hebben gesteld en geconcludeerd te worden toegelaten die door alle middelen regtens en speciaal door getuigen te bewijzen;

dat de ged., persisterende bij zijne beweringen, heeft betwist het pertinente en concludente der daadzaken;

O., dat, indien partijen het over de daadzaken niet eens zijn, het bewijs door getuigen door de wet is toegelaten, en, indien de daadzaken tot beslissing der zaak kunnen leiden, de .regter op verzoek van eene der partijen een getuigenverhoor zal bevelen;

O., dat, om te komen tot eene beslissing over het pertinente en concludente van de gestelde daadzaken , vooraf moet worden uitgemaakt , wat bewezen moet worden;

O. dienaangaande, dat het niet bepaald noodig is, dat de eischers het bewijs leveren, dat A. d. R. op den 17 Aug. 1870 (den dag van het aangevallen testament) is krankzinnig geweest, maar dat zij kunnen volstaan met te bewijzen , dat de erflaatster vóór, omstreeks en na den 17 Aug. Is70 niet is geweest in het bezit harer verstandelijke vermogens; dat toch, indien dit uit onderscheidene daadzaken voldoende is bewezen , da regter, op grond van die bewezen daadzaken, zoo ze gewigtig, bepaald, naauwkeurig en met elkander in overeenstemming zijn , mag en kan besluiten , dat de erflaatster A. d. R. ook op den 17 Aug. 1870 is krankzinnig geweest;

O. verder, dat eigenlijk alleen moet bewezen wordende daadzaak, dat de erflaatster vóór, omstreeks en na den 17 Aug. 1870 niet is geweest in hei bezit harer verstandelijke vermogens, en dat de eischers hadden kunnen volstaan met daarvan het bewijs aan te bieden; dat dit evenwel niet wegneemt, dat de door eischers gestelde daadzaken, die allen, in onderling verband genomen, destrekking hebben om het feit der krankzinnigheid te bewijzen, zoo ze bewezen worden, voor een groot deel tot beslissing der zaak kunnen leiden, waarom het bewijs daarvan ook door getuigen, welk bewijsmiddel in deze niet is uitgesleten, behoort te worden toegelaten;

O. echter, dat, om de zaak tot meerdere klaarheid te brengen, de Regtbank het niet ondienstig acht, dat nog meer omstandigheden worden bewezen , onder anderen , hoe de erflaatster zich heeft voorgedaan ten kantore van den notaris L. bij het verlijden van het testament , en uit dien hooide ambtshalve aan de eischers opdraagt om behalve de gestelde daadzaken te bewijzen , ook door getuigen , alle verdere daadzaken, waaruit zou kunnen blijken, dat de erflaatster vóór, omstreeks en ria den 17 Aug. 1870 niet is geweest in het bezit harer verstandelijke vermogens;

Gezien artt. 942, 945 en 1402 B. W. en artt. 56 en 199 en volg. B. R.;

Regt doende enz.,

Verklaart de eerste door den ged. voorgestelde exceptie gegrond, en de eischers mitsdien niet ontvankelijk in hunne bijgevoegde vordering tot verkrijging der erfenis;

Verklaart den ged. niet-ontvankelijk in zijne tweede exceptie;

Laat den eischer toe om door alle middelen regtens, speciaal door getuigen, te bewijzen de door hem gestelde daadzaken, te weten : dat A. d. R. in hare jeugd heeft geleden aan eene zenuwziekte, bekend onderden naam van St. Vitus dans; dat zij na dien tijd haar als kind na die ziekte reeds hielden voor onnoozel en in hare verstandelijke vermogens gekrenkt; dat zij later ten huize van haren voogd, niettegenstaande zij in gezelschap was van jongelieden var. haren leeftijd van beiderlei kunne, altijd afgetrokken was, voor zich zelve heen, met niemand sprak, ter naauwernood antwoordde, als het woord tot haar werd gerigt; dat zij als maagd zich niet met de huishouding bemoeide; dat zij , indien zij al wat uitvoerde , haar werk van een dag gelijkstond met dat van een eerstbeginnend kind; dat zij zeer vergeetachtig was; dat zij niet in staat was een gesprek te voeren en soms geheele dagen te bed bleef liggen, en te bed zou blijven liggen , als zij niet genoopt ware geworden om op te staan ; dat zij van de meest gewone en dagelij ksche dingen geen besef of begrip had, en zelfs dat zij onder anderen geen geld kon tellen ; dat zij vóór haar huwelijk zich door den ged. heeft laten wegvoeren naar het huis en verblijf van den ged.; dat zij bij dat vertrek over haar persoon en over hare goederen door den ged. liet beschikken, alsof het haar alles vreemd was wat er met haar gebeurde; dat, weinige dagen na haar huwelijk, op of omtreeks 7 Aug. 1870, de geneesheer Dr. v. P. over hare gekrenkte zinnen is geraadpleegd; dat de ged. zelf heeft verhaald, dat zijne vrouw niet goed bij het hoofd was; dat de ged. zijne vrouw een tijd lang in eene bedstede met deuren, door een ijzeren boom gesloten, heeft bedwongen ; dat zij reeds op den 6 Oct. 1870 in het krankzinnigen-gesticht te U. in een staat van razernij is opgenomen, en op 18 Maart 1871 aldaar in dien toestand is overleden ; dat zij geen begrip had noch heeft kunnen hebben van wat een testament was, noch van het ernstige en gewigtige eener zoodanige handeling; dat A. d. R. vóór haar overlijden eiken dag hare op handen bevalling wachtte, en na haren dood , dus nog geen acht maaudeu na haar huwelijk , bleek zwanger te zijn van een voldragen levensvatbaar kind;

Beveelt ambtshalve, dat de eischers door alle middelen regtens, ook door getuigen, zullen bewijzen alle verdere daadzaken, waaruit kan blijken, dat de erflaatster vóór , omstreeks of na den 7 Aug. 1870 niet is geweest in het bezit harer verstandelijke vermogens ;

Alles behoudens tegenbewijs;

Bepaalt voor het leveren van dat bewijs de teregtzitting van 25 Junij eerstkomende, des voormiddags ten half twaalf ure;

Reserveert de kosten tot de eind-uitspraak.

i'Gepleit voor de eischers Mr. B. J. H. van Blabicüm , advokaat te Utrecht, en voor den gedaagde Mr. H. S. van Lieb , advokaat te Amsterdam.)

AKKONDISSEMENTS-RKGTJ3ANK TE AMSTERDAM.

Tweede kamer.

Zitting van den 3 Mei 1872.

Voorzitter, Mr. A. van Eyk Bijieveld.

Regters : Mrs. P. J. Suringar en E. Boas (plaatsv.).

Vervoer van kisten blik van Nieuwediep naar Amsterdam. Aankomst in beschadigden (natten) toestand, terwijl de vrachtbrief i/eene aanteekening bevat van slechten toestand bij de overname door vervoerder («schoone vrachtbrief»).

Is vervoerder geregtigd desniettemin tegenover den geadresseerde te bewijzen, dat hij de geederen beschadigd van den afzender heeft ontvangen ? — Niet beslist.

liet tegenover den afzender steeds toegelaten bewijs van den slechten toestand bij de overname ook in casu toelaatbaar, daar de afzender hier handelde, hetzij zelf, hetzij door anderen, op last van en voor den geadresseerde. De geadresseerde is dus ten deze als de eigenlijke afzender te beschouwen.

De wetenschap daarvan geput uit een verzoek tot oproeping in vrijwaring van den (feitelijken) afzender, welk verzoek indertijd afgewezen werd en, als door de eischers gedaan, niet toelaatbaar werd geoordeeld.

Art. 91 volg. W. K. (coll. 86 volg. en art. 507 volg. van dat wetboek).

Eitje en Comp., kooplieden, te Amsterdam, eisehers, procureur h.

P. Loggere,

tegen

de Hollandsche ijzeren spoorweg-maatschappij , haar hoofdkantoor houdende te Amsterdam, gedaagde, procureur Mr. ,J. H. van Eïs.

(Het vonnis omtrent de vrijwaring kwam voor in Weekbl. n». 3399.)

De Regtbank enz., Overwegende in facto :

dat de eischers den 29 April 1871 eene vordering tegen de ged. hebben ingesteld tot betaling van ƒ 738.70, wegens schade, overkomen aan 82 colli's (kistjes) blik, gemerkt E. en Comp. (Eitje en Comp.), welke goederen door de gedaagde maatschappij waren overgenomen uit eene Engelsche zeeboot, ter vervoer van het Nieuwediep naar Amsterdam, aan het adres van de eischers; dat die goederen door de eischers zijn geweigerd en opgeslagen onder het Groenhoedenveem; dat de schade door experts is begroot op ƒ 475.79, welke som, met eenige gemaakte onkosten, volgens dagvaarding, uitmaakt het gevorderde bedrag; dat de vermoedelijke oorzaak der schade wordt toegeschreven hieraan, dat de partij aan regen en andere omstandigheden

door zoet water is blootgesteld geweest;

dat de ged. wel toestemt, dat zij verpligt is al de schade te ver¬

goeden , die aan de ter vervoering overgenomen goederen overkomt, doch zich niet aansprakelijk acht voor die schade, welke reeds bestond, toen het goed ter vervoer werd aangeboden, en tot het bewijs verlangt te worden toegelaten, dat de 82 kistjes blik (nader omschreven) nat en van water doorweekt waren, toen zij ter vervoer werden aangeboden;

dat de eischers, nadat door deze Regtbank was afgewezen een door ben gedaan verzoek, om de heeren Nobel en Holtzapffel in vrijwaring op te roepen, aan welke door hen was opgedragen de goederen te ontvangen en naar Amsterdam op te zenden en die zij als voor hun verzuim aansprakelijk beschouwden , hebben gerepliceerd : dat, vermits uit gedaagdes conclusie van antwoord volgt, dat de 82 kistjes blik in beschadigden toestand door haar aan het adres der eischers zijn bezorgd, zij teregt de aanname hebben geweigerd en ze hebben doen opslaan; dat de ged. zich wil libereren, door te beweren, dat de goederen nat en van water doorweekt waren, toen zij die ter vervoer aan het Nieuwediep overnam , en aanneemt om zulks door getuigen te bewijzen; dat zij eischers het gestelde feit niet kunnen erkennen, daar de goederen ter verdere expeditie uit eene Engelsche zeeboot zijn overgenomen; dat, al mogt dat gestelde feit al eenigzins terzake afdoende zijn, het bewijs daarvan is niet pertinent, omdat, al waren de goederen nat en van water doorweekt door de ged. overgenomen, zulks haar niet zou ontslaan van de betaling der geledene schade, vermits door ged. bij de overname, in een zigtbaar beschadigden toestand, geen enkele maatregel is genomen ter bewaring der regten van de eischers tegen den kapitein van de zeeboot of wien ook , noch eenige melding van beschadigdheid heeft gedaan-op den vrachtbrief of welk ander ook de goederen begeleidend stuk , waardoor zij eischers verhinderd zijn in het zoeken van verhaal tegen anderen;

dat, hoezeer het bedrag der schade uit de overgelegde stukken volkomen blijkt, zij bereid zijn die door alle middelen regtens nader te staven; concluderende, dat de Regtbank, passerende het door de ged. aangeboden bewijs , de vordering der eischers zal toewijzen cum expensis ;

dat hierop niet is gedupliceerd ;

O. in regten :

dat bij partijen in confesso is, dat de gedaagde maatschappij in Febr. 1871 aan het adres van de eischers aan het Nieuwediep ter vervoer heeft overgenomen de kistjes blik in quaestie; en dat het evenzeer in confesso is, dat die kistjes alhier in beschadigden toestand zijn aangebragt en uit dien hoofde door de eischers geweigerd;

dat de ged., hoezeer haro verpligting erkennende om alle schade te vergoeden, die aan de ter vervoering overgenomen goederen overkomen zijn, evenwel beweert niet aansprakelijk te zijn voor schade, die reeds bestond, gelijk in casu, toen het goed ter vervoer werd aangeboden , hetgeen zij , bij ontkentenis der eischers, wil bewijzen;

dat daar de eischers dat gestelde feit niet erkennen, in de eerste plaats moet worden onderzocht, of het door de ged. aangeboden bewijs is admissibel;

G. te dien opzigte, dat, wat er ook zij van de vraag, of de vervoerder van goederen, bij het ontbreken van aanteekening in den vrachtbrief, dat hij de goederen in beschadigden staat ter vervoer ontvangen heeft, tegenover den geadresseerde bevoegd is te bewijzen, dat dit nogtans het geval geweest is,— het zeker is, zoo als het ook door de eischers niet betwist wordt, dat dat bewijs den vervoerder

tegenover den afzender openstaat;

dat in deze in aanmerking moet genomen worden, dat de eischers, blijkens hun verzoek om de heeren Nobel en Holtzapffel in vrijwaring te mogen oproepen , aan dezen hadden opgedragen de met de zeeboot aangebragte kistjes blik te ontvangen en naar Amsterdam op te zenden; dat bij gevolg de heeren Nobel en Holtzapffel, hetzij zij zelve die opdragt uitgevoerd hebben of die door anderen hebben doen uitvoeren, geacht moeten worden do goederen aan de ged. ter vervoer te hebben overgegeven;

dat, vermits de heeren Nobel en Holtzapffel, hetzij regtstreeks of door tusschenkomst van anderen, inderdaad niet anders dan voor de eischers handelden, deze regtens dus als de afzenders der goederen moeten beschouwd worden, en tegen hen in die hoedanigheid het door

rlo eed. aangeboden bewiis voorzeker ontvankelijk is;

Gezien de artt. 1902 , 1932 en volg. B. W., art. 96 W. K. en

art. 56 B. R.;

Alvorens ten principale regt te doen ,

Artmitt.fffirt de tred. om door alle middelen regtens, ook door ge¬

tuigen , te bewijzen : dat de 82 kistjes blik, gemerkt E. en Comp. (Eitje èn Comp.), welke ged. op 21 Febr. 1871 aan het adres van de eischers van het Nieuwediep ter vervoer overnam en welke alhier den 22 Febr. 1871 door haar zijn aangebragt, toen zij ter vervoer werden aangeboden, nat en van water doorweekt waren en daarvan de duidelijkste sporen droegen , behoudens tegenbewijs;

Bepaalt, dat dit getuigenverhoor zal plaats hebben op Donderdag den 26 Sept. 1872, des voormiddags ten elf ure, aan de tweede kamer dezer Regtbank ;

Reserveert de kosten.

(Gepleit voor de eischers Mrs. J. Pinner en J. van S. Mulder , en voor de gedaagde maatschappij Mr. J. A. Molster.)

hooge baad.

Hamer van Strafzaken.

Zitting van Maandag, 30 September. Voorzitter, Mr. J. D. W. Pape.

T P/mtat non? rrannmon in 7.fiIrP ■

X. vwnv/iiu'jj.ti gvnuiuvu •

den ambtenaar van het Openb. Min. bij liet Rantongeregt te Ridderkerk, tegen een vonnis in zake W. H. Baljon. Adv.-gen. Polis concludeert tot vernietiging van het vonnis en veroordee¬

ling van den gereq. in eene geldboete van f 10 of subs. gevangenis-straf van drie dagen. Uitspraak 21 October.

II. Behandeld het beroep van:

10- G. Bezema, tegen een arrest van het Hof in Groningen. Kapp., raadsh. Huguenin. Adv.-gen. Polis concludeert tot vernietiging van het arrest en verwijzing der zaak naar een aangrenzend Hof. Uitspraak 21 October.

2». P. J. Maas, tegen een vonnis der Regtbank te Haarlem. Rapp., raadsh. Gertsen. Adv.-gen. Polis concludeert tot verwerping. Uitspraak 21 October.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Bij Z. M. besluit van den 26 Sept. 11., n°. 20, is aan J. W. Hein, op zijn daartoe gedaan verzoek, eervol ontslag verleend als procureur bij de Arrond.-Regtbank te Brielle.

— Bij Z. M. besluit van dezelfde dagteekening, n". 22, zijn benoemd tot leden der commissie van administratie over de gevangenissen te Rotterdam, de heeren: Mr. J. G. de Bruyn, koopman; Mr. J. Pols, regter in de Arrond.-Regtbank ; R. P. Mees Ritz, koopman; A. C. J. D. de Kuyper, notaris; Mr. J. G. Patijn, officier van justitie bij de Arrond.-Regtbank; Mr. J. Knottenbelt, advokaat, en Dr. J. Lijcklama 'a Nijeholt, arts; allen te Rotterdam.

— Het Prov. Geregtshof in Overijssel heeft, met ingang van den 1 October, benoemd tot regters-commissarissen voor de instructie der strafzaken: bij de Arrond.-Regtbank te Zwolle, den heer Mr. S. J. van Roijen ; bij die te Deventer, den heer Mr. J. H. van Delden , en bij die te Almelo, den heer Mr. F. C. G. de Menthon Bake.

BERIGTEN.

*s Grauenhage , den 30 September.

De statistiek van het gevangeniswezen, over 1870, thans in het licht verschenen , toont over het geheel zeer gunstige uitkomsten aan. Bij afwisseling werden in al de verschillende gevangenissen opgenomen 40,182 gevangenen, en op uit». Dec. 1870 waren er aanwezig 3503 (als: in de strafgev. 1776, huizen van verzeker. 1163, van arrest 459 en van bewaring 105).

Zoowel ten aanzien van de bevolking, bij afwisseling opgenomen, als ten opzigte van die , aanwezig op uit». December, zijn die uitkomsten gunstiger dan sedert vijftien jaren het geval was.

De verhouding der bevolking van de gevangenissen als tot die des Rijks was over 1870 op 1000 zielen 10.8, in 1869 12.2 in 1868 13 en in 1867 13.4.

REGTSQËLEERDE U1.TGA V EN.

FRANSCHE LITTERATUUR.

Naquet, E., de l'enseignement du droit. In 8"., 27 p. Paris, Cotillon et Fils. (Extr. de la Rev. crit. de leg. et de jurispr.)

Pailhé, H. E. D., De la repre'seritation des capables en matière extrajudiciaire dans le droit romain et le dr. franc;., these. In 8"., 223 p. Id., Pichon et Cie.

Jullemier , L., Du gage en droit romain et en droit franc,, thèse. In 8°., 144 p. Id., id.

ADVKRTENTIEN.

Door MARTINUS NIJHOFF, te GravenAage, is uitgegeven:

Beraadslagingen in de Tweede Kamer over het ONTWERF WETBOEK VAM HOOP HMDKL van 1822, uitgegeven door J. J. E. Nookdzikk, le dl f ;i.—

Handleiding bij de uitoefening der RKC1ITSPEJEGINCI VOOR 'S KOIIIGS ZEEMACHT, door Mr. P. C. M. Winckel f ].50.

Bij GEBR. BELINEANTE, te '# GravenAage, ziet het licht:

SUPPLEMENT

op de

MILITAIRE WETTEN

voor het

KRIJGSVOLK TE WATER,

MET AANTËEKENINOEN,

door

V. J. M. HUABT en J- SALMOJf ,

Officieren van Administratie bij de Marine.

Prijs ƒ 0 50.

De prijs van dit werk bedraagt thans compleet in '2 dl. met suppl- f 6-—•

Snelpersdruk en Uitgave van UKHIinKlIKK'' IIKli 1K\VK , te 's