ï- E. A. p., eischer, procureur h. J. de Blaauw ,

tegen

E. J. L. K. qq., gedaagde, procureur Mr. J. L. Wolterbeek Dzn.

R pi?e"reur des eischers concludeert: dat de ged. bij vonnis dezer JMJgtbank te verklaren uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande ooger beroep met of zonder borgstelling, de beschikking van deze g )ank van 24 Maart 1873, houdende benoeming van den ged. tot arator cm:r den onbeheeiden boedel van P. voornoemd, zal worden ngetr°kke/: en buiten effect gesteld, en tevens zal worden verstaan, te ged, ?Js benoemd curator heeft gedefungeerd en hij zich alzoo van dppi,VeKiei<: kemoey'n£en ten deze hebben te onthonden, met verooral - I'I;^-Ce ^ec^aa^en om aan den eischer, in zijne gemelde betrekking, beh eCI1ri n erfgenaam van dikwerf genoemden heer P., tegen

2el l°°r ^a*ta.nt*e en décharge, af en over te geven alle goederen, ïi'il t"' 6 .ecten' ^*els, papieren en bescheiden, tot gernelden boedel en 0' 8 ensc; JP behoorende, met gelijktijdige veroordeeling van den ged., ben^TJ t:" e*,sc^er ln minne > en anders in den vorm bij de wet eeho)11 ' U°eU behoorlijke rekening en verantwoording van zijn van r] 00 'e^e®r en gevoerde administratie, met verdere condemnatie weikp611 f: *n&eval van tegenspraak, in de kosten dezer procedure, Ke anders zullen worden gebragt ten laste des boedels.

De procureur van den ged. qq. zegt voor antwoord:

°. zich niet te verzetten tegen het doen van rekening aan dengenen , die daartoe door de Regtbank zal worden aangewezen als de geregtigde, niaar 2<>. te concluderen, dat de eischer zijn meerderen eisch zal worden ontzegd, met veroordeeling van hem eischer in de oosten van het regtsgeding.

fte Regtbank enz.,

Gelet op de conclusie van het Openb. Min., daartoe strekkende • dat de Regtbank aan den eischer zijne vordering, dat de beschikking dezer Regt,ank dd. 24 Maart i 873 , houdende benoeming van den ged. tot curator in den 011 beheerden boedel van P., zal worden ingetrokken eu buiten effect gesteld, en zal worden verstaan, dat de ged als benoemd curator heeft gedefungeerd en zich van alle verdere bemoeiiine ten deze z»I hebben te onthouden, zal ontzeggen, en, alvorens ten principale regt te doen op zijne vordering tot het door den ged. doen

nalatensch' r"Ba" ïerantwo°rdi"g en afgifte der goederen van de j 1 , .e.m. eischer > den eischer zal bevelen door getuigen ktV , , 'S ,eenige en algeheele erfgenaam van den op'lö

aal" ,1,. i • Amsterdam overleden F., met reserve der kosten tot aan de einluuspraak ;

Overwegende ten aanzien der feiten :

dat bij ;■;i egietreerd exploit van 21 April 1873 , de ged., in zijne JB7QTu"? beschlkkiGff Jer Arrond.-Regtbank van 24 Maart

' (behi/orlijk geregistreerd), benoemd tot curator over den onbeneerden boedel van wijlen P., op 16 Maart 1873 te Amsterdam overe en, is gedagvaard op korten termijn , op grond, dat de eischer eemge en algeheele erfgenaam is van P., concluderende, dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande hooger beroep, de beschikking der Arrond.-Regtbank van 24 Maart 1873 , houdende benoeming van den ged. tot curator van bovengemelden boedel, worde ingetrokken en dat de ged. worde veroordeeld om, tegen behoorlijke quitantie en decharge , alle goederen , effecten , titels , papieren en escaeiden, tot gemelden boedel behoorende, aan den eischer over te geven en om behoorlijke rekening en verantwoording te doen van zijn gehouden r,eheer, en in de kosten van het regtsgeding ingeval van tegenspraak ;

dut de ged. qq. heeft geantwoord : dat hij zich refereert aan 's regr/Stl°i Klefc omtrent de vraag, of de eischer bewijst, dat hij alleen g Ïebbeode is , maar er belang bij heeft om alleen op wettige wijze te worden gedechargeerd , concluderende, dat hij bereid is rekening en verantwoording aan de regthebbeuden te doen , en dat den eischer 2>ju meerdere eisch zal vrordeu ontzegd , met veroordeeling vaa den eiseher in de kosten ;

0. ten aanzien van het regt:

dat het tusschen partijen in confesso is, dat bij den dood van

F. J. D. P., zich niemand opdeed als regthebbende op zijne nalatenschap ; dat die nalatenschap toen derhalve onbeheerd was, zoodat de Regtbank tï regt een curator over dien boedel benoemd heeft;

dat hiertoe niets afdoet de omstandigheid, dat op 7 Febr. 1873 door Ven cibc"er bij notariële acte aan J. H. v. d. E. een volmagt was 1',°" ' '• "• 0111 voor hem op te komen in nalatenschappen , en a deze n, benoeming van den curator vordert, dat het beheer der alatenscht , hem worde opgedragen;

del 'Je.caiator' volgens art. 1174B.W., verpligt is den boehen ->k te brengen en de erfgenamen op te sporon om aan maar . en verantwoording te doen en den boedel uit te keeren, cui-atn6' ■ voorschrift bestaat, volgens hetwelk eene benoeming tot

nn Ko' ^i,0' , inBetrokken > omdat na die benoeming een regthebbende op dien boedel opkomt;

dd a24eMd''rhalVe. See" jonden zijn om de beschikking der Regtbank

oniishooU'1 18,'f ' waarb« de Sed- benoemd is tot curator van den obeheerden boedel van wijlen F. J. D. P., in te trekken ;

Vpo^i '' ''deiing van den eischer, dat aan hem alles worde uitgekeerd wat de boedel bevat, hem eveneens voor alsnog niet kan volen d°carato'' hiertoe eerst verpligt is na gedane rekening

gitimeerd ^ e'scher ziJne q'iahteit nog niet heeft gele¬

dat , wa. betreft de vordering van den eischer, dat aan hem als eemge en algeheele erfgenaam rekening en verantwoording worde gedaan , deze hem kan volgen, wanneer hij inderdaad eenio-e en algeheele eifgenaam is ;

dat de ged. zich tegen het leveren van het bewijs hiervan niet heeft verzet en eischer, hoewel het niet aangeboden hebbende, daartoe alsnog kan worden toegelaten ;

Gezien ;. ,-tt. 1172 seq., 1902 B. W., 199 en 56 B. R.;

b kTf' eischer zÜne vordering, dat de beschikking der Regtan d l. Maart 4 s 73, houdende benoeming van den ged. tot i»"etrókke" den onbeheerden boedel van F. J. D. P., worde

Beveolt nS ten Pr'nc*Pale te beslissen ,

is t',e , !™ÏJts'lalve > dat de eischer door getuigen zal bewijzen , dat te Amster 8 Cn "'geheele erfgenaam van den op 16 Maart 1873

Beveelt, dat°dit ^behoudens tegenbewijs;

zitting dezer Rentba?ttU'Seuveill00r za' vvorden gehouden ter teregtvoormidda^s ten elf"arê eerSte kamer > van den 22 Oct. 1873 , des Reserveert de kosten.

(Gepleit voor den eischer Mr w t «Jaagde Mr. J. A. Molster.) j' tan liek ' en voor deu Be-

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE LEEUWARDEN.

Burgerlijke kamer.

Zitting van den 11 Februarij 1873.

Voorzitter, Jhr. Mr. S. W. H. A. van Beyma thoe Kincma.

Regters, Mrs.: E. Jongsma. en Jhr. C. J. Speelman.

Boedelscheiding. — Verzuim. — Nietig-verklaring. — IIerscheiding. — Acte van redres.

Levert hel gemis of ontbreken van een der minderjarige erfgenamen of van zijn vertegenwoordiger in eene acte van boedelscheiding , een gebrek op , hetwelk de gansche acte vitieert en deze van den aanvang af nietig doet zijn ? — Ja.

Zijn de in de practijk gebruikelijke acten van redres oj rectificatie in de wet bekend ? — Neen.

G. P. Bijdeweg, weduwe van P. A. Hiemstra, zonder beroep, te Hitzum, als moeder en wettige voogdes over hare minderjarige kinderen Allertje, Albert, Lysbeth, Dieuwke, Tietje en Poppe Pieters Hiemstra, eischeres, procureur Mr. T. van Hettinga Tromp , tegen

1. S. A. Hiemstra, boer, wonende onder Hitzum ,

2. H. A. Hiemstra, boer, wonende onder Hijlaard,

3. M. IC. van der Veen, bakker, wonende te Franeker, als vader en voogd zijner drie minderjarige kinderen Klaas, Jan en Sjouke Martens van der Veen, door hein bij nu wijlen T. A. Hiemstra in echte verwekt, gedaagden, comparerende de twee eerste gedaagden door Mr. J. Zylstra , en de derde gedaagde door

. Mr. Tromp , voornoemd.

De Regtbank enz.,

Overwegende wat aangaat de daadzaken :

dat de eischeres als moeder en voogdes van hare zes minderjarige kinderen Allertje, Albert, Lysbeth, Dieuwke, Tietje en Poppe ï'ieters Hiemstra vordert de nietig- en van onwaarde-verklaring of anders in allen gevallede vernietiging eener acte van scheiding en deeling, welke zij qq. op den 2 Nov. 1869 , ten overstaan van den notaris Mr. G. Schot en getuigen , heeft verleden , met lis.re beide zwagers , den eersten en den tweeden ged., mitsgaders den derden gei., in zijne bovenaangeduide quaiiteit van de nalatenschap van haren schoonvader en der kinderen grootvader van vaderszijde Albert Pieters Hiemstra in leven boer onder Hitzum en aldaar overleden , zijnde deze acte goedgekeurd door den heer regter in het kanton Harlingen en op de minute geregistreerd en zulks op de navolgende gronden als:

1°. dat een harer zes minderjarige kinderen met name Tietje in die acte van scheiding en deeling niet door haar eischeres is vertegenwoordigd geworden en alzoo , ofschoon mede geregtigde , niet in die acte voorkomt;

2o. dat de waardeering der tot dezen boedel behoorende onroerende goederen , niet op eene behoorlijk wettige wijze zoude zijn geschied omdat daarbij niet ieder stuk onroerend goed afzonderlijk is op waarde gesteld ;

3». dat de deskundigen die onroerende goederen zoo veel te laag hebben gewaardeerd, dat de door de eischeres vertegenwoordigde minderjarigen en hunne toegescheidene aandeelen in dezen boedel voor meer dan een vierde zijn benadeeld geworden hetwelk de eischeres bij conclusie van eisch aanneemt te bewijzen;

4Ü. dat in strijd met de waarheid, opgaven omtrent schulden en afbetalingen daarvan in de betrekkelijke acte van boedelscheiding voorkomen ;

50. dat de bedoelde scheiding dus is geheel gesimuleerd;

dat de twee eerste gedaagden hiertegen bij conclusie van antwoord en pleidooi hoofdzakelijk hebben aangevoerd:

dat wat liet eerste punt betreft:

dit in casu niet ter zake doet omdat de verdeeling en scheiding heeft plaats gehad in staken en de eischeres zelve gesterkt met den toezienden voogd is opgetreden , als representerende eene dier staken, namelijk de erfgenamen van Pieter Alberts Hiemstra;

dat dit abuis alzoo niet kan leiden tot vernietiging der acte, omdat alle regthebbenden in werkelijkheid zijn vertegenwoordigd geworden , en ook van hoegenaamd geen invloed is of kan zijn op de scheiding van den boedel;

dat dit abuis al verder door eene acte van redres of rectificatie hersteld zou kunnen worden, tot het opmaken en passeren waarvan deze gedaagden zich ten allen tijde bereid verklaren;

dat wat het tweede punt betreft:

dat de waardering heeft plaats gehad conform do wet (art. 1123 B. "W.) en ook deswege geen sprake kau zijn van nietigheid der acte of van eene reden waarom ze zoude moeten vernietigd worden; dat wat het derde punt betreft;

dat de beschuldiging tegen deze. ter goeder naam en faam staande deskundigen is geheel pretens en gratuit, en zij gedaagden deze stelling van de eischeres pertinent ontkennen ;

dat al ware de waardeering te laag, des neen, dat nog geen grond tot vernietiging oplevert, omdat deze waardeering, zoo als ze is geschied, geheel is goedgekeurd in de authentieke acte, die zoowel voor de gedaagden als voor de eischeres wet is;

dat wat het vierde punt betreft :

dat de opgaaf van schulden in den zesden considerans der conclusie van eisch bedoeld ad f 2,371.89 en ƒ 2,590.75 , is waar en ten overvloede blijkt uit de deswege gedane erkentenis van de eischeres zelve en van den mede-ged. Martens Klazes van der Veen ;

dat die schulden toch zijn opgegeven en erkend bij notarieële acte van boedelbeschrijving den 9 Oct 1S69 opgemaakt, bühoarliik on de minute geregistreerd , op welke acte deze scheiding is gebaseerd

dat die beide schulden bij de boedelbeschrijving als contanten zin! aangebragt op bewilliging van en door partijen zelve, omdat zij liquide en , even goed als ware het bedrag in contanten voorhanden , voor dadelijke vereffening vatbaar waren ;

dat alzoo ook deze bedenkingen van de eischeres van geene de minste waarde zijn en althans nimmer tot vernietiging der aangedane boedelscheiding kunnen leiden;

dat wat het vijfde punt betreft:

dat dit ligtvaardig wordt beweerd en zelfs ongepast is in den mond van iemand, als de eischeres, die zonder protest en onder toezigt des regters voor de belangen der door haar vertegenwoordigde minderjarigen heeft medegewerkt tot het opmaken dier authentieke acte • dat de eischeres geheel voorbij ziet de bewijskracht dezer acte' waartoe zij zelve heeft medegewerkt, die gebaseerd is op 'eene andere authentieke acte (de boedelbeschrijving) die mede door haren bijstand en in haar bijzijn is tot stand gekomen , en welke beide acten ook voor haar qq. gelden als wet, zoowel ten aanzien der verdeeling als van den daarbij goedgekeurden staat des boedels;

dat de eischeres alzoo in hare vordering is niet-ontvankelijk , immers die vordering in geen geval voor toewijzing vatbaar is ;

dat de eischeres eindelijk niet voldaan heeft'aan de bepaling van art. 461 B. W., en hier derhalve alle redenen bestaan om haar in persoon in de kosten dezer procedure te veroordeelen;

dat de derde of mede-ged. heeft verklaard zich omtrent den ingestel-

den eisch geheel te referen aan het oordeel der Regtbank, des dat de in het ongelijk gesteld wordende partij mede worde veroordeeld in de kosten door zijn optreden in dit geding veroorzaakt;

dat overigens tusschen partijen in confesso is en de acte van boedelscheiding in geschil, onder de stukken overgelegd en behoorlijk gecommiceerd, dit bevestigt: dat onder de door de eischeres in de acte van boedelscheiding in geschil vertegenwoordigde on bij wijlen haren man ' Pieter Alberts Hiemstra in echte gewonnen kinderen hare dochter Tietje niet voorkomt, en deze alzoo bij bovengemelde acte van boedelscheiding is gepasseerd;

dat evenzoo in confesso is tusschen partijen, dat de scheiding en deeling bij staken heeft plaats gehad, alsmede, dat een dezer staken moet vertegenwoordigen de zes minderjarige kinderen van de eischeres bij wijlen haren echtgenoot Pieter Alberts Hiemstra gewonnen ;

0. wat betreft het regt :

dat in de eerste plaats moet worden beantwoord:

1°. of het een volstrekt vereischte bij de wet is voorde geldigheid of bestaanbaarheid eener boedelscheiding , dat daarbij alle erfgenamen of regthebbenden tegenwoordig zijn of vertegenwoordigd worden ; en

2°. ot, voor het geval de boedelscheiding niet hoofdelijk, maar staaks gewijze , zoo als in casu plaats had, het overslaan of ontbreken vau een der erfgenamen in eene der staken is eene zoodanige omstandigheid , een zoodanig gebrek, welke of hetwelk de nietigheid der gansche acte na zich sleept ?

ö., dat eene acte als de onderhavige, eu zoo iedere actc van overeenkomst, zoowel naar de, die acte in het bijzonder betreffende wetsbepalingen , als naar de meer algemeene in de wet opgenomen regtsbeginselen , behoort te worden beoordeeld;

O., dat nu eene acte van boedelscheiding daatstelt eene overeenkomst tusschen de erfgenamen of mede-eigenaren , die hunne onderlinge regten en verpligtingen regelt;

0., dat tot het wezen en den aard der zaak alzoo behoort, dat alle belanghebbenden in casu de erfgenamen tot zoodanige acte zameawerken en deze zonder die medewerking van allen ondenkbaar is, art. 1356 initio en 1". B. W., artt. 1115 en 1116 ib.;

0., dat de algemeene beginselen, waarop deze regtsbeschouwing steunt, in onze wetgeving zijn gehuldigd en onder anderen opgenomen in de artt. 1115 en volg., artt. 1351, 1352, 1354, 1356 1„. en 1367 , zoo dat de vraag sub 1 , bevestigend wordt beantwoord;

0. ad Hlun., dat, hetzij de erfgenamen hoofdelijk, hetzij bij staken erven, volgens art. 899 B. W., zulks in casu, waar het de regtsgeldigheid eener acte van boedelscheiding betreft, niets afdoet;

O., dat toch het erven hoofdelijk of bij staken slechts betreft de aaudeelen, hetzij gelijke of ongelijke, waarvoor ieder persoon erfgenaam wordt, doch niet belet, dat eene staak volledig moet zijn vertegenwoordigd en niet is vertegenwoordigd, zoolang daaraan e'én lid of erfgenaam ontbreekt;

0., dat ook de vertegenwoordiging van eenen voogd in ieder geval geene andere dan eene persoonlijke kan zijn, voor ieder der minderjarigen afzonderlijk die ieder hunne bijzondere belangen hebben en het niet dan toeval is , zoo allen onder dezelfde voogdij staande een gelijk belang hebben, welke regtsbeschouwing overeenstemt met den zin en geest van art. 441 sqq. B. W.;

0., dat alzoo het gemis of ontbreken van één der minderjarige erfgenamen of van deszelfs vertegenwoordiging in de acte van boedelscheiding in geschil, een gebrek is hetwelk de gansche acte vitieert eu deze van den aanvang af nietig doet zijn;

0., dat hiertegen niets afdoet, dat deze. grond van nietigheid niet in art. 1158 B. W. genoemd wordt, omdat de gronden daar vermeld enkel vau toepassing zijn tusschen hen die werkelijk hebben gescheiden , doch zulks niet geldt voor haar, die , hoezeer daartoe geregtigd, tot die scheiding niet heeft medegewerkt, maar daarbij is buiteu gesloten geworden eu ter wier opzigte die scheiding dus eene actus int,er alios zoude zijn, waartegen zij, meerderjarig geworden , opgrond dier buitensluiting onbetwistbaar kan opkomen, art. 1484 B. W. iu verband met art. 1490 ib.;

0. (echter) dat de regter echter bij de beslissing der zaak heeft te letten op het standpunt door partijen litiganteu daarbij ingenomen en deze de minderjarige, wier regten het in casu vooral geldt nu niet als derde, maar ais mede-erfgenaam of mede geregtinde tot da nalatenschap hebben beschouwd;

0., dat derhalve de eischeres, als voogdes, in welke kwaliteit zij mede de acte vau scheiding heeft gepasseerd, als verantwoordelijk voor de persoonlijke regten van ieder der minderjarigen , er qq. belang bij heett thans reeds op die zaak terug te komen, cn in hare kwaliteit de vernietiging dier acte van boedelscheiding nu reeds te vragen, te meer daar in ieder geval, volgens art. 1484 B. W., het eerste verhaal op haar als voogdes zoude neêrkomen ;

U., dat nu , wel is waar, de beide eerste gedaagden, erkennende, dat de minderjarige mede-geregtigde Tietje bij de acte vau boedelscheiding meergemeld is gepasseerd, terwijl de derde ged. zich bij zijne conclusie van antwoord refereert aan het oordeel der Regtbank, zich bereid-verklaren om met de eischeres en de andere geregtigden alsnog deswege eene acte van redres of rectificatie op te maken, doch de eischeresse dit aanbod niet heeft aangenomen;

U., dat in dit aanbod van redres of rectificatie van de zijde dezer gedaagden de meest stellige erkenning van het hoofdgebrek der acte ligt opgesloten ;

0., dat dergelijke acten van redres of rectificatie wel in de practijk, echter niet in de wet bekend zijn, en daardoor ook geen radicaal gebrek als in casu wordt hersteld , volgens den regtsregel : quod initio vitiosum est, non protest tractu temporis convales cere, lex 29, f. f. Paclds ;

O., dat bovendien art. 1166 B. W., volgens hetwelk alle afstand vau het regt om vernietiging eener boedelscheiding te vragen, is van onwaarde, bevat eene wetsbepaling van dien aard , dat daaraan op geeuerlei wijze mag worden gederogeerd, met andere woorden van publieke ordo , waaraan volgens art. 14 Alg. Bep. hare kracht door geene handelingen of overeenkomsten kan worden ontnomen en hetwelk toch zou te geschieden , indien deze boedelscheiding niettegenstaande haar radicaal gebrek bleef gehandbaald of dezelve door eene opvolgende acte van redres of rectificatie in stand werd gehouden;

0. , dat er alzoo geene herstelling van dit radicaal gebrek anders mogelijk is, dan door de vernietigiug der meergemelde acte in geschil, waarna eene herscheiding, in voege als bij art. 1165 B. W. voorgeschreven , moet plaats hebben ;

0., dat immers de mede erfgenamen, tegen wie in casu de regtsvordering tot vernietiging is ingesteld, gesteld zelfs, dat de nietigverklaring op grond van benadeeling voor meer dan een vierde kon plaats vinden , omdat het geheel passeeren van eonen erfgenaam voorzeker zijne benadeeling voor meer dan een vierde insluit, in casu niet bij magte zijn om volgens art. 1160 B. W. eene herscheidin» te beletten , omdat aldaar klaarblijkelijk het geval wordt bedoeld °dat een dergenen, die heeft medegewerkt tot de acte van boedelschei ding, derzelver vernietiging vordert, hetgeen in casu niet juist het geval is ;

0. nog daarenboven, dat eene acte, zoo als de onderhavige of schoon lil regten onbestaanbaar of van reiftiwmro .. . ° ' UI"

,.„r„ «Hu, ™

eischeres, door den regter moet worden nietiV VPrWl„ i , n , eensdeels uit den aard der zaak zelve volp-t^ ,e Klaard of .vfmet'Sdhoezeer nietig in hiren I g * daar anders iedere acte,

ren en effect SoL!ln ° g "d, Z1Jnde • toch blijven voortdu-

, m strijd met des wetgevers bedoeling waarvan