderlijk geding' dan kon de eischer daarin, on het t.iidsHn ,_r!j

' i' — v—j "aaiup uit gescnieu is, intervemeren , zoodat alsdan art. 285 , in verband met de artt. 771—779

I< R Hrtnw Vi/if •• __ _i -ï

1«. "Ui ZIJ" gescnonaen en art. 288 verkeerd toegepast.

Als tweede cassatie-middel is voorgesteld: schending en verkeerde toepassing van art. 285 B. R. en van de artt. 1 tot 9 en 16 der wet van den 5 Maart 1852 (Stbl. n<>. 4 5), omdat het Hof heeft aangenomen . dni. fip oicohov oio nntKnnrlnn I i .

. ..tc^amui-uöstuur, aosoiuut

onbevoegd was tot interventie, zelfs in het geding, waarin wordt

vastcrestfild pp.n snlHn vnnr wpllrs nithpfolinrr rlr» .1 v ^

, , — — ' . uv. ciouuur geneei or ge-

dee te lik nfln.snrakeliik is. en waarin pon vnnn» 1 . .

_ -~--r J" ' : 'v,,1,i° "wut geoücineera ,

dat hem eischer opposabei is.

Wat wil Amsterdam? Tusschenkomen en zich met de rendante en

(ypdphnt.f-.pprdp in hof. dphof: VrtOrfan oio ~i •

... wp^umencie voor ae voormalige

wees- en momboirkamer te Amsterdam.

¥.a" volSens üof m geen geval, omdat de wet van 5 Maart 1852 (0Z6/. no. 45^ nllp tnmovo „r i.. ..

v _ , ^umiuioaicu ui Desturen van ae

vroegere wees- en momboirkamers heeft ontbonden en opgeheven en deze vervangen door de Commissie van liquidatie, zelfs met opzio-t

tnt Hp tiiMpnc .1 o j , . . . re.

— ^ .u.uouug uer wei, legen ae opgehevene besturen

reeds aanhangige regtsgedingen, met dien verstande, dat van dat tijdstip af alle regten en verpligtingen der vroegere besturen op die Algemeene Commissie zijn overgegaan, aan welke laatste de wet, juist met uitsluiting der vroegere besturen , de liquidatie heeft opgedragen en de verpligting heeft opgelegd om aan de belanghebbenden, die zich mogten voordoen, algeheele rekening , ook ten aanzien van het beheer der vroegere besturen , hetzij in-, hetzij buiten regten, af te leggen.

Bij deze opvatting der bepalingen van de wet van 1852, die m. i. geheel overeenstemt met uwe jurisprudentie , zie de arresten van 1G Maart 1860 (Weekbl. no. 2157, v. d. Honeet, Gem. Zak., dl. 17 bl. 73, Ned. Regtspr., dl. 64, bl. 150), 5 April 1861 (v. d. Honert' Burg. Regt, dl. 25, bl. 134, Ned. Reqtspr., dl. 67, bl. 357) o Junij ^'My- D' Honert, Gem. Zak., dl. 22, bl. 1) en 25 Junij 1869

(Weekbl. n". 3130, v. d. Honert, Burg. Regt, dl. 33, bl. 493) -

wordt er m. i. werkelijk geene plaats overgelaten voor eene interventie van een vroeger bestuur van eene weeskamer, zoo als die hier wordt verlangd.

!jit (?e bepa'ingen der artt. 1,2, 4,8, 9, 16 der wet blijkt ten duidelijkste, dat de wil van den wetgever is geweest om de vroegere commissiën geheel uit het rekening-debat met de reclamanten buiten te sluiten en daarin alleen te doen optredeu de Algemeene Comtnissie. Wel is waar, bevat de laatste al. van art. 8 de bepaling, dat de' Algemeene Commissie kan volstaan met zooveel uitkeeren' als zij bewijst van de voormalige weeskamer te hebben overgenomen ,

Donderdag, 9 Mei 1872.

N° 3450.