Donderdag, 17 October 1872. N°„ 5508.

WEEKBLAD VAN HET RËGT.

BEGÏSKUNÜIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD.

VIER.EN-DERTIGSTE JAARGANG. JUS EfvERITAS,

^ ^ ||||| | M ||B pgaaBiBmigBBKMa^M—mi—■ >f-"afiaa BMMjamaffimga-'*'-*-"1»'"""3---1 ju. ui min iiMifTrrTmtr" —-.-r- r.~ ■ ■

blad verschijnt, des Maandags en Donderdags, en om de o eer kien dagen ook des Dingsdags, — Prijs per jaargang f '20 ; voor de buitensteden franco per post met

f i.ÜO verhoogiag.— Prijs der adoerlentièn, 20 cents per regel. —- Bijdragen , brieven, enz., franco aan de Uitgeoers. Agenten voor. ' 'uitschland: Haas enste in

eii Vogler, te Hamburg.

WETGEVING.

"VtiTiBKGKOU'MiVe VOOlt HUT 9»KK**VJ.IAR 1H3,

IVde HOOFDSTUK (Departement van Justitie).

Vers l.ag.

§ 1. In den aanvang van haar verslag over het wets-ontwerp tot vaststelling van het JLVde hoofdstuk der staats begrooting voor het henstjaar 1873, meent de commissie van rapporteurs op den voorgrond te moeten stellen , dat, volgens de troonrede, de verandering der regterlijke inrigting aan de overweging der Staten-Generaal blijft aanbevolen; zij neemt met genoegen acte van die verklaring.

Intusschen werd in meer dan eene afdeeiing (1) de meening geuit, 'at > na de verklaringen der liegering bij gelegenheid der beraadslaging over het adres van antwoord op de troonrede, de Tweede Kamer ,e*" Staten-Generaal elke hervorming van ons regfiswezen behoort te '-ten rusten, totdat de wet tot verlaging van den census zal zijn tot stand gebragt. Dit gevoelen ontmoette evenwel van de zijde der overgroote meerderheid krachtige tegenspraak: men meende, dat hangende het vraagstuk van den census wel degelijk zooveel mogelijk vruchten van wetgevenden arbeid moeten worden geplukt; en men deed uitkomen > dat eene wet op de regterlijke inrigting geene politieke wet is, en hare behandeling derhalve om staatkundige redenen geen uitstel behoeft te lijden. & fa

Deze laatste zienswijze is ook die der commissie van rapporteurs, .hter wil zij gaarne omtrent dit punt nader het oordeel der Regering vernemen.

§ 2. De troonrede zegt vervolgens :

"Mag het gelukken dit gewigtig onderwerp (de regterlijke inrigting) tot beslissing te brengen, dan zal de hinderpaal, die zóólang elke omvangrijke hervorming van ons regtswezen in den weg heeft gestaan, zijn opgeruimd. Intussehen zuilen enkele voordragten , bestemd om op bepaalde punten verbeteringen in onze wetboeken aan te brengen, " worden aangeboden. *

In de afdeelingen gaven deze zinsneden aanleiding tot den wensch om aangaande de bedoelingen en voornemens der Regering in eenige bij zonderheden te worden ingelicht. Met name werd opheldering gevraagd omtrent het beweren , dat het niet tot stand komen der regterlijke inrigting de voorname "hinderpaal" der reorganisatie van ons regtswezen is geweest, die, eenmaal opgeruimd, den weg openen zal voor eene //omvangrijke hervorming'/. Enkele leden meenden, dat veeleer de zucht om voor alles eene nieuwe regterlijke inrigting tot stand te brengen belemmerend op de verbetering onzer wetgeving gekerkt heeft.

Het verlangen om met de plannen der Regering te worden bekend gemaakt, vond bij de commissie van rapporteurs algemeen ondersteuning.

P ^ " Terwijl men de inlichtingen der Regering met belangstelling ■e gemoet zag, werd van de zijde der afdeelingen herinnerd, dat aan geen departement van algemeen bestuur de wetgeving meer ten achteren is , dan aan het Departement vau Justitie. Talrijk waren dan ook nu weder de wenschen en vragen, die aangaande bijzondere punten van wetgeving ter sprake kwamen.

Zoo werd eene betere regeling van de regten der minderjarigen verlangd , wier geldelijke belangen men onder de tegenwoordige wetgeving niet voldoende verzekerd achtte, en werden duidelijker bepalingen ten opzigte van de voogdij der kinderen, welke in eenig gesticht zijn opgenomen, gewenscht. Zoo werd herziening onzer wetgeving op het commercieel pandregt en op de vennootschappen gevraagd, waarbij men met genoegen opmerkte, üat de minister het wets-ontwerp op de paamlooze vennootschappen, door zijnen voorganger ingediend, had ingetrokken. Zoo werd de wenschelijkheid der herziening van de wetgeving op het notariaat aangedrongen. Zoo werd gevraagd, hoe het staat met het wets ontwerp tot regeling van het toezigt op de visscherij, waai vau de memorie van beantwoording op hoofdstuk IV der staatsbegrooting voor het loopende dienstjaar verklaart, dat het //weldra gereed zijn zal". Zoo zoude men wenschen te vernemen , of de *taatscommissie voor de zamenstelling van een Wetboek van Stratregt, benoemd bij Koninklijk besluit van 28 September 1870, reeds kans ziet in de verte een tijdstip te bepalen, waarop zij hoopt met haren arbeid gereed te zijn.

Doch vooral werden met nadruk gewenscht eene algemeene politielet, herziening der wetgeving op de makelaardij (de zoo even aangehaalde memorie van beantwoording opent het vooruitzigt op het op nieuw aanhangig maken — binnen kort — van een vroeger ontwerp), herziening, zoo al niet afschaffing der jagtwet, en herziening der wetgeving omtrent het krankzinnigen wezen ; wat dit laatste punt betreft, ^erd eveneens herinnerd aan oe mededeeling der gemelde memorie,

(1) Bij het onderzoek in de afdeelingen waren tegenwoordig de heeren : van der Linden, Luyben, C. van Nispen tot Sevenaer, Oldenhuis Gratama, van Houten, Blom, Kien, van Lijnden van Sandenburg, van Kerkwijk, van Nispen van Sevenaer, Nicrstrasz, de Koo van Alderwerelt, Heemskerk Bz., van Akerlaken, Rombach, Wijbenga, Heydenrijk, 'sjacob, de Ruiter Zylker, Gevers Deynoot, Heemskerk Az„ Smidt, Ilingst, van Foreest, Tak, Blussé van Oud-Alblas, Cre•^ers, du Marchie van Yoorthuyzen , van Loon, van Beyma thoe J^ingma, Lenting, van Rees, Arnoldts, Idzerda, Dam, de Brauw, van Wassenaer van Catwijck, Bredius, Godefroi, Mirandolle, van Sijpe":(teyn> Sandberg, de Bieberstein, Begram, Stieltjes, Haftmans, Bergsma,

Bruyn Kops, Kappeyne van de Coppello, de Jong, Wir.tgens,

viruly Verbrugge, van Eek, Moens, Mackay, Borret, Jonckbloet, van Reenen en van der Does de Willebois.

dat «eene voordragt omtrent de krankzinnigengestichten en de opneming van lijders in en uit de gestichten, ter vervanging der wet van 29 Mei 184 i (Staatsblad n°. 20), door den Raad van State onderzocht is en, naar aanleiding van het door dat collegie uitgebragt advies, op nieuw een onderwerp van overweging uitmaakt bij de Regering." Met niet minder klem werd de dringende noodzakelijkheid betoogd om nu reeds dadelijk nieuwe bepalingen vast te stellen omtrent de benoeming en het ontslag van regterlijke ambtenaren.

In eene afdeeiing hield men zich overtuigd , dat het minder doelmatig is telken jare eene reeks van wetten aan den minister van Justitie te vragen. Noch de Regering, noch de Kamer kan alles te gelijk aanvatten. Daarom meende men een meer praktischen weg in te slaan, wanneer men, lettende op den toestand van het oogenblik, de vraag stelde, welk onderwerp de meest dringende herziening eischt. Op die vraag scheen het antwoord niet twijfelachtig. Waar de Regering, behalve de regterlijke organisatie, .-/enkele voordragten, bestemd om op bepaalde punten verbeteringen in onze wetboeken aan te brengen// toezegt, oordeelde men haar in de eerste plaats te mogen aanbevelen eene nieuwe wetgeving op de eigendomsoverdragt van onroerende goederen en het hypotheekstelsel; een onderwerp, waarvan de noodige herziening trouwens ook in andere afdeelingen betoogd werd. Welk een dringend volksbelang de verbetering van die eigendomsoverdragt en van het hypotheekstelsel is, behoeft, zeide men, geen betoog. De hoofdbezwaren van den tegenwoordigen toestand zijn het gemis van zekerheid van den eigendom en de gebrekkige openbaarheid der hypotheken. Uit een oeconomisch oogpunt is in het belang der ontwikkeling van landbouw en nijverheid opheffing der hypotheekrenten en verbetering van den toestand van grondcrediet zeer gewenscht. Terwijl men in Duitschland tot eene goede oplossing der groote moeijelijkheden geraakt, werden er in ons laud slechts pogingen tot oplossing beproefd: men denke aan het ontwerp, in 1860 ingediend, en aan den arbeid der in 1867 benoemde staatscommissie. Dien arbeid niet alleen , maar ook de zaak zelve liet de Regering tot dusver rusten. Nu meende men in dezen minister den man te zien, bij uitnemendheid geschikt om dit gewigtig onderwerp met kracht aan te vatten en , in overleg met zijnen ambtgenoot van Finantiën , eene regeling der zaak ook uit een fiscaal oogpunt voor te stellen. Zou het niet mogelijk zijn , dat nog in de tegenwoordige zitting de toestand verbeterd wierd ?

De commissie van rapporteurs heeft gemeend de bovenstaande wenschen en vragen onder de aandacht van den minister van Justitie te moeten brengen. Zij zelve ondersteunt het denkbeeld, in de laatste plaats ontwikkeld, dat het wenschelijk is, behalve de regterlijke organisatie, allereerst de herziening onzer wetgeving op de eigendomsoverdragt van onroerende goederen en het hypotheekstelsel ter hand te nemen.

§ 4. Bij het voorloopig onderzoek kwam men terug op de intrekking van het Keizerlijk decreet van 30 December 1809 (Bulletin des Lois van 1810, n". 303). betreffende de kerkfabrieken in Limburg en Zeeuwsch-Vlaanderen. Ten vorigen jare is medegedeeld, dat het rapport der Gedeputeerde Staten van Limburg over die aangelegenheid onderzocht werd: een onderzoek, dat zich tevens zou uitstrekken "tot andere verouderde, met het decreet van 30 December 1809 min of meer zamenhangende Fransche verordeningen.// Welke is, vroeg men, thans de stand der zaak en bestaat er kans, dat de intrekking spoedig plaats hebbe ?

In den boezem der commissie van rapporteurs vond deze vraag gereede ondersteuning.

lilde afdeeling.

In drie afdeelingen maakte de wenechelijkheid eener herziening der militaire regtspleging een onderwerp van gedachtenwisseling uit Er werd herinnerd, dat (den 20 November 1871) bij gelegenheid der beraadslaging over de begrooting van Justitie voor het loopende dienstjaar een amendement was voorgesteld, strekkende om art. 12 op de helft te brengen der uitgetrokken som, ten einde op de Regering aandrang uit te oefenen tot het ter hand nemen der genoemde taak. Het amendement werd ingetrokken na de verklaring des ministers , (lat een wets-ontwerp tot verbetering, zoowel der militaire strafwetgeving als der militaire strafvordering , in bewerking en //tot eene ver gevorderde hoogte" gekomen is.

Hieruit neemt de commissie van rapporteurs aanleiding om van den tegenwoordigen minister te vragen, welke de stand van uien arbeid is.

vde afdeeling.

Art. 21. De verhooging van de tractementen der rijks-veld wachters werd vrij algemeen goedgekeurd. Wel werd het nut der rijks-veldwachters in de groote steden eenigermate betwijfeld ; maar men antwoordde hierop , dat de da£r aangestelden meestal voor transporten op reis zijn.

Bij sommige leden rees eenige twijfel, of de jagtopzieners de verhooging wel volstrekt noodig hebben, daar zij premiën genieten en bovendien van de eigenaren van jagtvelden dikwijls gratificatiën ontvangen. Het is waar , de aanneming dier gratificatiën hangt af van de magtiging van den procureur-generaal , maar deze wordt meest altijd verleend. Niettemin kon zich de meerderheid ook met de verhooging voor die ambtenaren vereenigen. Doch zij merkte op, dat in het algemeen belang de aanneming van gratificatiën behoorde te worden verboden. Die gratificatiën toch oefenen eenen schadelijken invloed op het toezigt uit, dat min of meer scherp is, naar gelang het eigenaren geldt, van wie al of niet gratificatiën te wachten zijn.

Art. 26. Op nieuw werd door sommige leden de wenschelijkheid betoogd der eenheid tusschen mare'chausse'e en rijks-veldwacht, en opgemerkt, dat de maréchaussee eigenaardig op de begrooting van Justitie behoort.

Vide afdeeling.

Men meende den minister opmerkzaam te moeten maken op het

groote belang van het onderwijs in de gevangenissen, en veroorloofde zich de vraag, of ééne onderwijzeres op eene bezoldiging van f 800 aan de gevangenis Voor veroordeelde vrouwen te 's Hertogen bosch wel voldoende mag heeten ?

In eene afdeeiing besprak men het Koninklijk besluit vau 22 October 1871 (Bijvoegsel op het Staatsblad voor 1871, bladz. >10), bepalende : "dat in de militaire ziekeninrigtingen ter verpleging zullen kunnen worden opgenomen de in de gevangenissen aan besmettelijke ziekten lijdende gedetineerde mannelijke personen//. Deze maatregel werd ernstig bestreden, op de gronden, ten vorigen jare bij de beraadslaging over de begrooting van Justitie voor 187 2 aangevoerd. (Bijblad 1871 —1872 , zitting van 18 en 20 November 187 i.)

De commissie van rapporteurs betwijfelt eenigermate, of de grief wel tegen den minister van Justitie gerigt worden moet, daar het de minister van Oorlog is, op wiens voordragt het Koninklijk besluit is genomen en die het gecontrasigneerd heeft. Wat de zaak zelve betreft, verzekerde de minister Jolles (t. a. p., bladz. 285), dat //van dit besluit zeer weinig gebruik zal behoeven te worden gemaakt" , en opende hij het vooruitzigt op herziening, indien "Voortdurend bezwaar" tegen den maatregel blijken mogt. Hieruit neemt de commissie van rapporteurs aanleiding den minister te vragen: lo. Is er werkelijk zeer wei iig gebruik van het besluit gemaakt? Kan ook worden opgegeven het getal gevangenen, lijdende aan besmettelijke ziekten, die sedert de invoering van het besluit in de militaire hospitalen zijn opgenomen ? 2o. Wat heeft de ervaring geleerd omtrent de bezwaren, tegen het besluit ingebragt ?

Hierbij werd in de commissie nog opgemerkt, dat er zulk een kwaad niet in kan gelegen zijn , dat in de afdeeiing van een militair hospitaal, voor besmettelijke zieken bestemd, behalve zieke militairen ook verpleegd worden enkele lijders, die geen militairen zijn. Bij behoorlijk toezigt ligt daarin voor de zedelijkheid geen gevaar. Bestaat er gelegenheid den civielen zieke te isoleren, des te beter. Doch waarheen moet de Regering anders den zieken gevangene heenbrengen ? De gemeentebesturen te noodzaken hem in hunne hospitalen op te nemen, gaat niet aan. Derhalve zou in het stelsel der bestrijders vau het besluit een afzonderlijk rijkshospitaal noodig zijn , want in de gevangenissen ontbreekt de gelegenheid tot verpleging, wil men niet de besmetting in de hand werken.

Art. 40. De commissie van rapporteurs ondersteunt de in eene afdeeiing gemaakte opmerking, dat de cellulaire rijtuigen /eer ten onregte in den regel niet voor de militaire gevangenen, maar uitsluitend voor de civiele delinquenten worden gebruikt.

Vilde afdeeling.

In twee afdeelingen wenschte men inlichtingen omtrent de artesische putboring in de gevangenis te Goes.

In eene afdeeiing werd vermeerdering van het aantal kantonnale gevangenissen in Limburg wenschelijk geacht.

Art. 41. Men drong in eene afdeeiing aan op splitsing van deze som in meer artikelen , opdat de wet de zekerheid inhoude , dat het geld voor de aangewezen bestemming worde gebruikt.

Art. 416, 11°. Waartoe zuilen de gevraagde f 80,000 worden aangewend, nadat reeds zulke aanzienlijke sommen aan verbetering van het huis van opsluiting en tuchtiging te Leeuwarden zijn ten koste gelegd ?

Vastgesteld 11 October 1872.

van Lijnden van Sandenburg, Tak , Dam, Godefroi , Wintgens.

PROVINCIALE HOVEN.

PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN DRENTHE.

Kamer van correciioniieie appellen.

Zitting van den 28 September 1871.

Voorzitter , Mr. S. A. Haverkamp.

Diefstal door een veldwachter. — Dagvaarding — Verzwarende omstandigheid. —- HoOUER beroep.

Kan de strafregter in hooger beroep kennis nemen van eene verzwarende omstandigheid, welke niet in de dagvaarding is vermeld, en waarop de beklaagde wel in eersten aanleg, maar niet op nieuw in hooger beroep is opmerkzaam gemaakt ? — Neon.

De officier van justitie bij de Regtbank te Assen , geappelleerde en

appellant,

tegen

P. Emmens , volgens opgave oud negen-en-veertig jaren, geboren te

Vries, wonende te Assen, arbeider, appellant eri geappelleerde.

Het Hof enz.,

Gehoord het verslag, uitgebragt door den raadsheer Mr. van der Feen ;

Gehoord de getuigen , de opgaven en antwoorden van den bekl. ;

Gehoord den proc.-gen. in zijn requisitoir, strekkende : dat het Hof gelieve te bevestigen het vonnis a quo, met veroordeeiing van den bekl. in de kosten van het hooger beroep;

Gehoord den bekl. in zijne verdediging door Mr. L. Vos, advokaat bij dit Hof;

Gezien het vonnis der Arrond.-Regtbank te Assen van den 1 Aug. jl., waarbij de bekl. is schuldig verklaard aan het wanbedrijf van