Veroordeelt den eischer tot betaling van negen tiende gedeelten en den tweeden ged. tot betaling van e'én tiende gedeelte der kosten van het geding.

(Gepleit voor den eischer Mr. B. j. H. van Blaricum , en voor den tweeden gedaagde Mr. S. M. A. du Mosoh.)

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE WINSCHOTEN. Burgerlijke kamer.

Zitting van den 7 Februarij 1872.

Voorzitter, Mr. W. R. Altingh.

Overeenkomst van koop en verkoop. — Beding gemaakt

TEN PROriJTE DER VERKOCHTE ZAAK. OPVOLGING

van den verkrijger titulo particulaei in de regten, dit dat beding voortvloeijende.

Oostinger, te Stadskanaal, procureur Mr. A. H. Koning ,

tegen

Brands, te Stadskanaal, procureur Mr. M. van der Tuuk.

De Regtbank enz.,

Gehoord de voorlezing der conclusiën en de mondelinge toelichting daarvan door partijen procureurs ;

Ten aanzien der daadzaken :

Overwegende, dat de origineel ged., thans opp., bij exploit van dagvaarding dd. 10 Julij 1871 , in verzet is gekomen tegen een den 7 Junij bevorens door deze Kegtbank tnsschen den geopp. als eischer, en hem opp. als ged., bij verstek gewezen vonnis, en bij gezegd exploit den originelen eischer heeft gedagvaard om, op de gronden, bij die acte ontwikkeld, te hooren verstaan , dat hij is goed opp. tegen het vonnis, waartegen verzet, en zich alsnog zijn ingestelden eisch te hoorm ontzeggen, met veroordeeliug van den geopp. in de kosten dezer procedure;

0., dat ten dienende dage door den opp. overeenkomstig de acte van verzet en dagvaarding is geconcludeerd, op grond, dat de aan eischer, thans geopp., bij het vonnis, waartegen verzet, toegewezene vordering is gegrond op de overeenkomst, den 20 Dcc. 186!) , niet gesloten tusschen opp. en geopp., maar tusschen opp. en J. H. Hiskes en Z. Tammes Tammes; dat aan die overeenkomst, als geen obligo daarstellende tusschen opp. en geopp., de geopp. geene vordering kan ontleenen; dat, al ware den geopp. de bedoelde actie geschapen, hij toch die actie niet heeft tegen geopp., om de alles afdoende reden, dat de turf, waarvan de dagvaarding spreekt, niet toebehoort aan den opp., maar aan den heer W. A. ^cholten , te Groningen, en zulks reeds vóór de sommatie en dagvaarding, en dus, zoo de geopp. kan vorderen de wegneming van den turf, hetzij op grond van bovengezegd contract, hetzij uit anderen boofde, hij die wegruiming moet vorderen van hem, die dien turf laat staan, niet van den opp.; dat, al ware den opp., niettegenstaande boven ontwikkelde redenen , eene actie den opp. geschapen, dan nog hem geopp. de actie tot schadeloosstelling niet zou competeren , omdat hij door het staan van den turf op bedoelden grond niet de minste schade heeft geleden;

0., dat door den geopp. hierop is geantwoord: dat door opp. niet is bestreden en dus in confesso is, dat geopp. is eigenaar van de veenplaats in geschil, alsmede dat door opp. niet wordt ontkend de door hem met geopposeerde's voorgangers gesloten overeenkomst, dd. 20 Dec. 1869, ten gevolge waarvan hij verpligt was den door hem op die veenplaats gegraven turf vóór den 1 Mei 1871 van daar te verwijderen ; dat hieruit volgt, dat, toen opp. in gebreke bleef den gegraven turf van dadr te verwijderen, nadat de termijn reeds lang was verstreken, de geopp. het regt had te doen hetgeen zijne auteuren hadden kunnen doen, wanneer die veenplaats niet intusschen aan hem was overgedragen , den opp. te sommeren tot wegruiming, en bij voortdurende nalatigheid tot die wegruiming in regten te provoceren ; dat de pretense overdragt van den turf aan den heer W. A. Scholten misschien eene reden had kunnen zijn dezen in \rijwaring op te roepen , maar die overdragt, zoo ze al heeft plaats gehad, voor geopp. is eene res inter alios, en niet kan te weeg brengen , dat hij eischer, nu geopp., ongegrond zou wezen in zijnen eisch tegen den ged. en opp.; dat, wat de door niet tijdige wegruiming van den turf geledene schade betreft, deze voortvloeit uit de door hem bij zijne bij dit vonnis behoorende conclusie en daarin vermelde daadzaken, welke hij , cas ontkentenis, aanbiedt door getuigen te bewijzen ; op alle welke gronden geopp. heeft geconcludeerd, dat de Regtbank den opp. zal verklaren kwaad opp., met handhaving van het vonnis, waartegen verzet, en ouder subsidiair aanbod, cas ontkentenis door opp. , tot getuigen bewijs ;

0., dat hierop bij conclusie van repliek door den opp. is beweerd, dat door het blijven staan van den turf de geopp. geen schade heeft geleden, en de door dezen gestelde daadzaken zijn onwaar ;

In regten :

0., dat vooreerst te beslissen zijn de twee volgende regtsvragen:

10. kan de originele eischer, nu geopp. , gebruik maken van het beding, door zijne auteuren J. H. Hiskes en Z. Tammes Tammes , bij het door hen met den app. gesloten contract gemaakt ?

2°. zoo ja, is den eischer , nu geopp., bij de ontkentenis van den opp., dat hij als nog is eigenaar van den gelibelleerden turf, de gemelde actie tegen dezen geschapen ?

Ad Iu,u., 0., dat, wel is waar, als algemeene regel in regten geldt, dat overeenkomsten alleen van kracht zijn tusschen de handelende partijen , doch dat op dezen regel, voor zooverre de erfgenamen en regtverkrijgenden der partijen betreft, hoezeer deze bepaling, als uit den aard der zaak volgende, misschien was overbodig, uitdrukkelijk door den wetgever is geëxcipieerd;

0., dat deze uitzonderende bepalingen der wet ten aanzien der erfgenamen volgt uit het beginsel, dat deze opvolgen in alle de regten en verpligtingen van den erflater; maar dat deze bepaling evenzeer waar is met betrekking tot verkrijgers titulo particulari ten aanzien der zaak, met betrekking tot welke zij als regtverkrijgenden aan hunne auteuren zijn opgevolgd;

0. nu, dat het beding, door des eischers auteuren tegenover den ged. en opp. bij overeenkomst bedongen, dat hij den turf vóór den 1 Mei 1872 van de veenplaats moest verwijderen, was eene bepaling, ten doel hebbende, dat de eigenaar of opvolgende gebruiker der veenplaats deze zou kunnen gebruiken en vergraven overeenkomstig haren aard en bestemming, en dus was een beding, gemaakt ten profijte dier veenplaats zelve, tusschen welk beding en de zaak zelve bestond het allernaauwste verband, omdat zonder de zaak het beding zelf niet de minste reden van bestaan zou hebben;

0., dat dus des eischers auteuren het regt hadden van dit beding gebruik te maken , maar dat d;t regt evenzeer den eischer toekomt, omdut wat voor genen geldt evenzeer geldt voor hem, daar hij als kooper is de opvolger in den eigendom der veenplaats, en alle regten , door zijne auteuren ten profijte van het verkochte bedongen, als accessoir van het verkochte, evenzeer op hem als regtverkrijgenden dier auteuren overgaan, omdat men wordt verondersteld te hebben bedongen niet alleen voor zich zelf, maar ook voor zijne regtverkrijgenden , ten ware het tegendeel uitdrukkelijk bepaald zij of uit den aard der zaak mogt voortvloeijen , welke uitgezonderde gevallen echter in ^asu niet bestaan ;

0., dat mede hieruit volgt, dat bij den verkoop der veenplaats eene uitdrukkelijke subrogatie van den kooper in dat beding was onnoodig, omdat tusschen dat beding en do verkochte zaak zoodanig naauw verband en innige betrekking bestaan , dat het als met de zaak een geheel, althans een accessoir uitmaakt, waarom dan ook de kooper, als regtverkrijgende van de zaak, stilzwijgend opvolgde in de regten van dat beding, gemaakt uitsluitend ten profijte dier zaak;

0., dat de onderscheiding, door den ged. en opp. bij pleidooi gemaakt tusschen zakelijke en persoonlijke regten , uit overeenkomsten voortspruitende, en de opvolging van de regtverkrijgenden der païtijen, alleen in de éérste is eene geheel willekeurige onderscheiding en door de wet zelve niet wordt gemaakt, volgens welker regt verstand en begrip de regtverkrijgenden , die partijen opvolgen in de zaak met alle hare accessoria en ten profijte dier zaak gemaakte bedingen, onverschillig of die bedingen ten onderwerp hebben zakelijke of persoonlijke regten, daar het slechts de e'énige vraag is, of die bedingen met de zaak zelve in een naauw verband staan of niet;

0. alzoo, dat de eerstgestelde vraag toestemmend behoort te worden beantwoord;

Ad IIum., 0., dat ook op deze regtsvraag een bevestigend antwoord behoort te volgen ;

0. immers, dat alle geschillen over de niet-uitvoering van het meergemelde beding door den eischer als regtverkrijger zijner auteuren slechts kunnen en mogen worden gedémèleerd met den opp., als dengene, die zich bij overeenkomst van den 20 Dec. 186 9 tot de uitvoering jegens des eischers auteuren heeft verbonden , waarom deze overeenkomst de e'énige regtsbron is voor den eischer ter zake der geschillen over de uitvoering van het bij dat contract gemaakt beding, en uit deze overeenkomst ook alleen het obligo, tusschen partijen bestaande, moet worden beoordeeld, zoodat alle overeenkomsten, door den opp., ter zake zijne verpligtingen, uit dit beding voortsp-uitende, met derden gesloten, voor den eischer en geopp. zijn te beschouwen als res inter alios actae;

0. , dat deze beide middelen van verzet, door den opp. tegen het vroeger gewezen vonnis gebezigd, zijn ongegrond en voor de bekrachtiging van het bij verstek gewezen vonnis alleen nog noodig is het onderzoek , of de schade, waarvan de geopp. vergoeding vraagt, werkelijk bestaat en is geleden ;

0., dat de opp. het bestaan van eenige geledene schade onkent, en de geopp. voor dit geval daadzaken heeft gesteld, om door getuigen die schade te bewijzen;

0., dat deze daadzaken zijn ter zake dienende en afdoende en tot beslissing der zaak kunnen leiden ;

Gezien de artt. 1354, 1376 , 1493 , 1518 en volg., 1902 B. W., art. 56 B. R.;

Regt doende enz.,

Verstaat , alvorens ten principale regt te doen, dat de eischer en geopp. door getuigen zal bewijzen de volgende daadzaken enz.;

Veroordeelt den ged. en opp. in de kosten, op dit incident gevallen ;

Bepaalt voor dit getuigenverhoor de teregtzitting van 20 Maart.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE ASSEN.

Rurgerlijke bainer.

Zitting van den 19 November 1860.

Deurwaarder. — Exploit. — Beteekening. — Begrooting van

salarissen en verschotten van den deurwaarder.

Mag door den deurwaarder, ingeval een exploit is gedaan bij een origineel aan meer dan dén belanghebbende, voor die verrigting, ingevolge art. 1 der wet van 28 Aug. 1843 (Stbl. n•>. 39), zooteel maal f 0.50 of t 0.75 in rekening worden gebragt, als er belanghebbenden zijn, aan wie de beteekening geschiedt i — Niet beslist,

Heeft de deurwaarder het voorregt om zijne salarissen en verscholten , wegens een door hem gedaan exploit, door den voorzitter der Regtbank te doen begrooten en van dezen een bevelschrift van ten-uitvoer-legging te vragen voor de getaxeerde som, ten laste van zijnen cliënt; en is de voorzitter bevoegd de begrooting te doen en een bevelschrift van ten-uitvoer-legging te verleenen t — Neen.

De Regtbank enz.,

Overwegende, dat het eischend Bestuur bij dagvaarding en conclusie voordraagt; dat op de declaratie van kosten van den ged., in zake en ten laste het Bestuur der Registratie, tegen J. N. en E. N., beiden wonende te G., door den heer president der Arrond.-Regtbank te A. getaxeerd op een bedrag van J 7.215, en aan den eischer beteekend bij exploit van den 24 Junij 1860, behoorlijk geregistreerd, als tweede post voorkomt: aanmaning en aanzegging aan J. N. en E. N., twee exploiten a f 0.50 is f 1.00; dat de ged. in deze slechts voor één exploit regt mogt berekenen, als hebbende slechts één exploit gedaan, en de eischer volkomen bereid is het bedrag der declaratie dadelijk te voldoen, zoodra de te veel berekende 50 cent van het juiste bedrag is afgetrokken, hetgeen hij bij deze wel uitdrukkelijk aanbiedt; waarom het eischend Bestuur concludeert, dat het der Regtbank behage het gedaan verzet te verklaren van waarde en , met verbetering'van de taxatie en executoir-verklaring van den heer pre sident der Kegtbank, het bedrag der declaratie vast te stellen op eene som van /' 6.715, met veroordeeling van den ged. in de kosten;

0., dat de ged. en geopp. daartegen aanvoert: dat het Bestuur der Registratie in verzet is gekomen tegen de taxatiën en executoir-verklaring eener declaratie van den geopp. en ged. in zaken tegen J. N. en E.°N., beiden wonende te G., en zulks op grond, dat de geopp. voor de aan die personen, ten verzoeke van den opp, bij eene origineel gedane aanmaning slechts één exploit mogt berekenen en geenszins twee, zoo als hij heeft gedaan en hem door den heer president der Regtbank is goedgedaan; dat deze opvatting en uitlegging van art. 53 van het tarief van justitiekosten door den opp. en eischer is onjuist, daar toch zoovele exploiten worden uitgebragt als er afschrif ten aan de betrokkene personen worden gelaten, zij het al, dat van het uitbrengen van die verschillende exploiten slechts blijkt door het opmaken van een origineel; dat immers met ieder van hen , die een exploit ontvangt, moet worden gehandeld , en dus ook aan ieder in het bijzonder geëxploiteerd; dat derhalve het gedane verzet en vordering is ongegrond; waarom hij concludeert, dat het der Regtbank moge behagen den opp. te verklaren kwaad opp. tegen de gedane taxatie en executoir-verklaring; dienvolgens denzelven de ten gevolge het verzet gedane vordering te ontzeggen , met veroordeeling in de kosten ;

0., dat de vraag in regten is : o[ deurwaarders het voorregt hebben om hunne salarissen en verschotten, wegens een door hen gedaan exploit, door den voorzitter der Regtbank te doen begrooten en van denzelven een bevelschrift van de ten-uitvoer-legging te vragen voor de getaxeerde som ten laste van hunne cliënten; en of mitsdien de voorzitter bevoegd was die begrooting en het gegeven bevelschrift van ten-uitvoer-legging te verleenen ;

0. dienaangaande, dat het verkrijgen van eene begrooting en van een bevelschrift van ten-uitvoer-legging, buiten eigenlijk geding , eu alleen op verzoek van den crediteur, is eene exceptieve en bevoorregte

j manier van procederen, welke, zal zij bestaan, uitdrukkelijk door ■ den wetgever moet zijn verleend ; dat dit bij het tarief, vastgesteld bij de wetten van 28 Aug. en '29 Dec. 1843, niet aan de deurwaarders is toegekend, gelijk dit wel is geschied bij het voorafgaande, vastgesteld bij Kon. besluit van 30 Nov. 1839 (Stbl. n". 49); dat alzoo de president niet bevoegd was het boven als gezien vermelde bevelschrift af te geven ;

0., dat de opp., hoezeer op andere gronden, welke het niet noodig is te onderzoeken, teregt tegen dat bevelschrift is in verzet gekomen; Verklaart het gedane verzet van waarde;

Vernietigt het boven omschrevene, door den president der Regtbank verleende bevelschrift;

Verklaart den opp. niet-ontvankelijk in zijne verdere conclusie, en Compenseert de kosten.

(Indien wij dit vonnis, hoezeer van oude dagteekening, nogtans opnemen , dan is het, om daarop de aandacht te vestigen , nu door den minister van Justitie werd beslist, dat de deurwaarder maar eenmaal het loon voor het doen van het exploit :n rekening mag brengen.

Red.)

HOOGE RAAD. — Hamer van Strafzaken.

Zitting van Maandag, 11 November.

Voorzitter, Mr. J. D. W. Pape.

I. Uitspraak gedaan in zake:

1". den ambtenaar van het Openb. Min. bij het Kantongeregt te Brielle, tegen een vonnis in zake J. Vermaat, echtgenoote van P. Piek. Het vonnis vernietigd en de zaak verwezen naar de Regtbank te Brielle.

2'. B. Moedt, tegen een vonnis van het Kantongeregt te Heerenveen. Verworpen.

3». den officier bij de Regtbank te Roermond, tegen een vonnis in zake A. H. Geeradts c. s. Niet-ontvankelijk verklaard.

II. Conclusie genomen in zake:

A.Puyk, tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Adv.-genPolis concludeert tot verwerping. Uitspraak 2 December.

III. Behandeld het beroep van:

1°. T. W. van Rozen, tegen een arrest van het Hof in Friesland. Rapp., raadsh. Huguenin. Gepleit Mr. I). van Eek. Conclusie bepaald op 19 November.

20. W. R. Hoogland , tegen een vonnis van het Kantongeregt te Leeuwarden. Rapp., raadsh. Kalff. Gepleit Mr. M. S. PolsConclusie bepaald op 19 November.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Bij Kon. besluit van den 4 dezer, no. 19, is tot lid in den Kaad van Ned. Indië benoemd de heer Mr. T. H. der Kinderen, president van het Hoog Geregtshof en van het Hoog Militair Geregtshof daar te lande.

— Tot cipier in het huis van arrest te Amersfoort is benoemd J. F. A. Grossouw, bevorens in gelijksoortige betrekking te Goes geplaatst.

ADVERTENTIEN.

Bij GEBR. BELINEANTE, te 's Ilage,

wordt ingeteekend op:

REVUE DE DROIT l\TEii\VTIO\ VL

ET DE

LÉGISLATION COMPARÉE,

publiee par MM. :

T. M. C. ASSER, avoc. et prof.de droit, a Amsterdam; G. ROLDT-JAEftUEMYNS, avoc. prés la Cour d'Appel, a Gand, Rédacteur-en-chef et Directeur gérant;— et J. WESTLAKE, Barrister-at-Law, Lincolri's Inn, a Londres , avec la collaboration de plusieurs

JURIRCONSULTES ET HOMMES D'ÈTAT EN EURO PK ET EN AMÉRIQUE.

-*•' Année. — 18Ï3. - V. II.

sommaire de la 2me llvraison:

Ch. Brocher (Ge'nève), Théorie du droit international privé (UI). Dr. H. J. Bidermann (Graëtz), La Législation hongroise , depuis 18-18, précédée d'un coup d'oeilré trospectif sur 1'histoire du droit hongrois. L. de Montluc (Paris), Examen critique du Code civil de Mexico. G. Rolin-Jaequemyns (Gand), Convention de Génève. — Projet nouveau de M. Motnier. — Lettres de MM. Lieber , HoltzeNdorjpp, Westlake, Morin etc.

Ed. Clunet (Paris), Bulletin de jurispr. intern. —Prance, 1871. Notices diverses. — Correspondar.ee.

Cette REVUE paraït quatre fois 1'an, formant S. la fin de Tannée un volume de plus de 640 pages.

Prix pour les Pays-Bas, 6 florins par an.

Bij dezelfden zijn nog eenige exemplaren verkrijgbaar van :

DE L'EFFËT OU M L'EXÉCl'TKM

DES

jugements reudus a 1'étranger

EN

I1ATIBRE CIVILE ET C0MÏERC1ALB,

par

T. M. C. ASSER,

avocat et professeur de droit a Amsterdam,

ƒ O 50.

Snelpersdruk en Uitgave van eKIIHOEUKHS BEMSfJPAWÏE, te 's Graveahag«a