koopbrief te hebben ontvangen en, volhardende bij zijne beweringen ten aanzien van den bewusten verkoop, geconcludeerd heeft tot veroordeeling van de ged. in vrijwaring in de kosten dezer procedure; j O; dat de ged. in vrijwaring bij repliek op die conclusie de waarheid iler bewering betwijfeld heeft, dat de oorspronkelijke ged. geen koopbriefje zoude hebben ontvangen, en beweerd, dat aan een rigtig gehouden kopyboek bewijskracht ook voor dat geval moest worden toegekend, hem tevens sommerende om te erkennen , onder aanbod van Uwijs bij ontkentenis, dat het te Schiedam gebruikelijk is, dat agenten van buitenlandsche huizen, zaken voor hunne principalen afsluitende, aan de koopers steeds een schriftelijk bewijs of koopbriefje daarvan geven ;

o., dat de oorspronkelijke ged. eindelijk bij dupliek heeft te ken"en gegeven, dat hij onmogelijk kan erkennen, dat de buitenlandsche "genten steeds een schriftelijk bewijs of koopbriefje aan de koopers afgeven , en dit voor geen getuigenbewijs vatbaar is; overigens perosterende bij zijne conclnsiën ;

0., dat de beslissing van dit regtsgeding alzoo afhangt van de beaphvoording der vraag , of de ged. in vrijwaring, die het bewijs op •swh genomen heeft, dat de koop der meergenoemde partij boekweit "por hare tusschenkomst geschied is, in voege als de oorspronkelijke e>scher beweert, dat bewijs al dan niet heeft geleverd;

0., dat, bij gebreke van het koopbriefje, dat aan den oorspronkehjken ged. zoude zijn toegezonden, de ged. in vrijwaring dit bewijs tteent te kunnen leveren uit haar kopyboek van brieven;

0., dat, wanneer de handeling gelijk in casu niet geheel ontkend Wordt, daar hier slechts geschil is over de voorwaarden van den koop, kopyboeken van brieven, rigtig gehouden, door den regter als öiiddel van bewijs kunnen worden aangenomen;

0., dat het overgelegd kopyboek kan geacht worden rigtig te zijn gehouden, dewijl de brievon daarin regelmatig op de thans gebruikelijks wijze zijn gekopyeerd en hetzelve geene blijken draagt van zoodanige slordigheid en onachtzaamheid, dat daaraan geen geloof kan Worden gehecht, hetgeen trouwens geheel aan het oordeel des regters w overgelaten;

0.. dat in dit kopyboek een brief voorkomt van de ged. in vrij,,varin"„', aan den oorspronkelijken ged. geschreven, dd. 5 Oct. 1868, daarin de koop omschreven wordt, geheel zoo als door den oorsproneiijk<:n eischer beweerd wordt, circa 100 last nieuwe Fransche grove oekweit, om in de eerste helft van November te verschepen, tot den fe™, "n ^ '^8 vrij aan boord, per 2100 kilo's te betalen contant,

»en overgave van cognoscement;

1 li 'at oorsPronkehjke ged. nu wel beweert dien brief niet te . ben ontvangen, doch dat hiertegen overstaat, dat hij ged. op uaartoe gedane sommatie niet bepaaldelijk heeft ontkend, dat het ge"1 'e Schiedam medebrengt, dat agenten van buitenlandsche huizen aan -ie belanghebbenden terstond kennis geven van de door hunne usïch-:nkoin-t gesloten koopen , en het niet aannemelijk is , dat de 00lspionkelijke ged., indien hij het koopbricfje niet ontvangen had, een tijdsverloop van eenige weken zoude doen voorbijgaan, zonder zich van de zaak te vergewissen of naar den staat der onderhandehogen onderzoek te doen;

0., dat de door den oorspronkelijken ged. gevoerde bewering, dat ae vetkoopers eene stoomboot tegen ƒ 20 per last zouden bevrachten en zorg dragen, dat die in tijds te Nantes was om de bedoelde boekweit iri te nemen, door niets gestaafd wordt; en dat uit de enkele die™' l'ng van eene stoom':)oot twee telegrammen niet volgt, dat ^':r™elding in verband staat met de partij boekweit, waarvan hier ,a 'j 'S, veel minder , dat daardoor de door den oorspronkelijken • beweerde voorwaarde bewezen wordt;

•> ''at mitsdien het in deze gevorderde bewijs is geleverd, en dat h^ /")rsPronke'Üke ged., door niet in tijds de gekochte boekweit te e ei, doen at halen en die in ontvangst te nemen, aan zijne verPhgtingen, uit de overeenkomst voortvloeiende , niet heeft voldaan ;

: dat hierdoor de vordering tot ontbinding der aangegane overeenkorhst gewettigd wordt;

"e/ien de artt. 1302 en 1303 B. W., art. 10 W. K. en de artt. 56 en " B. R..

klaart de overeenkomst van koop en verkoop der 100 last °e weit, waarover tusschen partijen geschil is, ontbonden; . er°ordeelt den oorspronkelijken ged. tot vergoeding aan den t-ischer van alle kosten , schade en interessen, nader op te maken blJ staat •

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande ooger beroep en zelfs bij lijfsdwang, doch alsdan onder borgtogt, innen acht dagen te stellen en binnen gelijken termijn aan te nemen °f te betwisten ; J

Veroordeelt eindelijk den oorspronkelijken ged. in de kosten , zoo °P de hoofdzaak als op die, in vrijwaring gevallen.

(Gepleit voor den eischer Mr. w. H. Jansen , voor den gedaagde . * K. A. Poortman, beiden van Schiedam, en voor de gedaagde 111 Vrijwaring Mr. J. 0. Reepmaker, van Rotterdam.)

Hof enz.,

. ' opzigt tot de feiten en gevoerde procedures ter eerster instantie, . ctl gedragende aan en alzoo overnemende hetgeen daaromtrent is , rmejd bij het vonnis des eersten regters, bij welk vonnis is vera&rd ontbonden de overeenkomst van koop en verkoop der 100 last oekweit, waarover tusschen partijen geschil is, de app., oorsprone'\)k ged,, is veroordeeld tot vergoeding aan den eersten geïnt., oorspronkelijk eischer, van alle kosten, schaden en interessen, nader op e. rDaken'bij staat; dat vonnis is verklaard uitvoerbaar bij voorraad, niettegeri6taande hooger beroep, en zelfs bij lijfsdwang, doch alsdan ^>der borgtogt, en eindelijk de app. is veroordeeld in de kosten, zoo ^ hoofdzaak als op die, in vrijwaring gevallen ;

, dat de app. van dit vonnis hooger beroep heeft ingesteld , en teregtzitting van dit Hof door de procureurs van partijen wederZlJds zoodanig is geconcludeerd als blijkt uit hunne schriftelijk over8el®S<k conclusiën ;

•^n ten aanzien van hel regt:

. dat is buiten geschil, dat de eerste geïnt., eischer ter eerster 8 aWie, bij telegram uit Nantes aan de mede-geïnt. ter eerster in^amie, ged, vrijwaring, op den 3 Oct. 1868 heeft opgedragen, ^°01 I ent , eersten geïnt., te verkoopen 100 lasten nieuwe Fransche e boekwpit rufrutL ildn ririis van / 198. franco nnn hnnrH m iw.

epen in November (expédition Novembre); dat de mede-geïnt., ten a " ; van deze commissie, op den 5 Oct. die partij boekweit heeft 'ge .'xlen aan ^en app^ en op dienzelfdeu dag aan den eersten ko"b "eCft bori-t' 'iat ZU > mede-geïnt., haar aan den app. had verboo ! ï0°' dc" °Pgeoeverl prijs van f 198 per 2100 kilo's, vrij aan niet i versc'lePen (a expédier) in de eerste helft van November, en | 2 van betaling contant, tegen overgifte van cognoscement; il0e ,at de eerste geïnt. deze inededeeling als aan zijnen last volY,: heeft beschouwd, die opvattende in den zin, dat het verkochte

UOr 'iet, rviirl/lon TJ i_;._ . , i-.. i

af te uuvcuiwr, aan Doora van een noor uen Kuoper

hordei'""16" °f aa" 'e w'j?'en schip, door hem zou moeten geleverd

Wede a'zo° ('00r ('e verklaarde bedoeling aan de e'cne en dehierzijde l',?reen6t?mme"de en aIs Jiist e, kende opvatting aan de andere moet I <.S, i UFi>< i'en 'j6'1 fi*'rsten Ke'nt. en de mede-geïnt. vaststaande Jeu - W°lde" dC beteeke"is der woorden, waarin de door

ten geuit, gegevene order en de (ianrnn f/pvr>lrrdn o o n liom

r o ■—O"*" "V"I

gedane mededeeling van de mede-geïnt., waren vervat, bepaaldelijk ook van de daarin voorkomende uitdrukkingen "expédition Novembre" en "h expédier^ en evenzeer het niet tot deze order tot verkoop betrekkelijk zijn of daarmede in verband staan van den tevens bij diezelfde gelegenheid door den eersten geïnt. gegeven last: zoek een stoomschip (Cherchez steamer), dat wel de app., tot ondersteuning zijner voorstelling van het gebeurde, daarop mede heeft gewezen; doch dat, terwijl niet blijkt, dat de bij de mede-geïnt. van den eersten geïnt. ontvangen telegram en het daarop gevolgde door de mede-geïnt. aan den eersten geïnt. gegeven berigt aan den app. is medegedeeld,— de boven aangehaalde uitdrukkingen, zelfs al waren die dubbelzinnig, te zijnen aanzien zouden zijn zonder invloed, en, voor zooveel hem betreft, alleen de vraag is, welke is geweest de verbindtenis, die door hem jegens de mede-geïnt. voor haren lastgever is aangegaan;

0. te dien aanzien, dat de app. heeft erkend zijne aanneming van den koop, voor zooveel den prijs en tijd van levering aangaat, doch hij beweerd heeft dezelve niet anders gesloten te hebben dan onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat de mede-geïnt., die als agente van den eersten geïnt. met hem onderhandelde, zou bevrachten eene stoomboot, tegen/20 per last, en zorg dragen, dat deze in tijds te Nantes was om de bedoelde boekweit in te nemen; en dat, vermits dit niet had plaats gehad, de eerste geïnt. zijne verpligting niet nagekomen en derhalve ougeregtigd was om, gelijk dit door hem is geschied, de ontbinding der overeenkomst met schadevergoeding te vorderen;

0., dat de app. voor dit zijn beweren geen bewijs heeft bijgebragt, en de mede-geïnt. uitdrukkelijk heeft ontkend, dat door den app. het door hem opgegeven beding of dergelijke voorwaarde zou zijn gemaakt; dat integendeel de mede-geïnt. heeft beweerd en volgehouden, dat de app. den koop beeft aangegaan, zoo als die hem overeenkomstig den last van den eersten geïnt. was voorgesteld, en hij app. dus was verpligt geweest zelf voor scheepsgelegenheid te zorgen, en daarmede het gekochte vóór den 15 Nov. te doen afhalen; dat de medegeïnt., tot staving van dit haar beweren, zich da&rop heeft beroepen, dat zij , volgens het te Schiedam bestaande gebruik, dadelijk na het sluiten der mondeling aangegane overeenkomst, in eenen brief de bevestiging en het noodig schriftelijk bewijs dier handeling, niet alleen aan den eersten geïnt., als verkooper, maar evenzeer aan den app., als kooper, had toegezonden , en daarbij de koop en verkoop als onvoorwaardelijk met den app. gesloten was vermeld, en dat, terwijl de app. dien aan hem gerigten brief niet teruggezonden, noch daarop eenige aanmerking gemaakt had, hij van zijne toestemming en goedkeuring der overeenkomst, zoo als die daarbij opgegeven was, nader en op de meest afdoende wijze had doen blijken ;

Ü., dat de app., gesommeerd om zich hierover uit te laten , niet heeft ontkend het bestaan van het gebruik, waarvan de mede-geïnt. het bewijs had aangeboden, dat van eiken door tusschenkomst van eenen handels-agent mondeling aangeganen koop en verkoop door dezen onmiddellijk een schriftelijk blijk of zoogenaamd koopbriefje aan de wederzijdsche partijen wordt afgegeven of toegezonden; doch de app. heeft aangevoerd, dat de bedoelde brief van de mede-geïnt., waarop zij zich beriep, hem niet was ter hand gekomen, en het bewijs niet was geleverd, dat die door de mede-geïnt. aan hem app. afgezonden was; dat echter het door de mede-geïnt. overgelegd brievenkopyboek, hetwelk aan het Hof door inzage gebleken is ordelijk en dus rigtig te zijn gehouden, bij het niet geheel ontkend zijn der handeling, tusschen deze partijen als kooplieden voldoende bewijs oplevert, dat werkelijk de voormelde brief door de mede-geïnt. aan den app. is geschreven; dat in handelszaken ook vermoedens tot bewijs worden toegelaten; en dat, indien de app., in dit geval en na eene overeenkomst van zoo aanzienlijk geldelijk belang, de gewone schriftelijke bevestiging of het gebruikelijk koopbriefje niet van de mede-geïnt. ontvangen had, niet is aan te nemen, dat hij, die met de mede-geïnt. in dezelfde plaats gevestigd was , haar hierover niet zou hebben onderhouden , noch daarvan de afgifte of eenige opheldering deswege zou hebben gevraagd , hetgeen echter de app. niet heeft tegengesproken gedurende al den tijd, die tusschen de overeenkomst en hare uitvoering verloopen moest, door hem nimmer te zÜn gedaan, zonder dat hij van die handelwijze eenige verklaring gegeven of daarvoor eenige reden heeft bijgebragt;

0., dat derhalve de waarheid van hetgeen door de mede-geïnt. is aangevoerd, als voldoende gebleken mag en moet worden beschouwd en aangenomen; dat bij het deurwaarders-exploit, van wege den eersten geïnt. op den 12 Nov. 1868 aan den app. beteekend , de app. behoorlijk is gesteld in verzuim om zijne verpligting na te komen , doch hij daaraan niet heeft voldaan ; en dat mitsdien de app. niet bezwraard is bij het vonnis des eersten regters, waarbij de ontbinding der overeenkomst in geschil met veroordeel in g tot schadevergoeding is uitgesproken;

Gezien de artt. 1274, 1279, 1393, 159 B. W., de artt. 1 en 10 W. K. en art. 56 B. R.;

Doet te niet het hooger beroep;

Bevestigt het vonnis, door de Arrond.-Regtbank te Rotterdam op den l Dec. 1869 tusschen partijen gewezen, waarvan is geappelleerd;

Beveelt mitsdien, dat dit vonnis geheel en volkomen gevolg zal hebben ; en veroordeelt den app. in de kosten, in hooger beroep gevallen.

(Gepleit voor den appellant Mr. G. M. van der Linden, voor den geïntimeerde Mr. J. Kappeyne van de Coppello, en voor de medegeïntimeerde Mr. P. L. F. Blusse.)

ARRON DISSEMKNTS-REGTB A NKftN.

AKRONDISSEMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM. Kerste Biaaner,

Zitting van den 26 Februarij ! >>72.

Voorzitter, Mr. S. Wildschut.

Regters: Mrs. L. A. A. van Wensen en T. J. van Oüteren.

Onteigening. — Fabriek. — Winsten eener nijverheids-onderneming. — Schadebegrooting. — Deskundigen.

I)e commissaris des Konings in de provincie Noordholland, ten fine van onteigening ten algemeenen nutte, optredende voor den Staat der Nederlanden, eischer, procureur Mr. j. H. van Eys ,

tegen

F. Hermans , stoomplaatzager, wonende te Amsterdam , gedaagde, procureur J. G. Kuhn,

en tegen

H. Lybrink, requirant van tusschenkomst, procureur J. G. Kunh. He Regtbank enz.,

Gehoord het rapport van den regter-commissaris Mr. T. J. van Oüteren;

Gelet op de conclusie van het Openb. Min., daartoe strekkende, dat de Regtbank , alvorens ten principale regt te doen , en voorbijgaande het aangeboden bewijs , ambtshalve andere deskundigen zal

benoemen, om de schade, door de onteigening van het onderwerpeJijke perceel te lijden, op te nemen, met het oog zoowel op de werkelijke waarde van het perceel, als op de schade, noodwendig door de onteigening, zoo door overbrenging en tijdelijken stilstand der fabriek in dat percael uitgeoefend, als anderzins voortvloeijende, en met opdragt om ook speciaal verslag uit te brengen aangaande de gemiddelde jaarlijksche opbrengst der zaak , met reserve van kosten; Overwegende in facto:

dat het tusschen partijen aanhangige regtsgeding, betreffende de onteigening ten algemeenen nutte van een perceel, gelegen kadaster sectie D, n°. 78*21, waarvan de ged. als eigenaar bekend staat, bij vonnis dezer Regtbank dd. 7 Nov. 1871 , een regter-commissaris, benevens drie deskundigen zijn benoemd , ten einde, overeenkomstig de onteigeniugs-wet, tot de taxatie van het te onteigenen perceel over te gaan ; dat tevens bij dat vonnis II. Lybrink is geadmitteerd om in dit aanhangig geschil tusschen te komen, ingevolge art. 3 der gemeentewet, vermits deze met den oorspronkelijken ged. is eigenaar van het te onteigenen perceel;

dat, blijkens daarvan opgemaakt en geregistreerd proces-verbaal van den 16 Dec. 1871, de deskundigen beëedigd, en de artikelen, betrekking hebbende op de begrooting der schadeloosstelling, zijn voorgelezen ;

dat hierop partijen de verschillende gronden hebben aangevoerd, waarop , naar hunne meening , bij de waardering behoort te worden gelet;

dat, blijkens proces-verbaal van 12 Jan. 1872 , op dien dag, ter voldoening aan het bevel van den regter-commissaris, het rapport der deskundigen is ingebragt en voorgelezen, hierop nederkomende : dat voor den grond, de funderingen , zoowel voor het gebouw als voor de daarin aanwezige machineriën , voor den opstal, alsmede voor de inrigting van gas en waterleiding, is uitgetrokken f 24,786 , voor alle machineriën, drijfwerken, losse en vaste gereedschappen, welke geheel berekend zijn hetzelfde voortbrengvermogen te hebben als de thans aanwezige, eene som van f 19,189, alzoo in het geheel f 43,975; terwijl de deskundigen voorts verklaren, dat bij deze beide schadeberekeningen door hen geen schade in aanmerking is genomen voor verzuim of winstderving, als gevolg der bouwing en plaatsing der werktuigen , waarvoor benoodigd is een tijdvak van twaalf maanden ;

dat het dépot van het rapport der deskundigen en van de processen-verbaal daarna plaats gevonden heeft;

dat door den ged. en den interveniënt gebruik is gemaakt van de bevoegdheid, hun bij art. 36 der onteigeningswet verleend, om tegen het berigt van deskundigen bezwaren aan den regter-commissaris schriftelijk in te dienen, waarbij deze hoofdzakelijk beweren, dat het verslag van de deskundigen ongemotiveerd en onvolledig is , terwijl zij hunnerzijds de grondslagen ontwikkelen , waarop de schadeloosstelling behoort te worden berekend, nederkomende op eene som van f 64,814; tevens wordt daarin aangedrongen op de omstandigheid, dat alle overige schade buiten aanmerking is gelaten , bestaande in stilstanden achteruitgang der zaak, in de noodzakelijkheid om een gedeelte van het werkvolk aan te houden, alsmede in de kosten van verhuizing ;

concluderende de ged. en de interveniënt ten slotte, dat de schadevergoeding zal worden bepaald op f 64,814, aanbiedende om, indien het opgegeven cijfer van jaarlijksche winst, door hen gesteld op f 5000, wordt betwist, dit punt door overlegging hunner boeken te bewijzen ;

dat deze vordering, bij pleidooi nog nader geadstrueerd, namens den eischer is wedersproken, die beweert, dat hij met zijn aanbod van f 33,283 kan volstaan ; dat de deskundigen hunne taxatie hebben gebaseerd op het daarstellen van eene geheel nieuwe fabriek , maar niets hebben afgetrokken voor het verschil tusschen eene nieuwe en de onderhavige fabriek;

dat de drie bezwaren , die door de gedaagden waren gemaakt, als niet begrepen in de taxatie der deskundigen, geene afzonderlijke elementen van schade waren, maar alles wat hierop betrekking heeft, reeds moet geacht worden in het aanbod des eischers begrepen te zijn ;

dat het aanhouden van werkvolk niet als een noodzakelijk gevolg der onteigening kan worden aangemerkt, en in het algemeen de som, door de ged. gevorderd, veel te hoog is opgevoerd;

0. in regten:

dat de ged. en de interveniënt aanspraak maken op eene schadevergoeding : a. voor gebouw, grond enz. f SI,057; 6. machineriën f 20.925 ; c. stilstand en achteruitgang der zaak f 10,000; d. aanhouden van den staf f 2121; e. verhuizing enz. f 700;

dat alsnu behoort te worden onderzocht , of de eischer met zijn aanbod kan volstaan , dan wel of de vordering van ged. en interveniënt voor toewijzing vatbaar is;

O. met betrekking tot de schadeposten , sub a en 6 vermeld : dat de deskundigen deze schadeposten ook in twee rubrieken hebben gesplitst:

eerstens, voor de gebouwen, fundering, opstal en machineriën ƒ21,136; voorgas en duinwater-aanleg f 250, voorgrond 340centiaren f 3400, te zamen ƒ 24,786 ;

tweedens, voor machineriën, drijfwerk, losse gereedschappen enz., enz., geheel berekend op hetzelfde voortbrengvermogen als in de thans aanwezige fabriek f 19,189 , alzoo te zamen uitmakende f 43.975 ;

dat uit deze taxatie blijkt, dat bij de beoordeeling der deskundigen kennelijk het denkbeeld op den voorgrond heeft gestaan, dat door de te onteigenen personen eene geheel nieuwe fabriek moet worden opgerigt;

dat de eischer tegen deze waardering bezwaren heeft geopperd, bewerende, dat het verkrijgen van eene geheel nieuwe fabriek in plaats van de oude niet kan te pas komen;

O. echter, dat het beginsel, om een vierde voor de waarde van het aldus nieuw verkregene af te trekken, in deze zijne toepassing niet kan vinden ;

dat toch onteigening is een regt van exceptionnelen aard, en waarbij, volgens art. 147 van de Grondwet, op den voorgrond behoort te staan algeheele vergoeding van de schade, in dien zin , dat de toestand van den eigenaar van een te onteigenen goed zooveel mogelijk dezelfde blijve;

dat het beginsel des eischers hier te minder in aanmerking mag komen , omdat de betrokken fabriek is van zeer eigenaardige soort, waardoor de eigenaars wel verpligt wordan een geheel nieuw gebouw in te rigten, vermits de zwaarte der machineriën eene veel zwaardere fundering vereischt, soortgelijk aan die, welke zich thans in de te onteigenen fabriek bevindt;

dat dergelijke bezwaren, die de verplaatsing en inrigting in een reeds bestaand gebouw bemoeijelijken , bij de beoordeeling van deskundigen zijn overwogen , vermits in hun rapport van fundering der machineriën wordt melding gemaakt;

dat de deskundigen , na naauwkeurige opneming, en naar hun beste wetenschap, de schade, hierdoor aan de gedaagden veroorzaakt, hebben gesteld op eene som van f 43,975, en er geene aannemelijke, gronden bestaan , om het door de gedaagden zooveel hooger aangegeven cijfer de voorkeur te geven boven dat der deskundigen ;

dat derhalve dat cijfer als voldoende aangemerkt en als eerste post aan den ged. en den interveniënt behoort te worden toegewezen ;

dat de ged. en de interveniënt als tweede post van schade opgeven den verpligten stilstand van het bedrijf, en ook na de hervatting de