staat aan te vullen, omdat de vordering geheel dezelfde was als die, waarover de commissaris moest oordeelen, maar eene omstandigheid, aan het Hof bekend, werd, welke voor dien commissaris niet was gebleken, en waarop zijne beslissing berustte. Het Hof had alzoo , naar mijne beschouwing, over de deugdelijkheid der vordering uitsnraflk moeten doen.

Indien mijne roeening juist is, dan moet de .Hooge Raad, als ïegt doende in hooier beroep, deze dwaiing hersteilen. En dan constcert ten pronesse, dat de vordering, bij de verklaring bedoeld, werkelijk bestaat ten laste van den eigenaar , die regt heeft op de te-gemoetkoming; en dat alleen eene verkeerde opgave der voornamen aanleiding"heeft gegeven tot het niet-verifiëren der schuldvordering, welke door den schuldenaar erkend, en door de mede-schuldeischers niet is tegengesproken of betwist. Ik geloof derhalve, dat de conclusie van den app., wat de hoofdvordering betreft, moet worden toegewezen. Ik acht iiie conclusie echter ongegrond, voor zooveel de proceskosten aangaat.

Ik moet doen opmerken , dat het vreemd is, dat de app., na zich eenmaal, even als de geïnt., omtrent de kosten geheel te hebben gerefereerd aan het oordeel des regters, en mitsdien van zijn vroegegeren eisch van kosten te hebben afgezien, nu opkomt tegen de beslissing, waarbij hij in de kosten is veroordeeld.

Maar hoe dit ook zij , zoo moeten m. i. die kosten blijven ten zijnen laste. Welke is toch de aanleiding van dit proces? Zijne onjuiste verklaring, waardoor de commissaris hem niet op den staat gebragt, en zijn verzet tegen eene geheel zelfstandige handeling van dien ambténaar, waartoe de geïnt. op geene ten processe bekende wijze heeft medegewerkt of aanleiding gegeven. Het geding is aanhangig gemaakt door de verwijzing van den commissaris ; en eerst toen de staat dien ten gevolge aan de kennisneming van het Hof werd onderworpen , is door dezen geïnt. eene bedenking gemaakt , dat de eischer niet voldoende deed blijken van de qualiteit van hen, die hij vertegenwoordigde; eene bedenking, welke hij echter op het bijgebragt bewijs terstond heeft ingetrokken, en op grond van welke de "app. "dan ook door het Hof niet is afgewezen.

Daar de vordering dus noch door den geïnt., noch door de overige gescbilvoerende partijen voor het Hof is tegengesproken , kunnen de kosten evenmin gebragt worden als kosten van repartitie

Ik heb, op grond van deze beschouwingen, de eer te concluderen, dat aan den geïnt. zal worden verleend acte van zijne gedane verklaring ; en voorts tot vernietiging van het vonnis a quo, voor zooveel

rte nnn. daarbii niet-ontvankeliik is verklaard in zijne vordering: en

dar. dB llooce Raad. doende wat het Hof had behooren te doen, den

staat van repartitie alsnog zal wijzigen , en daarop den app. zal

breno-en als schuldeiselier van den geint. voor het tusschen partijen

vaststaande bedrag van schuld en.renten, bree Ier in hare conclusien vermeld. met verdere bevestiging van het vonnis a quo, en ver¬

oordeeling van den app. in de kosten, op het hooger beroep

gevallen.

De Hooge Raad enz.,

Ten aanzien der daadzaken, zich vereenigende met, en overne mende de daarop betrekkelijke overwegingen van het vonnis a quo. en voorts

Overwegende, dat de geïnt. in hooger beroep bij zijne memorie van antwoord heeft eeeoneludeerd: dat bij 's Hoogen Kaads arrest hem

zal worden verleend acte zijner verklaring van wel te mogen lijden,

dat indien de Hooge liaad rnogt oordeelen, dat de app. qq. in eersten

aanleg ten onregte geheel is afgewezen, het vonnis aquo in zooverre worde te niet gedaan, als de app. daarbij in zijnen ganschen eisch is verklaard niet-ontvankelijk, en de door hem bestreden staat van repartitie in allen deele is bevestigd; en dat die staat alsnog in zooverre worde gewijzigd, dat de app. qq. daarop worde gebragt ais schuldeischer van den geïnt. voor het door dezen werkelijk verschuldigde bedrag van J 4284.44, met de interessen van /3U0O ad Spet.'sjaars sedert den 13 Julij 1862; en voorts, dat het vonnis aquo voor het overige worde bevestigd, in elk geval met veroordeeling van den app. in de kosten van het hooger beroep ;

Ten aanzien van het regt:

O., dat door den app. tegen het vonnis a quo zijn aangevoerd twee grieven: lo. dat het Hof den app. niet ambtshalve had mogen verklaren met-ontvankelijk in zijne geheele vordering; en 2». (subordinaat) dat in allen gevalle 's Hoves beslissing is onjuist;

0., wat betreft de eerste grief, dat de app. inderdaad door het Hof is verklaard niet-ontvankelijk in zijne vordering op een niet door den o-eïnt. aangevoerden grond, en alzoo ambtshalve, en dat de bevoegdheid daartoe djor den app. is bestreden, op grond hoofdzakelijk, dat het hier niet betreft eene zaak , rakende de openbare orde, en de regter niet had mogen gaan buiten de conclusien van partijen;

°U. daaromtrent, dat de door den app. aanhangig gemaakte procedure strekt tot verbetering ten zijnen behoeve van eenen door den commissaris uit het Hof opgemaakten staat van verdeeling van gelden, verleend ter te-gemoet-koming wegens vrij verklaarde slaven , waarop de app. niet was geplaatst; dat bij zoodanig geding niet slechts is betrokken het belang van de geschilvoerende partijen, maar ook dat van al de overige niet opgekomen sehuldeischers ; dat de regter uit dien hoofde „owt.r*». ia nnk buiten de litis-contestatie om, zoowel de ontvanke-

lükhoiri rrftorrun* ihüid van den eisch te onderzoeken; dat het Hof

J ® ^ n . .. ,4_ a ..^,-l^io

zich derhalve teregt niet ae vraag naar ue uuugucnjt.ui.iu ™ ring heeft ingelaten, en mitsdien deze eerste grief is ongegrond;

O. wat aangaat de tweede grief, dat deze hoofdzakelijk daarop berust 'dat de plaats gehad hebbende vergissing in de opgave der voornamen van den eigenaar van het in deze in aanmerking komende gedeelte der plantage «Anna's zorg» van geen nadeellg gevolg mag zijn voorden app., vermits de, dit onderwerp regelende publicatis, bij

de verniel ling, wat de verklaring moet inhouden, niet noemt den naam

van den schnldenaar, maar alleen vordert, dat de verklaring worde gedaan op het juiste onderpand;

C., dat de bij de verklaring genoemde plantage voor 79/96 behoorde aan den geïnt. P. F. de i'rideriei, en voor het overige aan zijn vader Mr. J. H. de Friderici; doch dat daarbij, in plaats van eerstgenoemde, den zoon, verkeerd als eigenaar van voormelde 79/96 aandeelen is genoemd de' vader , tegen wien de opp. geene vordering heeft; dat nu de beantwoording van de vraag, of zoodanige fout de geheele verklaring viticert, niet daarvan afhangt, of zij is begaan in eene gevorderde of niet gevorderde opgave, maar hiervan, of zij eene onzekerheid te weeg brengt, welke zich door den verderen inhoud van het stuk, en het-^ geen van elders omtrent de bedoeling van den declarant blijkt, al of niet laat oplossen ; .

0. daaromtrent, dat de vermelding, in de bewuste verklaring , dat verhaal wordt gedaan op de te-gemoet-koming der slaven van de plantage .Anna's zorg» 79/96 aandeelen, blijk geeft van de bedoeling van den app., om met eene schuldvordering op te komen , welke hij ten laste van den eigenaar voor dat gedeelte der plantage kou doen gelden : dat voorts de naamteekening van den verkeerdelijk als dien eigenaar aangeduiden Mr. J. H. de Friderici op den bij de verklaring overgelegden wisselbrief van den 22 Julij 1842, door de bijvoeging der letters qq., toont, dat die heer den wissel niet voor eigen rekening trok; terwijl eindelijk ook uit de verder ter eerster instantie gedane productie en gewisselde dingtalen resulteert, dat de declarant niemand anders dan den eigenaar van meergemelde 79/96 aandeelen als zijn schuldenaar heeft beschouwd ; ...

0., dat, onder zoodanige omstandigheden, de begane vergissing de

gedane verklaring niet ongeldig maakt, en dat derhalve de tweede grief j Reijerwaard van 8 Nov. 1870, door de toepassing van dat artikel is gegrond- i a'ha"kelijk te maken van de beslissing der vraag, of de bekl. is

O."ten aanzien van de vordering zelve, dat de schuld, waaruit die i eigenaar van den afgeheinden grond, en of hij dien ten gevolge het ontstaat, door den geïnt. als te zijnen laste bestaande steeds is erkend j regt bezit dien grond af te heinen.

geworden • dat voorts het beweren, als zoude niet zijn bewezen, dat i Art. 26 van de bij het middel aangehaalde keur verbiedt, op de de kinderen van J. Mac Donald in de regter, der firma Mac Donald straf, bij art. 33 , derde lid, bepaald, o. a. het zonder consent van en Comp. te dien opzigte zouden zijn getreden, ter eerster instantie, Dijkgraaf en Hoogheemraden af heinen van eemg gedeelte van dijken, en wel bij conclusie van dupliek,door den geïnt. is ingetrokken ge- hunne afglooijmgen en bermen.

worden terwijl uit diezelfde conclusie, en tevens uit die van den app. De vraag, welke uit oggmg aan het artikel moet gegeven worden, in hooger beroep blijkt, dat partijen het omtrent de in mindering en of het ook toepasselijk is op dengene, die afgeheind heeft een geaedane betalingen zijn eens geworden, zoodat het bij den oorspronke- deelte dijks, waarvan hij eigenaar is, is met van civielreg tel ijken lijken eisch als onvereffend quantum gevorderde in zooverre als ver- aard , maar moet beantwoord worden door den regter, die geroepen effend moet worden aangemerkt; is het artikel toe te passen; en ik geloof dan ook niet, alhoewel de

0. dat, op grond van het voorafgaande, de deugdelijkheid der woorden van het vonnis daartoe aanleiding geven, dat in casu de regter vordering zoowel ten aanzien van de geschilvoerende partijen als ten ook die quaestie als praeju ïeiee ïee i beschouwd, maar alleen deze, aanzien van de niet opgekomen belanghebbenden, behoort te worden of de gereq. is, zoo als lil) tot zijne verdediging heeft beweerd, eigenaar n. van het door hem afgeheinde gedeelte dijks. Doch ook dit ten onregte.

"Tomtrentde kosten, dat de app. in gebreke is gebleven aan te Want art. 26 onderscheidt niet, of het afgeheinde gedeelte van den toonen dat de in deze gefungeerd hebbende commissaris uit het Hof dijk is eigendom van de polders of bijzonder eigendom zoodat, waar,

voldoende was ingelicht, om op eigen gezag de begane fout buiten zoo als tn casu, ten laste gelegd en ewez, n S"«e d is, dat een

aanmerking te laten, en zijne onnaauwkeurigheid derhalve moet ge- bekl. langs een tuin, gelegen aan den hoogen zeedijk van voormelde

acht worden de éénige oorzaak te zijn geweest van de procedure , polders, zonder last of vergunning van Dijkgraaf en Hoogheemraden,

waartoe hij zijne toevlugt heeft moeten nemen; dat echter de geïnt. heelt geplaatst of doen plaatsen eene heining <Iwar o,p naar de dijks-

rteingesteldé vordering ten onregte heoft besneden ; J-J»'ÏÏ

V?rl«e.T..VbeidTp.rtS.n di door k.,r gernugde .««, , bij ert. .«4 der ke.r ..rbjKi.n I,, heeft durgeeleld, en de ,,r« bij

Doet te niet het in eersten aanleg door het Geregtshof in de kolonie art. 33, derde lid, bedreigd, op hem toegepast i.roet worden ook dan Suriname den 10 Mei 1865 tusschen partijen gewezen vonnis, waar- als hij mogt beweren of bewijzen eigenaar te zijn vau het door hem

van is geappelleerd; ^Wm'^ook de eigenaar mag, naar luid van art. 625 B. W., van zijn

vërklaart'^en app. deugdrijk crediteur op de te-gemoet-komings- eigendom geen gebruik maken, strijdende tegen de wetten of door de

gelden verleend voor de slaven, bekend gestaan hebbende ten name bevoegde magt daargeste de verordeningen, hoedamge verordening voor-

van dé plantage .Anna's zorg» 79/96 aandeelen, voor zeker is de hier besproken keur. Het was dus voor deze zaak geheel

l" de som van ƒ4284.44, zijnde het bedrag van het aan den app. onverschillig, of gegrond dan wel met gegrond was des gerequireerden

na meerdere betalingen in mindering nog verschuldigde voor hoofdsom, bewering, dat hij eigenaar was van den algehemden grond. Van de

renten daarop tot den 13 Julij 1852, en kosten van een op den ver- beslissing te geven omtrent den eigendom hing met at die omtrent

valda» niet betaalden wisselbrief van ƒ 3000, getrokken op den 22 het al of met strafbare der gepleegde daad ; en de regter heeft dus,

Julij" 842 door J. H. de Friderici, voor rekening der plantage door de regtsvervolging te schorsen in plaats van op de bewezen ver-

»Vaders zorg» en «Carels deel», en 79/96 aandeelen in de plantage klaarde fe.ten de artt. 26 imtio en litt. b en 33 derde lid, der keur

.Anna's zorg», zes maanden na zigt, op P. Portielje Az., te Am- toe te passen, die artikelen gesenonden en art. 6 Stralvord. verkeerd

\ m toegepast.

2o." voor de interessen ad 8 pet. 'sjaars over gemelde /'3000, se- Bij het tweede middel wordt beweerd: schending en verkeerde toe-

dert 13 Julij 1862, onder decort van hetgeen de app. voor die vor- passing van art 6 Stralvord., of althans schending van art 20 al. 3

dering mogt ontvangen, wegens zijne verklaring van verhaal, gedaan R. O. jo. 156, al. 1 inltio, oer Grondwet, doordat eén van beden 1

op de aan denzelfden gedeclareerde als eigenaar der plantage «Va- de kantonregter de regtsvervolging geschorst hee t, otdat een gesehil-

ders zorg» en -Carels deel» toegekende te-gemoet-komingsgelden ; punt van burgerlijk regt beslist zal zijn zonder dat het bestaan van

Gelast mitsdien, dat de staat van verdeeling of repartitie, betretfende zoodanig geschilpunt geconstateerd is, ol hij in zijn vonn s de gronden

de te-gemoet-koming voor de slaven, bekend gestaan hebbende ten niet vermeld heeit, waarop het bestaan van een geschilpunt ,s aan-

name van de plantage »Anna s zorg», welke staat op den 11 ^ kanton re - ter oordeelt, dat de waardering van het den bekl. als

1864 door den daartoe benoemden commissaris uit het Hor is opge- ^aiuuiH^ici wmw», ö

maakt in dier voecre wordt gewijzigd, dat de app. daarop wordt ge- misdrijf ten laste gelegde feit afhangt van de beslissing van het ge-

Tagt als crèditeu."geregtigd om voor de evengemelde sommen, onder schilpunt van burgerlijk regt o de bek; werkelijk is zoo als hij be-

e en uee decort Jhiervoren is uitgedrukt, verhaal te doen op de weert, doch door het Openb. Mm blijkens de vierde overweging,

onderwerpelijke te-gemoet-koming, voor zoover die is toegekend aan ontkend wordt, eigenaar van den door hem afgeheinden grond en

F. F. de Friderici, ter zake van diens 79/96 aandeelen in de zulks, omdat, zoo de bekl. eigenaar van dien grond is, biI bevoegd

was te doen wat hij gedaan heeft. De kantonregter beperkt das de

P Comnenseert de kosten zoo in hoo-er beroep als in eersten aanleg toepassing van art. 26 der keur tot het geval, dat degene, die de afk,ompenseert ae oosten, zoo u h o heining heeft daargesteld, dit met heeit gedaan op eigen grond, maar

gevallen. op het ejgendom van de polders; en dit komt mij, zoo als ik reeds de

(Gepleit voor den appellant Mr. H. M. van Ani>el, en voor den eer had op te merken , onjuist voor. geïntimeerde Mr. A. M. van Stipmaan Leiscius.) Is echter art. 26 door den kantonregter teregt geoordeeld met van

toepassing te zijn, als een gedeelte dijks, dat particulier-, niet polder-

eigendom is, door den eigenaar is afgeheind, dan heeft die regter ook

teregt beslist, dat in casu de verdediging van den bekl., van eigen Hamer vau Strafzaken. grond te hebben afgeheind, een geschilpunt van burgerlijk regt betreft,

als bij art. 6 Strafvord. bedoeld wordt; want dan beroept de bekl. Zitting van den 21 October 1872. zich op een burgerlijk regt, dat door de tegen hem ingestelde straf¬

vordering wordt betwist, dat door zijne veroordeeling, op grond van Voorzitter, Mr. J. D. W. Pape. art_ 2g der keur, zou worden ontkend en waarvan het al of niet be¬

staan alleen door den burgerlijken regter kan worden uitgemaakt in Het plaatsen van eene heining in strijd met eene polder-keub. ^ geding, te voeren tusschen den bekl. en Oud- en Nieuw-lieijer— Motieven. — Schorsing. — Püaejddiciöle quaestie. waard op wier eigendomsregten hij door de daargestelde afheining

Geschilpunt van burgerlijk regt. - Kigendom. ^ hebb(jn gemaakt.

In het systeem van het beklaagde vonnis is de schorsing dus wel

De regter uitgaande van de opvatting, dat de verbodsbepaling , geregtvaardigd. En dat bij dat vonnis de bij het tweede middel aan-

waarvan quaestie, alleen van toepassing is op gronden, waarop (rejia^i(je artfkelen van de wet op de regterlijke organisatie en van de

het Polderbestuur regt van eigendom of eenig ander zakelijk Qroncjwet ZOuden geschonden zijn , ook omdat, zoo als het heet bij

regt heejt, en niet op gronden van particulieren, en de schor- ^ (jer(je daarbij de gronden niet vermeld zijn, waarop rust

sing van het strafgeding uitsprekende, omdat dat geding, volgens ,g re ters oorcieel, dat de waardering van het feit af hangt van de be-

gemelde opvatting, afhankelijk was van de beslissing der vraag, gj|gsjng van het bij het vonnis vermelde geschilpunt van burgerlijk

of de beklaagde was eigenaar of niet van den grond, waarop . ___^g fejteiyonjuist, vermits zoowel in de zesde als in de achtste

hij de heining geplaatst had, is met deze motivering van de ovei.VVegingen de grond is opgegeven, waarom de eigendoms-quaestie

uitgesproken schorsing, in het stelsel des regters, aan het voor- (joor ^en regter als praejudicieel wordt toegelaten, nl. dat, zoo de

schrift van art. 211 Strafvord. voldaan? — Ja. bekl werkelijk eigenaar van den afgeheinden grond is, hij het regt

Maakt art. 6 der keur, houdende bepalingen ter instandhouding der be^t dien gror(j af te heinen, zoodat de beslissing, bij het derde mid-

polderwerken en eigendommen van Oud- en Nieuw Reijerwaard, ^ bedoeid° berust op de uitlegging, door -'«n regter gegeven aan art.

van 8 Nov. 1870, eenig onderscheid, of de in den polder liggende 2g ^ keur en mitsdien die beslr onjuist,

dijken, kaden, polderwegen of hunne afglooijingen en bermen met ^ 0 noliveerd.

eigendom zijn van het Polderbestuur, van eenig ander publiek.' twee(je en jerde middel kunnt

r eg te lijk ligchaatn of van een particulier? Neen. liet beklaagde vonnis leiden. Wel echtt .

Is het beklaagde vonnis wel behoorlijk gemotiveerd bij gebreke der ^ eerste. En is ook de Hooge Baad van .

stellige beslissing, of de onderwerpelijke heining geheel oj ten ^ (le judex facti de aan den bekl. ten laste „

deele op de afglooijing van den d'jk is geplaatst ? Neen. we'zen }ieeft verklaard, en deze regtspraak ten principale

_ , deelinjz van den gereci. zal behooren plaats te hebben.

De ambtenaar van het Openb. Mm. bij het Kantongeregt te Ridder- h vJoordeeUng door deil ^erden pleiter voor de-

I kerk heeft zich in cassatie voorzien tegen een vonnis van dat ivan on- aangevoerd komt hierop neder: lo. dat de dagvaarding nietig

. geregt van den 19 Junij 1872 waarbij „.et toepassxng van art 6 g m- »niet de opgave van het feit,dat wordt tfn last?

> Siralvord. en reserve der koster, tot het eindvonnis, zonder tijus vermits de daarin voorkomende woorden «onder anderen» in bepaling is geschorst de regtsvervolging vau genoemden ambtenaar ». t. >> behalve het uitgedrukte, het ouder-

> tegen W. H. B.ljon, oud negentien jaren, comn.isionnair, wonende ^ teregtstelling van den'bekl. uitmaken; °2o. dat de dagvaarr te Bolnes, gemeente Ridderkerk, ter zake, »dat hij o. a. op den 'J ve,-meldende, dat de bekl. de heining heeft doen plaatsen zonder

> Maart 11., langs den tuin van het door hem bewoond huis te Bolnes, of ,a6tj hetzij V£m Burg. en Weth. van Ridderkerk, hetzij • gemeente Ridderkerk, welke tuin is gelegen aan den benedenrijw g ^ Dijkgraaf en Hoogheemraden, niet aanduidt, wiens toestemming de 3 langs den hoogen zeedijk der polders Oud- en Nieuw-Reijerwaard, ^ h(j(. plaa£sen der heining behoefde, mitsdien geen strafbaar ! zonder daartoe, hetzij van Burg. en Weth. van Ridderkerk, hetzij vn ^ behe]st M derhalTe glecbts ontslag van regtsvervolging ten gevolge 1 Dijkgraaf en Hoogheemraden van Oud- en Nieuw-Reyerwaard ver- ^ h(jbl 30_ d het feit> by dfl dagvaard;ng vermeld, straf5 gunning of last te hebben bekomen, — heelt geplaatst ot doen plaa s n ^ ^ b(jhooren vrijgesproken te worden, omdat alsdan - eene houten heining, ter lengte van ruim 7 /2 meter voorbij de gr niet aUe eiemente„ voor de strafbaarheid van het ten laste gelegde feit 1 scheidheining doorgetrokken en vat, af het uiteinde, ter leng bewezen zijn. vermits niet blijkt, dat de afgesloten weg een zoodanige

ruim 4.5 meter, dwarsop naar de dijkskrum geplaatst, doo we^ke ^ ^ ^ pubUeke weg> ul(jt roogt afgeslaten worden.

' verlenging en het daaraan geplaatste dwarseinde de op- en J Ik antwoordi ad juoj dat de woorden «onder anderen-, die inde

den dijk voor het ert van L. klootwijk geheel en al was alge,sloten, g voorkomen, niet in het onzekere laten, welk feit het onder-

welke afsluiting den 18 Maart v.. nog aanwezig is g • werp der teregtstelling van den gereq. uitmaakt, omdat de dagvaarding

Nadat te dezer zake door den raadsheer Coninck Liefstikg het niet luidt: dat tegen hem zal worden geprocedeerd ter zake van meeri v, rlo nrlvnknüf van den irereu. Mr. J. G. dere feiten en tnder anderen ook ter zake van het daarbij omschre-

, yllll dgS voorziening nader bij pleidooi had bestreden, heeft de vene, maar dat tegen hem zal worden geprocedeerd ter zake dat hij 3 vogel, ae voorziening j y onder anderen heeft gepleegd het ten laste gelegde feit, zoodat onder

; adv.-gen. Polis de volgende conc usie genoi i • ^ ,|on gei.eil. gepleegde feiten alleen het bij dagvaarding om-

e Edel Hooq Achtbare Heer en! De voorziening in deze zaak komt schrevene wordt aangeduid ais datgene,_ hetwelk het onderwerp der 1 mii gegrond voor teregtstelling zal uitmaken, en, daar dit feit behoorlijk is omschreven,

i Het eerste daarvoor aangevoerde middel heet: schending van art. van cassatie van het beklaagde vonnis ambtshalve, op grond van nie-

26 initio en litt b i". litt. a, der keur, houdende bepalingen ter tig beid der dagvaarding , geen quaestie kan zijn. e ! instandhouding der'polderwerken en eigendommen van Oud-en Nieuw- j Ad li"1., dat de dagvaarding inhoudt de te-laste-legging van een

van dat artikel , of de bekl. is ten gevolge het