Chemischr, industrie (De maatschappij voor) ca. de maatschappij tot houtbereiding tegen bederf. Noordh. 3645. 3.

Chertepartij. — Force majeure bij belading. — Poenaliteit in Engelsche bevrachtings-overeenkomsfen. — Bevoegdheid van des bevr»chters geadresseerden om den kapitein te ontslaan van het wachten op belading tot het einde der bedongene overligdagon. Dordr. 3620. 1.

— Malta als order-, hoewel niet eind-orderhaven. — Waar het cognoscement duidelijk slechts den hoofdinhoud van de — teruggeeft, kan door den kapitein niet uit de weglating van conditie of uitdrukking eene afwijking van de — worden afgeleid.

Overligdagcn bij eene stoomboot. — Waar vijftien dagen voor laden en lossen bestemd zijn , is het bewijs van trage lossing door den kapirein toelaatbaar, al zijn elf dagen gebruikt voor laden, zoodat slechts vijf voor lossen overblijven. — Bewijs omtrent de schuH van schip en gezagvoerder. Amst. 3651. 3.

CiJnsregt. Zie Meijerregt. 3573. 3.

Clebas (M.) ca. N. H. Beer. Amst. 3627. 2.

Clercq (D. B. de), in cass. 3580. 1.

Code Civil. Over het werk : Le Cours de — professé a la faculté de droit de Paris, door A. Valette, hoogleeraar te Parijs. 3540. 4.

Cogko.cemekt. Art. 520 j°. art. 518 W. K. bevat slechts voorloopige maatregelen van voorzorg, onverminderd ieders regt, maar belet niet, dat de houder van een — de lading voor zich opvordere, indien hij tevens tegen den arrestant ageert tot opheffing van het beslag; en het is voldoende, dat in het algemeen duidelijk worde aangewezen, van wp.'k beslag de nietigverklaring wordt gevraagd, al is dat besla:/ bij nadere exploiten nog meer geëxtendeerd.

Koop zonder levering geeft geen eigendomsregt en dus ook geen regt kh revindicatie: het debiteren voor den koopprijs en toezenden der factuur is geen levering; al hebben de verkoopers zich verbonden het verkochte ten behoeve der koopers te doen vervoeren: inlading eener partij suiker in zeker schip is slechts levering aan den t,ouder van het —, ten wiens behoeve de lading wordt vervoerd.

De arrestant, die zelf geen eigendomsregt heeft op de lading, heeft alleen het regt om te betwisten, dat de houder van bet —, die zich tegen het arrest verzet, regtmatige houder is van een deugdelijk —; maar indien zijne bedenkingen te dien aanzien geen steek houden, gaat het, hem niet aan, of de eognoscementhouder uit eigen hoofde regt op de lading heeft, dan wel of hij slechts lasthebber is van een ander, en of deze al dan niet een wettig pandregt heeft. De te dien aanzifcn gestelde feiten zijn dus niet afdoende.

De cognoscementhouders in casu zijn wettige houders van een deugdelijk —; en zulks, ofschoon 1°. het — niet door de inladers mede-onderteekend is, welke onderteekening, wel is waar, door de wet voorgeschreven is, maar toch niet behoort tot de essentialia van een —, zoodat het, hij gebreke daarvan, nietig zoude zijn; terwijl bovendien het door de inladers op het — gestelde endossement de onderteekening insluit; en ofschoon 2°. het endossement aan order luidt, naardien de laatste houder een zelfstandig regt tegen den schipper kan doen gelden en van hem de afgifte kan vorderen, onverschillig welke regten die houders overigens op de lading hebben, en welke de regtsverhouding zij tusschen do onderscheidene endosi-anten. Noordh. 3612. 1.

~ Zie Chertepartij. 3651. 3.

I^olleojSn (Hooge). Uittreksel uit het voorloopig verslag der Tweede Kamgr over hoofdst. II der staats begrooting voor 1874. 8640. 1. Id. tiit de memorie van beantwoording. 3644. 1.

'<lt ntït voor nnnirr VPro orr flor horeto komor PT.kQ A

rv ^ » -.-.w

jia. ditaire vennootschap. Zie Vennootschappen. 3650. 2.

cmmi.. jehandel. zie Hoop en verkoop. 3600. 21.

ommij^ionnair. l)e — kan tegenover den commissiegever de an van srt. 1302 B. W. niet instellen. Noordh. 3544. 3. COMMIMionnairs. Over het voorregt der —; verhandelde deswege xn de 4de juristen-vereeniging. 3624. I.

— Zie Prolongatie-contract. 3560. 3.

Compagnolles (Hoger de). Ontslag van regtsvervolging van den zich noemenden — wegens het verzenden van aangeteekende pakketten met aangegeven, maar niet aanwezige geldswaarde. 3655. 4.

— voorziening in cassatie door deri proc.-gen. 3656. 4.

Mpe.'.?atie. ^'e Faillissement. 3631. 3; — Kosten. 3586. 3;— Overeenkomst. 3616. 3.

Compromis. Zie Scheidslieden. 3624. 3; — Verzekering. 3567. 2. Conclusie. Zie Beslag. 3574. 3; — Summiere zaak. 3547. 2 ; 3622.

1; — Vennootschappen. 3625. 2.

Condictio indebiti. Zie Havengeld. 3572. 1 ; — Schuldvordering. 3617. 4.

Contesboria (Actio). Zie Erfdienstbaarheid. 3577. 3; — Vrijwaring. 3635. 3.

Connexiteit. Zie Vrijwaring. 3637. 1.

Conservatoir arrest. Zie Beslag. 3654. 2.

Consulaire reqtsmagt. — Japan. — Vreemde consuls. --Tractaat. Werd voor de wet van 25 Julij 1871 (Stbl no. 91) de in Japan, Krachtens art. 5 van het tractaat van 18 Aug. 1858, uitgeoefend door den Nederlandschen consul? en kon deze krachtens die magt de beslissing van een geschil opdragen aan anderen, met name aan vreemde consuls? — Ja. H. R. (in reu.). 3609. 1.

Cooleï. cw. A.) ca. H. Libotté. 'sBosch. 3617. 2.

Correi.tionnele zaak. Zie Hooger beroep. 3657. 2.

CoSTUMes (Tooneel-), Zie Overeenkomst. 3615. 2.

Cocra.'T (De Kleine). De naamlooze vennootschap — ca. Gebr. Binger. Amst. 3616. 3.

Crahay (Gebr.). Curators in het faillissement van — ca. J. J. Wij-

nanda. Maastr. 3631. 3.

Crans (Mr. J.l. Overlijden van - raadsheer in den Hoogen Raad. 3585. 4.

Rede bij zijn graf. 3586. 4.

Crawfi.ro (J. J.) ca. Ch. .T. Graaf de Geloes. H. Ger. Ned. Indië. 3642. 3. '

Crediet-vereeniging. De — te Amsterdam ca. T. R. Róssing en

B. S. Volders. Assen. 3605. 3.

Cremeus (Mr. E. J. J. B.). De heer —- tot lid der Tweede Kamer

herkozen. 3593. 4.

Cira^ao. Beraadslaging in den Kolonialen Raad over een adres van ingezetenen op het eiland St. Martin, Ned. ged., om uitbreiding cer regtsmagt van het Kantongeregt in civiele zaken; benoeming eener commissie dienaangaande. 3578. 4.

... r's van h^Me aan Mr. W. Sassen Jz. door ingezetenon van — bij zijn vertrek naar Nederland. 3584. 4.

Curatele op eigen verzoek. — Verbindtenis ex delicto. — Schadevergoeding. Bnitengeregtelijke bekentenis. — Regtsregel.

Zijn de artt. 1964, 1965, 487 en 488 B. W. geschonden of verkeerd toegepast, door de buitengeregtelijke bêkentenis van een op eigen verzoek op — gestelden persoon aan te nemen als wettig bewijs eener vordering tot vergoeding der schade, veroorzaakt door brandstichting ? — Neen.

( Kan onder de uitdrukking: handelingen in art. 500 B. W. worden begrepen eene buiten regten afgelegde bekentenis, geschied zonder temg doel om zich of anderen daardoor te verbinden ? — Neen. Is de regtsregel: qui non potest contrahere, non potest confiteri, 1 zijne algei eenheid ook in de Nederlandsche wetgeving nangeomen ? — Neer,.

Zijn de a tol, 500, OOI en 502 B.W. geschonden of verkeerd

toegepast, door aan te nemen, dat een onder — gestelde kan verrigten eene handeling, waardoor h\j wordt verbonden tot schadevergoeding, of door zich te begeven in een onderzoek, of er heeft bestaan zoodanige krankzinnigheid, welke de schuld en dien ten gevolge de verantwoordelijkheid van den curandus voor de door zijne daad veroorzaakte schade zoude uitsluiten? — Neen. H. R. 3544. 1.

Curatele. — Art. 502 B. W. Gor. 3593. 3.

Curator. Zie Faillissement. 3540. 2 ; — Nalatenschap. 3604. 2.

Cuypers (I. A. C. J.), wed. Mr. L. D. Storm, ca. R. Buysen c. s. Breda. 3621. 2.

— in cass. 3641. 1.

1>.

Dading. Zie Boedelscheiding. 3634. 1; — Overeenkomst. 3615. 3.

Dagteekening (Valsche). Zie Schadevergoeding. 3539. 2.

Dagvaarding. Nietigheid van —. Art. 5, al. 1, B. R. Noordh. 3541. 3.

— Vereischten eener —. Meng. 3541. 3.

— Nietigheid van —. Art. 5 B. R.

Een vonnis, waarbij over eenige regtsmiddelen, door een der partijen voorgesteld, geene uitspraak is gedaan, is, volgens art. 59 B. R., niet voldoende. Amst. S543. 4.

— Vereischten eener —. Meng. 3556. 3.

— Woonplaats. — Nietigheid.

Is het een volstrekt vereischte, dat in de — met zoovele woorden genoemd worde de naam van de stad of van de plaats, waar de eischer woont, indien deze op andere verstaanbare en ondubbelzinnigl' wijze wordt aangeduid? — Neen. H. R. 3564. 1.

— Is de uitlegging eener — geheel factil — Ja. H. R. 3578. 1.

— Art. 5, n°. 2, B. R. — Firma. — Nietigheid.

Moet de — nietig verklaard worden, indien daarin alleen vermeld is, dat de — geschiedt ter requisitie van eene firma, zonder dat blijkt, dat die firma gevoerd wordt door e'én persoon, dan wel door eene corporatie, maatschap, of handelsvereeniging ? — Ja. Kant. Sneek. 3606. 4.

— Woonplaats. — Exploit van —. Art. 76 B. W. — Kon. besluit van 3 Nov. 1861 (Stbl. n°. 95).

Is aan de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent woonplaats gederogeerd bij het Kon. besluit van 3 Nov. 1861 (Stbl. n°. 95)? — Neen.

Is de ware bedoeling van art. 76 B. W. deze, dat, wanneer het feit der inwoning blijkt, en de beide verklaringen zijn afgelegd, niemaud kan worden toegelaten tot het bewijs uit de omstandigheden, dat het verklaarde voornemen inderdaad r.iet bestond of thans niet meer bestaat? — Ja. Kant. Sneek. 3612. 4.

— Verzet. — Nietigverklaring der —. Termijn en plaats van —. Kant. Gron. 3643. 3.

— Art. 5 B. R. — Art. 377 C. P.

Indien bij hetzelfde exploit gesommeerd wordt tot praestatie en tevens gedagvaard wordt, voor het geval aan die sommatie niet zal worden voldaan, wordt art. 5, al. 3, B. R. niet overtreden, maar zou er sprake kunnen zijn van nietigheid, op grond van art. 5, al. 5, B. R., indien de gesommeerde meent in tegenstelling van den sommerende wel aan de sommatie voldaan en gepraesteerd te hebben.

In casu, waar aan de sommatie niet is voldaan, moet met toepassing van art. 94 B. R. de — worden gehandhaafd.

De onderdrukking (suppressie) van eene zinsnede in eene schrifture, betrekking hebbende tot de verwering van partijen in regtszaken, kan alleen uitgesproken worden, indien blijkt van opzet om te beleedigen. Noordh. 3645. 3.

— Zie Aanneming. 35 76. 2; — Gebouw. 3615. 1 ; — Gevangenhouding. 3559. 1 ; — Jagt. 3660. 1 ;— Koop en verkoop. 3569.3; — Loterij. 3618. 1; — Openbaar Ministerie. 3658. 2 ; — Overgang. 3538. 1; — Schuldvordering. 3624. 4; — Vennootschappen. 3596. 4;— Visscherij. 3G06. 2; 3615. 1; — Wegen. 3555. 1 ; 3561. 2.

Dagwerken. Zie Malen en gewigten. 3550. 1.

Dalhuizen (H.) ca. G. M. A. van der Weerd. Overijss. 3636. 1.

Damsteeg (C.) c. s. Het Openb. Min. ca. —. Regtb. Utr. 3659. 3.

David (M.) qq. ca. H, L. David. 'sBosch. 3611. 3.

Decisoire eed. Zie Eed. 3537. 1; 3580. 1; 3581. 2; — Huur en verhuur. 3648. 3; — Koop en verkoop. 3559. 2; — Schadevergoeding. 3621. 1.

Degens (P. J.) ca. W. Versluys Nzn. Amst. 3576. 2; 3576, 3.

Deiwimann en Engels ca. Meijer en Bunge. Noordh. 3544. 3.

Deines (C. F. O.) c». J. W. Arnold en ca. J. C. Deines en J. F. Arnold. Amst. 3549. 1.

Dekkers (F. J.) in cass. 3599. 2.

Deklading. Zie Verzekering. 3569. 2.

Derks (M.) in cass. 3538. 1.

Desertie. — Milicien met groot verlof. — Diefstal. — Onbevoegdheid van den militairen regter.

Waar art. 145 der wet op de nationale militie bepaalt, dat de verlofganger der militie, die niet voldoet aan eene oproeping voor de werkelijke dienst, als deserteur behandeld zal worden, is de militaire regter alleen bevoegd daarover regt ta spreken.

Zulk een als deserteur afgevoerde milicien kan echter niet beschouwd worden daarom ook onder de wapenen te zijn (art. 130 ■van genoemde wet), zoodat de militaire regter niet bevoegd is kennis te nemen van andere inmiddels door zulk een milicien gepleegde misdrijven (in casu diefstal). H. Mil. Ger. 3601. 3.

— Zie Schepeling. 3616. 2.

Desistement. Zie Cassatie. 3577. 1.

Deskundigen. Zie Avarij-grosse. 3630. 1; — Koop en verkoop. 3569. 3; - Onteigening. 3560. 2; — Verzekering. 3640. 2.

Diefstal. — Vreemd schip. — Exterritorialiteit. — Regtsfictie. — Exceptie van onbevoegdheid. — Nederlandsche regter. — Bewijs.

Sluit de verdediging van den beklaagde, dat het feit door hem jegens een vreemdeling op een Duitsch schip zou zijn gepleegd, wel in zich de bewering, dat het feit onder die omstandigheden noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtreding oplevert; of is aij' daarop gegrond, dat, met uitsluiting van den Nederlandschen regter, de buitenlandsche regter, tot wiens nationaliteit het schip behoort, van de zaak zou moeten kennis nemen, en bevat zij bij gevolg eene exceptie van onbevoegdheid ? — In laatstgemelden zin beslist.

Rustte de bewijslast der beweerde nationaliteit van het schip op het Openb. Min., dan wel op den bek)., die zich ter zijner verdediging daarop had beroepen? — ln laatstgemelden zin beslist. H. R. 3538. 1.

— door middel van 'braak en inklimniing op eene plaats, die niet

als bewoond huis wordt aangemerkt of daarmede wordtgelijkgesteld. Noordh. 3539. 3.

— Boetpredikatie door Ned Wright, den bekenden «apostel der dieven» te Londen. 3541. 4.

— bij nacht door meer dan één persoon. Noordh. 3546. 2.

— van boekwerken en geschriften uit archieven enz. 3551. 4.

— Een vour s, waarbij verklaard wordt toegepast te zijn art. 7 der wet van '29 Junij 1S54 (Stbl. n°. 102), zonder bijvoeging, dat dit artikel gewijzigd is door de wet van 24 Julij 1871 (Stbl. no. 84), is nietig. Noordh. 3566. 1.

— Poging tot —. Begin van uitvoering. — Motieven.

Heeft de regter, door het feit te qualificeren poging tot—, zonder omtrent het ai of niet bestaan van een begin van uitvoering te beraadslagen noch te beslissen, geschonden artt. 206 en 211 Strafvord., in verband met art. 2 Strafregt? — Ja. H. R. 3575. 1.

Diefstal. — Overklimming. — Verzwarende omstandigheden.

Is het voor wegneming van eens anders goed een vereischte, dat de dader het goed hebba vervoerd buiten het erf van den bestolene? — Neen.

Was het Hof geregtigd uit aanwijzingen af te leiden, dat de beschuldigde, al had hij het erf van den eersten getuige nog niet met het gestolen voorwerp verlaten, dat voorwerp arglistig had weggenomen ? — Ja.

Bij 's Hofs arrest zijnde aangenomen, dat het onmogelijk was om anders dan door overklimming op het bewuste terrein te komen, alwaar de — gepleegd is, volgt daaruit noodzakelijk, dat de overklimming was het middel, dat teregt als eene verzwarende omstandigheid is aangemerkt? — Ja H. R. 3578. 1.

— Is de pachter van natuurlijke mosselbanken door natrekking eigenaar van de zich daarop bevindende mosselen ? — Niet beslist.

Zijn de mosselen, welke zich op kunstmatige mosselbanken bevinden, als res nullius te beschouwen? — Neen. H. R. 3580. 1.

— Wegneming door een ander.

Moet degeen, die de wegneming van iemands goed door een ander heeft doen uitvoeren ten eigen bate, wetende, dat het hem niet toebehoorde en arglistig, als auctor intellectualis, voor dien — verantwoordelijk geacht worden, al zij het materiële feit niet eigen handig door hem geschied? — Ja. II. R. 3598. 1.

— Eenvoudige —. Diefstal door een huis- of loonbediende.

Kan de omstandigheid, dat de bestolene in deze zich tijdens den

— tijdelijk niet in het huis van zijn en van des vaders meesters bevond, wegnemen, dat de goederen van den afwezigen bediende, waarvan de gerequireerde zich heeft meester gemaakt, niettemin evenzeer als de goederen van den meester zelf zich in het huis van dezen onder diens hoede bevonden ? — Neen.

Is alzoo bij die wegneming evenzeer het noodjakelijk vertrouwen geschonden, alsof de bestolene op het oogenblik van de wegneming persoonlijk in het huis van den meester aanwezig was? — Ja. H. R 3598. 3. (Verbetering. 3599. 4.)

— Medepiigtigheid aan — door een loonbediende jagen zijn meester. — Ontkentenis. — Aanwijzingen. — Vrijspraak bij gebrek aan genoegzaam wettig en overtuigend bewijs.

Kan medepiigtigheid bestaan aan een feit, dat geoordeeld wordt niet onherroepelijk te zijn bewezen ? Hof Gron. 3601. 2.

— Verzwarende omstandigheid. — Kapmes. — Landbouw-werktuig.

— Wapen.

Blijkt de [arbeider, die, bij zijn arbeid de daartoe vereischte werktuigen, hoewel zij ook tot kneuzing of snijden kunnen worden gebezigd, bij zich hebbende, eenig goed heimelijk wegneemt, daardoor reeds voornemens te zijn geweest om van die werktuigen gebruik te maken als wapens om personen aan te vallen? — Neen.

Is alzoo de — van een voorwerp door zoodanig arbeider door midiel van een kapmes te beschouwen als een gewapende —, vallende in de termen van art. 386, no. 2, en art. 101 Strafregt? — Neen. H. R. 3617. 1.

— Belangrijke — bij dan heer Havinga Oortwijn te Euvelgunne, gemeente Noorddijk. 3634. 4.

— Kan het achterperron van een bewoond stations-gebouw, zonder bijzondere afsluiting, gelegen aan de geheel afgesloten spoorwegbaan, aangemerkt worden als aanhoorigheid van een bewoond huis? — Neen. Geld., H. R. 3639. 1 ; 3640. 2.

— in eene herberg, gepleegd door iemand, daarin opgenomen. — Verstek. — Verzet. — Schending van art. 228, 5de al., Strafvord. Hof Gron. 3642. 1.

— door inklim ming in de aanhoorigheid van een bewoond huis van ééne onrijpe peer, en drie maanden cel-straf. 3659. 4.

— Zie Abels (H.). 3550. 4; — Baggeren. 3659. 3; — Desertie. 3601. 3; — Koop en verkoop. 3583. 1.

Dienstboden. Zie Belastingen. 3593. 1 : — Huur en verhuur. 3644. 4 .

Diensten (Huur van). Zie Huur en verhuur. 3662. 4.

Dier. Verwonding door een —. Art. 319 jo. art. 320 , art. 475, n0. 7 , Strafregt. — Exceptie van onbevoegdheid. Regtb. Gron. 3541. 3.

Dieren. Mishandeling van —. Veroordeeling te Londen wegens het uitsteken der oogen aan zangvogels. 3584. 4.

— Zie Honden. 3624. 4.

Dijk (A. van) ca. den officier van justitie te Rotterdam. Zuidh. 3550. 2.

Dijkcedui len. — Art. 276 reglement op het beheer der rivierpolders

in Gelderland.

Blijkt uit art. 2 76 van het reglement op het beheer der rivierpolders in Gelderland de kennelijke bedoeling der handhaving niet slechts van het van oudsher in Gelderland bestaan hebbende verband tusschen de verpligting tot het onderhoud van zeker dijkvak en het daarmede besmette land, maar ook van de bestaande, in de vorige reglementen gegeven voorschriften omtrent den inhoud der — ? Ja.

Zijn eenige artikelen, hetzij van het vigerend Geldersch rivierpolder-reglement, hetzij van vroegere reglementen, geschonden of verkeerd toegepast, door in casu aan de overgelegde zoogenaamde

— bewijskracht te ontzeggen? — Neen. H. R. 3574, 1.

Discipline. Of de plaatsing in de tweede klasse van — is een administratieve maatregel, dan wel eene straf, over wier gegrondheid de regter al dan niet bevoegd is kennis te nemen ? H. Mil. Ger. Ned. Indië. 3637. 3.

Discours de rentree. Beknopt zakelijk overiigt door den heer Hippen gegeven van de zoogenaamde — bij de hoven en regthanken iu Frankrijk over 1871 en 1872. 3615. 4.

Disfache. Zie Avarij-grosse. 3630. 1,

Disqualificatoire exceptie. Zie Bewaarder. 3625. 2; —Kerkelijke goedereit. 3542. 3.

Djtmar (M.), wed. L. 'tTIoen, en L. M. H. C. 't Hoen. Het Openb Min. c;l. —. 's Hage. 3641. 3.

Doctor in de regten. Eene Russische dame in Saksen bevorderd tot —. 3568. 4.

Doecker (A. C. W.) c». J. T. X. M. H. Ellinckhuysen c. s. Rott. 3589. 3. (Verbetering. 3606. 4.)

Doedes (J. I.). De hoogleeraar — benoemd tot rector-magnificui aan de hoogeschool te Utrecht. 3564. 4.

Doesschate (D. ten) en W. Zigeler qq. ca. J. Brummelhuis. Dev. 3637. 2.

Doijer en van Deventer (Firma) ca. H. Visser. Kant. Sneek. 3606. 4.

Domicilie. Zie Dagvaarding. 3612. 4.

Dooden tan een dier (Het). Zie Honden. 3624. 4.

Dood ligchaam. Zie Gijzeling. 3552. 4.

Doodslag. Artt. 295 en 304 C. P., art. 311 C. P.

Voor de toepassing van art. 295 j°. art. 304 C. P. is het niet voldoende, dat de dood een gevolg is van de toegebragte verwonding; bij den dader moet tevens bestaan hebben de bedoeling om te dooden. Hof Gron. 3540. 2.

— Poging tot —. Motieven. — Bewijs. — Deskundigen. — Meening.

Is eene opsomming en bijeenvoeging der onderscheidene midielen van bewijs, waarop des regters uitspraak is gegrond, zonder dat daarbij tevens wordt opgegeven, welk feit door elk dier bewijsmiddelen is gestaafd, met de wet in strijd , zoo uit andere deelen van het vonnis of arrest overigens duidelijk blijkt, wat daardoor

bewezen is verklaard ? — Neen.