door den gewaanden crediteur zeiven, en niet om tot bewijs van eene bevrijding te dienen, zoodat, volgens den pleiter, het uitgesproken ontslag hoofdzakelijk daarop zoude zijn gegrond, dat geene verkorting der waarheid heeft plaats gehad, dus in de gebruikte stukken geene valschheid is gepleegd, en nadeel wel door de rekeningen, maar niet door de daarop voorkomende kwijtingen kon worden toegebragt.

De gereq. wilde het doen voorkomen, alsof hij een groot debiet in 2ijne tapperij had, alsof hij da Sr veel verkocht; en dat doel kon voorzeker beter bereikt worden door de vertooning van voor voldaan geteekr.nde dan door die van onbetaalde rekeningen. Maar, wat daarvan ook zijn moge, bij het arrest is in Jacto beslist, dat de bevrijdingen geschreven waren met het bedriegelijk voornemen om anderen door '(ie geschriften nadeel toe te brengen, en dat dit nadeel werkelijk zou hebben kunnen zijn ondervonden. J£n nu is het wel waar, dat de ge'/aarlcie crediteur door de bevrijdingen, die hij zelf verzonnen ""d j niet kon worden benadeeld; anderen hadden echter daardoor schade kunnen lijden, en er bestond dus mogelijkheid van benadeeling door 'Je bevrijdingen zelve. Men vergelijke de arresten van 9 April 1867 (Weekbl. nQ. 2907 , V. D. Honekt, 186" , p. 135), 25 Maan 1872 ( Weekbl. n°. 3455, verbetering Weelcbl. n>. 3498J en 10 Aug. 1872 {Regtspr., d. Cl, p. 300).

•Dat het 's Hofs bedoeling zoude zijn geweest uit te maken, dat door de verzonnen bevrijdingen geene valschheid is gepleegd, omdat daarbij geene verkorting der waarheid heeft plaats gehad, komt mij niet waarschijnlijk voor. Is dit echter zoo , dan berust de beslissing °ok in zooverre op een onjuisten grond. Ik wil het den pleiter toegeven , dat valschheid slechts dan kan aanwezig zijn, wanneer er in strijd met de waarheid wordt voorgesteld , dat iemand iets heeft gewi|d, )?at hij niet heeft gewild. Maar is dit dan hier niet het geval ? Wordt hier de gewaande crediteur niet voorgesteld eene bevrijding ■verleend te hebben, die hij in werkelijkheid niet heeft verleend? De Terdi.;hte kwijting, die de crediteur noch heeft kunnen, noch in werkelijkheid heeft willen verleenen, wordt niet eene door hem werkelijk Terleeride alleen daardoor, dat hij ze zelf geschreven en onderteekend heeft. Zoodanige kwijting is materieel echt; maar een intellectueel falsuin, op de wijze als bij het 3de lid van art. 147 C. P. bedoeld wordt, kan daardoor zonder twijfel zijn bedreven. De raadsman van den gsrea berien zich op Chauveau en HÉlie. Ik veroorloof mij

den Hoogen Raad te wijzen op Dalloz, in voce Faux, n°s. 116 en

Mi vooral op Blanche, e'tude III, § 135—137, p. 228 en volg.

U7,

Do,r dn motieven van het arrest is, dunkt mij, het uitgesproken

°ntsL;^ njet geregtvaardigd, en ook in het door den geëerden pleiter aangevoerde vind ik daarvoor geen grond. _

éigens den pleiter zou hier geene fabrication de décharge bestaan, ouidat het niet mogelijk is eens bevrijding te verzinnen, waar geene °bligi^;e bestaat. Ik vraag: waarom niet? Zoodanige bevrijding kan, waar, den gewaanden crediteur niet schaden, omdat deze niets |e vor(jeren heeft; maar zij blijft niettemin eene verzonnen bevrijding, hetzij dan

van eene obligatie, die nimmer heeft bestaan, maar als oestafen hebbende daarbij wordt voorgesteld.

Op dit argument kan dus het ontslag niet steunen, en evenmin op het laatste beweren van den pleiter, dat hier geene gebruikmaking Van 'alsche geschriften in den zin der wet zou hebben plaats gehad, omdat de verzonnen bevrijdingen niet zijn gebruikt overeenkomstig hunni: bestemming, d. i. om daardoor eene bevrijding te bewijzen, en geen nadeel daardoor is toegebragt. Want elke gebruikmaking van een v*isch stuk is strafbaar, zoo zij plaats heeft met bewustheid der Valschheid, en zoo daardoor eenig nadeel , hoedanig dan ook en ten aanzie,t van wien dan ook , heeft kunnen ontstaan.

Y'- gens de feitelijke beslissing heeft de gereq. zich van de valsche kwijtingen bediend, om door die kwijtingen aan een grooter debiet dan werkelijke in zijne tapperij te doen geiooven; daardoor hadden de gegadigden tot den aankoop dier tapperij schade kunnen lijden, en die Jjjoo-elijkheid van benadeeling is tot de strafbaarheid der geïncriinineertfe gebruikmaking voldoende. De jurisprudentie van den Hoogen Kaad js jn dien zin gevestigd. Men zie de arresten van 15 Dec. 1846 (Weekbl. n°. 788, v. d. Honekt, 1846, II, p. 444J, 14 Oct. 1851 (v- B- Honekt, 1851, II, p. 71) en het reeds door mij aangehaalde Van 25 Maart 1872.

De gereq. heeft des bewust gebruik gemaakt van bevrijdingen, ver-

Z°nn«;ri TtlPf hof- r»m onHorpn tP hpnnrlpp.lpn pn dfi mnoffilllkheid

bestond , dat die anderen daardoor benadeeld werden. Hii heeft dus ,

^ete/ide dat zij valsch waren , gebruik gemaakt van onderhandsche

G llcen > die alle elementen van strafbare valschheid m zich veree^ig len ; en mitsdien hadden de bij het middel aangehaalde WetSbe-

P&ilt^en OD hem mnPtPn i/.iin frjpo-pnn.sir.

Ik heb de eer te concluderen tot vernietiging van het beklaagde örre-L» voor wat betreft het daarbij uitgesproken ontslag van alle p ervolging en de beschikking over de kosten ; en dat de Hooge *aatf, op de bewezene feiten regt doende ten principale , den gereq. Za —huldig verklaren aan het tweemaal des bewust gebruik maken

'iji uoor verzinning van bevrijdingen valsche onderhandsche ge-

■ ten, en hem. on crrnnH vnn Ha i Al TKrt t lfil 59. pn

36 C. P., art. 1 der wet van 22 April 1864 \Stbl. n°. 29), zal veroordelen tot tuchthuis-straf van minstens vijf en hoogstens tien jaren t*en boeten , elk van ƒ 50 , bij wanbetaling, na aanmaning

, ' ' . üe wet, te vervangen door gevangenis-straf van drie age-j voor ïec ere boete; voorts in al de kosten van het geding, des nood;: invorderbaar bij lijfsdwang, met Jast, dat 's Raads arrest bij uittreksel gedrukt en te 'sGravenhage en te Amsterdam aangeslagen

I)e Hooge Raad enz.

Gelet op het middel van cassatie, door den req. voorgesteld bij memorie . als :

schending van art. 151, in verband met de artt. 150, 147 en 164, Strafregt, benevens de artt. 1 en 2 der wet van den 22 April 1864 (5(6/. n». 29), omdat het Hof, terwijl was beslist, dat, bij het gebruik maksn der 'valsche stukken ten deze, de drie vereischten voor de misdaad van gebruik maken van valsche stukken, namelijk verkorting der waarheid, bedriegelijk oogmerk en mogelijkheid van benadeeling, bestonden Tiiptfpmin&de bewezen verklaarde feiten hoeft verklaard te

2'jn niet strafbaar, op grond, dat de valschheid niet zou zijn gepleegd

">«t.;n weten en ten nadeele van aengee», u,u

gaat, 0f bevrijding verleend zou hebben;

,.„v, ,i„n «dvokaat van den gereq.;

bverweaende. dat in het beklaagde arrest feitelijk is beslist, dat de

in Junij 1872 , met het doel om een hoogen prijs voor zijne tapp0rij te bedingen, aan J. de Groot, met wien hij onei" e e

uve* den verkoop daarvan, alsmede later op aen u,,iJ

K. J. R. Huvett en J. Haak, terwijl eerstgenoemde zich ook voor, alsof hij zijne affaire koopen wilde, heeft vertoond vijf met de han<lteekening van D. van ^er Winkel voor voldaan geteekende rekevan den 6, 13, 20 Mei en den 3 en 10 Junij 1872, wegens aan hem door D. van der Winkel geleverde dranken en likeuren , zijö'Je groot f 88.75, ƒ 102, ƒ 112.05, f 87.45 en ƒ 86.75, en zulks, ^etende dat de inhoud dier voor voldaan geteekende rekeningen geheel verdicht was ;

G., dat het Hof, hoewel overwegende, dat hier is verzinning van een<: schuldbevrijding, geschreven met het bedriegelijk voornemen om een ander door dat geschrift nadeel toe te brengen, welk nadeel werkelijk zou hebben kunnen worden ondervonden, en dat van de verzonden stukken is gebruik gemaakt, — de bewezen feiten heeft ge¬

oordeeld niet te vallen onder de strafbepaling van de artt. 150, 151 , en 164, in verband met art. 147, Strafregt, omdat er ten deze geen i sprake van kon zijn, dat de verzonnen bevrijding zou strekken tot ; nadeel van iemand, die de bevrijding niet zou hebben willen verlee- ! nen (welk geval zich hier, volgens de feitelijke beslissing, niet voordoet) , maar van een derde, en omdat de verzonnen bevrijding niet j

strekken moest om bedriegelijk te dienen tot bewijs tegen dengeen , die in het valsche stuk wordt voorgesteld als de bevrijding te hebben verleend; terwijl door het Hof werd geoordeeld, dat de bepaling van de derde al. van art. 147 Strafregt tegen valschheid door verzinning van overeenkomsten en bevrijdingen , in meer beperkten zin dan de

materiele valschheid, alleen voorziet tegen de gevallen, waarin aooi

de verzonnen overeenkomst of bevrijding regtstreeks nadeel wordt toegebragt aan dengeen, die door de verzinning valschelijk als ver¬

bonden of van eene verbindtenis bevrijd wordt voorgesteld;

Ü., dat uit deze beperkte opvatting der strat bepaling tegen intel¬

lectuele valschheid zou volgen , dat in de meeste gevallen, dat na¬

melijk de beide in de contractuele handeling direct betrokken partijen

in de valschheid hebben toegestemd , geene strafvervolging mogelijk

zou zijn, omdat de schade, die een dezer partijen daardoor mogt Ko¬

men te lijden, bij ile misdaad van valschheid niet m aanmerking kon komen , vermits die partij daarin bij de contractuele handeling zou hebben toegestemd;

O., dat zulk eene beperkte opvatting , die de straiDepanng geneei

doelloos zou maken, door den wetgever niet kan bedoeld zijn, en dat er noch in de bewoordingen der wet, noch in de begrippen der oude

regtspraktijk, waaraan de bepalingen omtrent de misdaad van vaiscnheid in het Wetboek van Strafregt werden ontleend, eenige aanwijzing gelegen is, dat de wetgever van die beperkte opvatting is uitgegaan ; terwijl integendeel, zoowel in de oude regtspraktijk als inhetRomeinsche regt, waarop die praktijk omtrent valschheid steunde, gevallen voorkomen, waarin de valschheid in het opmaken van het schrift eener overeenkomst, tussehen partijen aangegaan, straf baar wordt geoordeeld, voor zooverre eene der partijen daardoor schade beoogt en werkelijk veroorzaken kan aan een derde;

O., dat deze regtsopvatting moet geoordeeld worden in het YV etooeK

van Strafregt te zijn overgegaan, terwijl het tegen de intellectuele valschheid, te gelijk en gelijkelijk met de materiële valschheid, uitdrukkelijk straf bedreigt;

O., dat de wetgever daarbij de strafbaarheid der meeuw tueio vals¬

heid wel binnen enger grenzen beperkt heeft dan die der materiele valschheid, maar alleen in zoover hij de strafbaarheid der eerste, in tegenstelling der laatste (waarbij elke valschheid, zoo overigens de vereischten voor het misdrijf aanwezig zijn , tot veroordeeling leiden kan), beperkt tot de verzinning van overeenkomsten, beschikkingen,

verbindtenissen of bevrijdingen alleen, en aac geenszins wmgc king is gemaakt met betrekking tot de personen, die door de valschheid zouden worden benadeeld, waaromtrent in het regtsstelsel van het wetboek geene enkele onderscheiding tussehen de materiële en de intellectuele valschheid voorkomt;

O., dat de .schade, die door de strafbare intellectuele valschheid

veroorzaakt wordt, derhalve ook tegen derden, bij de in het valsche geschrift vermelde contractuele handeling niet regtstreeks betrokken

personen , bestaan kan :

0., dat deze schade, als vereischte voor het bestaan der misdaad, niet alleen ingeval de uitgifte van het valsche geschrift alleen en op

zich zelf de mo^eliikheid van benadeeiing doet ontstaan, aanwezig is.

maar ook ingeval de mogelijkheid der beoogde benadeeling eerst ontstaat

door eene bij de uitgifte of vertooning verrigte handeling, gelijk ten

deze door het daarbij gevoegde aanood van verKoop oer tapperij ,

waarvan men door behulp der valsche kwijtingen de waarheid bedrie¬

glijk hooger wilde doen voorkomen, ten einde door dat middel,

gelijk feitelijk is beslist, een hoogeren prijs ten nadeele des koopers

te bedingen :

0., dat de afgifte der valsche kwijtingen en de vertooning daarvan

alleen en op zich zelve, met dat doel gedaan, de strafbare gebruik¬

making oolevert. waartegen bil art. lol otrarregt is voorzien, weuss

gebruikmaking van de vijf valsche kwijtingen , volgens de feitelijke beslissing, tweemalen heeft plaats gehad;

0., dat de bewezen verklaarde leiten dernaive , cerwiji ue overige vereischten der misdaad van valschheid , gelijk op dit punt door het Hof tereo-t is beslist. aanwezig waren , verkeerdelijk zijn geoordeeld

noch misdaad, noch wanbedrijf, noch overtreding op te leveren; dat het aangevoerde cassatie-middel alzoo gegrond is, en dat het beklaagde

arrest te dezen onzigte moet worden vernietigd;

0., dat, gelijk ook in het beklaagde arrest teregt is beslist, de vijf valsche kwijtingen naar vorm en inhoud onderhandsche geschrif¬

ten zijn;

0., dat de bewezen verklaarde feiten, die, als gepleegd met be¬

driegelijk voornemen, de schuld daaraan in zich sluiten, moeten worden gequalificeerd als tien misdaden van gebruikmaking van een door verzinning van kwijting valsch onderhandsch geschrift;

CL dat in de omstandigheid, dat ten deze geen werkelijk nadeel

is tnep-ebraort. eene verzachtende omstandigheid gelegen is, die aan¬

leiding geeft om de bedreigde tuchthuis-straf te vervangen door eene

correctionnele gevangenis-strar;

hot ha Ir la sierde arrest, on den 24 Dec. 187*2 door het

T Cl II Iv tlgll O ~ ' A

T>™,r HovnrvfcW in Noordholland, op de vordering van den proc.-gen.

tecren den gerea. gewezen, voor zoover de gereq. daarbij is ontslagen

van alle regtsvervolging en de kosten zijn gesteld ten laste van <

ctont .

tï n»;nnmoic Irrao.htens art. 105 R. O., art. 207

UUOUUO buKI pi

Strafvord. en art. 52 Strafregt; ^ .

Gelet op de artt. 147, 150, 151 en 164 Strafregt, benevens art.

„—„i riov -nmt van rion oQ.Tnnü 1854 (Stbl. n°« 102) en art.

CÜIOLC ai., "«-u »«" v \ t /O II n OQ\

principio en al. 8, der wet van den 22 April 1864 (btbl. n .

luidende enz.; # . . . ,

Verklaart den gereq. P. Theunisse schuldig aan tien misdaden van gebruikmaking van een door verzinning van kwijting valsch onderhandsch geschrift, begaan onder verzachtende omstandigheden;

Veroordeelt hem te dier zake tot eene correctionnele gevangenisstraf van één jaar en tot tien boeten , elke van ƒ50;

Bepaalt, dat iedere boete, zoo de veroordeelde haar niet zal hebben betaald binnen twee maanden na aanmaning, zal worden vervangen door eene gevangenis-straf van drie dagen ;

Verwijst den gereq. in al de kosten, op de vervolging gevallen , met inbegrip van die der cassatie.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANKEN.

ARROND1SSEMENTS-REGTBANK TE ROTTERDAM.

Burgerlijke kamer*

Zitting van den 26 Maart 1873.

Voorzitter, Mr. J. A. Vaillant.

Indien eene geldsom geleend is, om op eerste aanvrage te restitueren kan de geldleener, die niet vooraf tot betaling gesommeerd is, bij de dagvaarding tot betaling niet volstaan met aan te bieden te zullen betalen , zoo de opvrage geschiedt, maar dan is de dagvaarding de opvrage, en had hij dus op de dagvaarding moeten betalen.

Eene overeenkomst, waarbij een notaris zich bedingt zeker getal procenten van de opbrengst van een te zijnen overstaan te verkoopen perceel, is, als in strijd met de wet op het notaris-ambt betreffende de daarbij voor geschrevene wijze van berekening van honoraria en verschotten, krachteloos.

De wet op het notaris-ambt is van openbare orde.

Een beweerd Amsterdamsch gebruik, volgens hetwelk den notaris en de makelaars, met de veiling belast, hetzelfde zou competeren bij het doorgaan der veiling als bij onderhandschen verkoop vóór de veiling, kan bij de uitlegging der overeenkomst omtrent de remuneratie niet in aanmerking komen, daar de wet bij de uitlegging van overeenkomsten slechts algemeene, geene plaatselijke gebruiken op het oog heeft.

E. E. C. Gerrits, notaris, wonende te Watergraafsmeer, arrestant en

eischer, procureur Mr. G. J. A. Faber , tegen

A. Bikker, veehouder, wonende te Moordrecht, gearresteerde en ge¬

daagde , procureur Mr. P. G. Bijstea.

De Regtbank enz.,

Gehoord partijen ;

Overweaende. dat de arrestant en eischer , na met verlof van den

heer voorzitter der Arrond.-Regtbank te Amsterdam, door den deurwaarder W. Leepel aldaar, bij geregistreerd exploit van den 20 Julij

1872 , ten laste van den gearresteerde arrest te heDoen doen leggen onder handen en beheer van J. Bijl, te Diemen, op al zoodanige gelden en goederen als deze mogt verschuldigd zijn of worden aan of

onder zijne berusting hebben ol krijgen van den gearresteerde, en zulks ter verrekening en om betaling te verkrijgen van f 3300 voor kapitaal , renten en vermoedelijke kosten, die de arrestant van den gearresteerde zou te vorderen hebben , — hem bij exploit van den 27 Julij 1872 voor deze Regtbank heeft gedagvaard en, op grond, dat de eischer aan den ged., destijds te Diemen wonende, en die hem had opgedragen zijne boerenhofstede, genaamd Gooijenstein, met 31 hectaren, 87 aren en 90 centiaren land, door tusschenkomst van eenen makelaar, hetzij in het openbaar, hetzij onder de hand te verkoopen , doch waarin hij eischer niet zoo spoedig was ges'aagd ,— op den 23 Maart 1872 eene som van ƒ1500 had ter leen verstrekt, met beding van restitutie op eerste aanvrage , met de renten k 5 pet. van dien datum af;

dat do eischer, nadat zijne poging om gezegde hofstede publiek te verkoopen, was mislukt, en hij den ged. voor al zijne bemoeijingen en verschotten slechts ƒ40 had in rekening gebragt, zich op uitdrukkelijk verlangen van den ged. de zaak andermaal heeft aangetrokken, doch nu op de voorwaarde, dat hij, de goederen nogmaals in publieke veiling brengende, naar Amsterdamsch gebruik zou verkoopen , uitsluitend werkzaam en geheel vrij wezen zou in de keus van makelaars en het vaststellen van bepalingen , en dat de eischer als belooning genieten zou het overschietende der kosten k 10 pet. van het bedrag der kooppenningen, die, volgens te maken conditiën, door den kooper zouden worden betaald ;

dat de perceelen in quaestie dan ook, in verband met die overeenkomst, tegen den 29 Julij 1872 in het Heerenlogement te Amsterdam waren aangeslagen; doch dat de ged., nadat de kosten van billetten, advertentiën enz. reeds grootendeels gemaakt waren, buiten den eischer en den met de directie der veiling belasten makelaar om, gezegde onroerende goederen op den 15 Julij voor ƒ40,000, en op geheel andere dan met den eischer vastgestelde voorwaarden , onder de hand aan J. Bijl heeft verkocht, en thans weigerde den eischer de hem volgens overeenkomst toekomende belooning uit te keeren;

dat echter* volgens vast Amsterdamsch gebruik, bij onderhandschen verkoop van een in publieke veiling aangeslagen perceel, aan den notaris en de makelaars van het billet dezelfde voordeelen worden toegekend als wanneer de veiling ware doorgegaan;

dat de eischer van de 10 pet. der koopsom zeker 3 ^ pet., makende ƒ 1400 over ƒ 40,000 , zou hebben overgehouden , en dat de ged. weigerde den eischer het verschuldigde te voldoen, — heeft geconcludeerd : .... dat de ged. zou worden veroordeeld om, tegen kwijting, aan den

eischer te betalen :

lo. de som van ƒ 1500, door den ged. verschuldigd wegens aan hem door den eischer op den *23 Maart 1872, tegen eene rente van 5 pet. 's jaars, ter leen verstrekte gelden ;

2o, ƒ 25 wegens renten tot den 23 Julij 1872, met reserve zijner aanspraken op de conventionnele renten van ƒ1500 na den *23 Julij;

3". eene som van J 140U, zijnde ö ft pet. over ue K.uup»uui ƒ 40,000 of zooveel meer of minder als de regter het overschietende van 10 pet. kosten over de koopsom als het zuiver honorarium des eischers uit dien hoofde zal bepalen, een en ander met de renten van den dag der dagvaarding; voorts te verklaren van waarde het in voege voormeld onder"meergenoemden J. Bijl gelegd arrest, ten einde de eischer op het gearresteerde zijne bovengemelde vorderingen moge verhalen ;

alles met veroordeeling van den ged. in de kosten van het regtsgeding eu onder zoodanige accessoire vorderingen als in de dagvaarding en conclusie vermeld; , , ,

0., dat de ged., op dien eisch antwoordende, beeft erkend op den 23 Maart 1872 van den eischer geleend te hebben ƒ 1500, maar on er de uitdrukkelijke voorwaarde, zoo als de eischer zelf gesteld had, dat die gelden eerst na gedane aanvrage opvorderbaar zyn zouden ;

dat, dewijl die aanvrage tot teruggave nimmer gedaan is, dio gelden nog niet van bem geëischt kunnen worden , en de eischer dus niet geregtigd is daarvoor arrest te leggen op gelden , die hem ged. toe-

^^dat'Tij' echter bereid is om, zoolra de eischer hem daarom vragen zal, de geleende ƒ 1500 met de daarvoor verschuldigde renten te betalen ;

dat hij verder erkent den eischer als notaris belast te hebben met den, evenwel niet doorgeganen, verkoop van de hem toen in eigendom toekomende boerenhofstede Gooijenstein , groot 31 hectaren , 87 aren en 90 centiaren land , doch zonder daarbij al die bedingen aan te gaan, die de eischer nu gelieft te stellen en dan ook, zoo als ze gesteld zijn, door den ged. niet worden erkend ; en de eischer dus noch uit