Maandag, 28 Julij 1873. ,5(309,

WEEKBLAD VAN HET MGT.

REGTSKDKDIG NIEÜWS- EN ADVERTENTIE-BLAD.

V] J F- EN-DER TI GS TE JAARGANG. „Tg nm „„

JUS ET VERITA8.

m blad verschijnt des Maandags en Donderdags, ** om de veertien dagen ook des Dingsdags, _ PrijTpeTjaargang f 20^voor de buitensteden "franco per post met tl.00 verhoog,mg.- Prijs der advertentie*, 20 cents per regel. — Bijdragen, brieven, enz., franco aan de Uitgevers. - Agenten voor Duitschland: Haasensteiu en Vogler, te Hamburg.

HOOGB IiAAD DER NEDERLANDEN.

Burgerlijke kamer.

(Revisie.)

Zitting van den 27 Junij 1873.

Voorzitter, Mr. F. de Gkeve.

Consulaire .egtsmagt. — Japan. — Vreemde consuls. — Tractaat.

Werd vdór dn wet van 25 Julij 1871 (Stbl. m. 91) de consulaire regtsnagt m Japan, krachtens art. 5 van het tractaat van 18 Aug. 1358 , uitgeoefend door den Nederlandschen consul ? ^ en hon deze krachtens die magt de beslissing van een geschil op Lragen aan anderen, met name aan vreemde consuls ? — Ja.

De Nederlandse e te Nagasaki in Japan gevestigde handelsvennootschap , cantere nde onder de firma Hartmans en Besier, eischeresse in revisie, pre eurenr Mr. M. Etssell ,

tegen

den Staat der Nederlanden, verweerder, procureur Mr. C. J.

frAN£OIS.

(Zie het arrest, in eersten aanleg gewezen, van 15 Maart 1872 , in Weekbl. n°. 3441.)

De adv.-gen. Polk heeft in deze zaak de voljenda conclusie genomen :

Edel Hoog Achtbare Heeren, President en Raden! Bij arrest van den 15 Maart 18 72 heeft de Hooge Rnad ongegrond geoordeeld en ontzegd de vordering tot schadevergoeding, door de thans eischeresse in revisie ingesteld tegen den Staat der Nederlanden , ter zake van een viertal beweerde onregtmatige handelingen van het Nederlandsche consulaat te Nagasakj; en de eisch in revisie strekt tot vernietiging van dat arrest en toewijzing aan de eischeresse van hare in eersten aanleg ingestelde reg'svordering.

Met'sRaads beslissing, dat geene der in de introductieve dagvaarding vermelde, bij repliek door de eischeresse nader gepreciseerde feiten eene onregtmatige daad daarsfelt, waarop eene actie to5 schadevergoeding kan worden gegrond, vereenig ik mij volkomen; en ik kan uus, voorbijgaande al wat gepleit is ten betooge, dat de Staat verantwoordelijk is, niet alleen voor de onregtmatige handelingen zijner am tenaren hier te Isnde, maar ook voor die van Nederlandsche consuaue eamhten in het buitenland, mij bepalen tot de mededeeling er gronden, waarop berust mijn gevoelen, dat het arrest, door den bevesti"deer8ten aan',:= 'n deze zaa^ gewezen, behoort te worden

Roho^ Ge! ^er Pret«nselijk onregtmatige daden , ter zake waarvan wor'Jt gevraagd, bestaat hierin, dat de Nederlandsche ppnn 1 as?a 1 I!1!1 de eischende firma zou opgedrongen hebben

Amerit Vu" de consuls der Vereenigde Staten van Noord-

Amenka en van Portugal , betreffende een geschil tusschen haar en

als wireTp fi6" °n 'rdaan over de betaling van zekeren koopprijs ,

scheid oreert i - ?t'',ouden 2'ch daaraan, als aan een vonnis of eene seheidsregterlijke uitspraak, te onderwerpen.

Processe staat vast, dat de Nederlandsche consul te Nagasaki, zonder daartoe te zij,, aangezocht door de eischeresse en zonder dat de eischeresse daarin had toegestemd, de consuls der Vereenigde Staten van Noord-Amerika on van Portugal heeft verzocht om als scheidsregters te beshssen <;.,n geschil tusschen de eischeresse en den ambtenaar van Owatima over de betaling van door de eischeresse gekochte boomwas; dat de Nederlandsche consul den 7 Dec. 1869 de beslissing dier consuls in afschrift aan de eischeresse heeft medegedeeld, en , verklarende daarbij niets te voegen te hebben en zich daarmede te vereanigen, de eiseheresse heeft uitgenoodigd door betaling van het verschuldigde daaraan te voldoen (men zie brief van 7 Dec. 1869, eisch. prod. P, n". 4), en dat hij den volgenden dag, onder opmerking , dat, vermits <le beslissing der arbiters door hem was goedgekeurd en bekrachtigd, en mitsdien van een compromis geen sprake was, andermaal op betaling bij de eischeresse heeft aangedrongen, — ans, onder bedreiging, dat, zoo niet binnen den door hem gestelden errmjn werd betaald, hij instructiën zou vragen aan den waarnemend zn'i|S k nSrf,?eraal noPe,i» de wijze, waarop de eischeresse tot betaling eisch. prod? p"^?")i?enoodzaakt (men zie brief van 8 Dec. 1869 ,

nen gegeven, ^dat'h^"3 Ultdrukke!ijk aan de eischende firma te kenbeslissin" tot de zijr ^ Sjoelen der arbiters deelde; dat hij hunne en niet als die van »rhf,» '-?? dat hij die nit8P,aak als de zÜne en daartoe was hij <l, tiitlTd T beschouwd en "ageleefd ;

no.91), vermits het gold eme'verorrf Wet ™n f J J J871 fi' Sischer tegen Nedcrl» Iers, ingevolgeZT^" J»P»Dgerhen fcThuld' van 18 Aug. 185S (te vinden in SMist «L ï, "f ^

Dat beslist dan oo< de Hooge ltaad 'bi? 'h \ U bevoegd.

v.0£,i' • • 4 •*r i • ■ i k Ü arrest a quo en die

bes 1» mg ,s zonder ' vy el jutst. Art. 5 van het tractaat schrijft voor de uitspraken der co sula.re geregtshoven in Japan en de wijze, waarop van de vorderingen van Japansche schnldeischers tegen Nederlanders zullen worden :fC8aisisseerd, geene bepaalde vormen voor: het neett slechts de strekking regtsmagt in de daarbij genoemde gevallen ™n tiet Nederlandsche consulaat op te dragen, zonder te bepalen hoe net consulaire GeregMiof zal zijn zamengesteld, of op welke wijze het geding zal worden gevoerd; en over informaliteit van de in deze ge-

, geven uitspraak kan dus evenmin worden geklaagd, als beweerd kan i worden, dat de consul daartoe zou zijn oubevoegd geweest.

Maar ik behoef de beslissing van den Hoogen Raad op dit punt niet te verdedigen, omdat ook dan, als de seheidsregterlijke uitspraak, die de Nederlandsche consul tot de zijne gemaakt heeft, niet als het vonnis van een consulair Geregtshof kan worden beschouwd, de opdragt van het geschil ter beslissing aan arbiters, en de aan de eischeresse gerigte uitnoodigingen om daaraan te voldoen, niet zijn onregtmatige daden. Want nit niets hoegenaamd is ten processe gebleken,

at het den Nederlandsehen consul in Japan niet zou vrijstaan , als iij ït nuttig oordeelt, te handelen, zoo als deze consul gehandeld

ee t, et zijne er toe bij te dragen om een tusschen een Nederlandsch nanuelshuis en een Japansehen onderdaan gerezen geschil door scheidslieden te doen beslissen. Het uitlokken van zoodanige beslissing kan, evenmin als die beslissing zelve , of de uitnoodiging om daaraan té voldoen eene onregtmatige daad daarstellen; en dat is het eerste der als zoodanig gequahfieeerde feiten dan ook niet. En het is ook „iet eene daad, waardoor de eischeresse schade kor, lijden of geleden heeft omdat, indien de door den consul goedgekeurde en bekrachtigde aroitrale uitspraak voor de eischeresse niet-verbindende was, deze zich daaraan niet behoefde te onderwerpen, zoo ais zij dan ook gedurende geruimen tijd niet heeft gedaan, daar zij, ondanks alle aanmaningen, ondanks al de zoogenaamde bedreigingen en dwangmiddelen, waarover in dit proces geklaagd wordt, met de betaling ruim negen maanden heeft gewacht, en eerst, nadat alle die bedreigingen, alle die dwangmaatregelen waren ingetrokken, heeft betaald, niet, zoo als beweert is, onder protest, maar zonder eenig voorbehoud. Dit blijkt uit den brief der eischeresse van den 15 Sept. 1870 aan den minister-resident der Nederlanden in Japan, waarvan een afschrift door de eischeresse zelve is overgelegd (prod. A, n°. 23J en bij welken brief, houdende mededeeling aan den minister-resident, dat de betaling heeft plaats gehad, geene reserve hoegenaamd daaromtrent wordt gemaakt maar slechts door de eischeresse wordt te kennen gegeven, dat zij vermeent deii officier van Owasima, Jonida Chinbe', tot de betaling te kunnen noodzaken voor den vermoorden Nenomia Matabe', met verzoek aan den minister-resident om zijn gevoelen daarover mede te deeleri. JKn dat de betaling niet plaats had , zoo als voor de eischeresse beweerd is, uit vrees, flat het Japansche Bestuur de gewezen uitspraak zou ten uitvoer leggen, het blijkt uit een brief der eischeresse aan denzelfden minister-resident van 14 Aug. 1870 (eisch. prod. A, n0. 21), waarin het heet, dat de eischeresse, wel is waar, ongaarne de inmenging van het Japansche Bestuur in de zaak zoude zien, maar zich toch bedwongen acht, om de in den brief opgegeveu redenen, «daartoe over te gaan».

Heeft er dus eene voor de eischeresse niet-verbindende seheidsregterlijke uitspraak plaats gehad, wes geenszins, de eischeresse kan zich daarover niet beklagen , want zij behoefde daaraan niet te voldoen; en zij is daardoor niet benadeeld, vei mits zij niet tot de nakoming daarvan is gedwongen , maar daaraan vrijwillig heeft voldaan.

Het tweede als eene onregtmatige daad van den consul ge^ualificeerde feit is de door hem als bewijsmiddel, om de onderwerping der eischeresse aan de arbitrale uitspraak te verkrijgen, tot het Japansche Havenbestuur gerigte uitnoodiging om aan de eischeresse te weigeren verlofbrieven voor het laden en van boord brengen van goederen.

Die uitnoodiging moge een door den consul beproefd dwangmiddel zijn geweest, het heeft zijn doel gemist. Het is niet uit vrees, dat aan die uitnoodiging gevolg zou worden gegeven, dat de eischeresse heeft betaald; en het gevolg, dat door het Japansche Havenbestuur aan de ontvangen uitnoodiging gegeven is en waardoor zich de eischeresse evenmin tot betaling heeft laten dwingen, is de daad van dat Bestuur, niet van den Nederlanuschen consul, die geene bevelen aan het Japansche Gouvernement te geven had, en die voorzeker bevoegd was al datgene aan het Japansche Gouvernement voor te stellen, wat hij ter bevordering der Nederlandsche handelsbelangen in het algemeen nuttig oordeelde, al was dit voor een enkel handelshuis niet voordeelig.

De derde zoogenaamde onregtmatige dand is eene bedreiging van den consul, gedaan bij brief van 11 Jan. 1870, thans door de eischeresse ui originali in het proces gebragt, prod. S, waarbij aan de eischeresse^ wordt te kennen gegeven , dat, zoolang door haar aan de uitspraak 111 quaestie niet zal zijn voldaan , haar niet zullen worden verleend de consulaire b emoe ij in gen, om bij het Japansche Bestuur ten haren behoeve de vereischte pogingen aan te wenden om de

incassenng harer schuldvorderingen ten laste van Japanners bevorderlijk te zijn.

Hoe dat kan worden genoemd eene onregtmatige daad, hoe men ka:i beweren, dat de eischeresse door die daad schade geleden heeft ik beken het niet te begrijpen. Dat de consul aan zijne bedreiginz eenig gevolg heeft gegeven , dat hij aan de eischeresse de consulaire hulp heeft onttrokken, het wordt noch beweerd, noch bewezen - en het is dan ook niet uit vrees voor onttrekking dier hulp, dat de eischeresse aan de door haar onregtmatig genoemde uitspraak heeft voldaan, vermits zij eerst in Sept. 18 70 heeft betaald, en haar reeds bij brief van den 2 Aug. bevorens door den consul was aangezegd • «dat haar de hulp van het consulaat zou verleend worden, gelijk zulks eertijds het geval was» (eisch. prod. Q).

Nog minder dan eene bedreiging zonder eenig effect is het vierde feit, de verklaring van den consul en van den minister-resident dat zij do ten-uitvoer-legging der uitspraak aan het Japansche Gouvernement zouden overlaten en zich daartegen zouden verzetten. "Want het Japansche Gouvernement heeft die uitspraak niet ten uitvoer gelegd • het blijkt volstrekt niet, dat, uit vrees voor die ten-uitvoer-legging' door de eischeresse is betaald; en mij is geene wet of wettelijke verordening bekend , waarbij den Nederlandschen consul of den Nederlandschen minister-resident in Japan de verpligting is opgelegd zich, ooi dan, als zij dat niet raadzaam achten, te verzetten "tegen handelingen van het Japansche Gouvernement.

Onregtmatige daden heb ik in de handelingen, waarop de actie tot schadevergoeding is gegrond, niet gevonden. Uit niets hoegenaamd is mij gebleken, dat de consul en de minister-resident het regt niet had¬

i

den te doen wat zij gedaan hebben; uit niets, dat de eischeresse het j regt had te vorderen, dat ten hareu opzigte anders gehandeld werd. j De P elter vo°r de eischeresse heeft zich beroepen op het reglement

I Tllp, Tclfi rn". d%fe^!e"s' ^stgesteU bij Kon. besluit van ! 21 Dec. 1846 (Bijv. Staatsblad, 5de serie, blz. 115)- maar dit j reglement is niet eene wet of wettelijke verordening, waarbij aan de eischeresse regten zijn toegekend, in ,urijd waarmede de consul zoude gehandeld hebben, en de vraag, of een consul overeenkomstig zijne instructiën gehandeld heeft, staat niet ter beoordeeld van den regter. Overigens is ook uit niets gebleken, dat de "consul in strijd met het reglement van 21 Dec. 1846 zoude hebben gehandeld De pleiter voor de eischeresse heeft gewezen op do artt. 7 en 8. Art'. 7 bepaalt wel, dat de consuls bij elke gelegenheid de Nederlandsche handel- en fabriek belangen zullen voorstaan , maar dat die algemeene belangen door den consul te Nagasaki niet zouden zijn behartigd, bet wordt niet beweerd, veel minder bewezen, tenzij men mo't willen volhouden , dat het algemeen Nederlandsch handelsbelang zisdi oplost in dat der eischeresse; en art. 8 legt aan de consuls wel de verpligting op, hunnen invloed en hunne uiterste pogingen aan te wenden om de geschillen, die tusschen of met Nedn-iandsctie kooplieden mogten rijzen, op eene minnelijke wijze bij te leggen en te vereffenen , maar verbiedt niet elke andere inmenging der'consuls in bestaande geschillen, zoo zij, als in casu, geene minnelijke schikkingen hebben kannen tot stand brengen.

Ik heb de eer te concluderen tot bevestiging van het in eersten aanleg door den Hoogen Raad gewezen arrest, met veroordeeld der eischeresse in de kosten, in revisie gevallen.

De Hooge Raad enz.,

Ten aanzien der daadzaken zich vereenigende met en overnemende de daartoe betrekkelijke overwegingen van het arrest a quo • en voorts

Overwegende, dat de eischeresse in rivisie bij beteekendé memorie van bezwaren heeft volgehouden, dat de bij hare schriftuur van re Pl'ek 1» eersten aanleg omschrevene handelingen van deu Nederland schen consul te Nagasaki en den Nederlandschen minister-resident in Japan naar regten als onregtmatige daden behooren te worden aan-e-

opr^elk.e" fondslag zij als bare grieven tegen het aanbevallen arrest heeft geformuleerd :

ten eerste, het qualifieeren als niet onregtmatig rau de door den eersten regter als in confesso beschouwde handelingen des Nederland schen consuls te Nagasaki, bestaande in het der eischende' (T öp. dringen eener uitspraak van de consuls der Vereenigde Staten van Noord-Amerika en van Portugal, betreffende een geschil tusschen haar en een Japansch onderdaan over de betaling van zekeren koonpnjs als ware die firma gehouden zich daaraan als aan een vo.iris of seheidsregterlijke uitspraak te onderwerpen; ten tweede, het evenzoo als met onregtmatig qualifieeren van het door den ged. expressis verh,\ erkends feit dat gezegde consul als dwangmiddel om die onderwei ping te verkrijgen, het Japansch Havenbestuur heeft uitgenoodigd om aan de eischende firma te weigeren verlofbrieven voor het laden en van boord brengen van goederen ; ten derde, het onbewezen verklaren en voorts almede als niet onregtmatig qualifieeren van het door den ged. niet bepaaldelijk erkende feit, dat voornoemde consul der eischeresse als dwangmiddel tot hetzelfde doel heeft verklaard, ten haren behoeve met te zullen tusschen beide treden, waar bij dit ambtshalve ten behoeve van Nederlanders was verpligt; en, ten vierde, het insgelijks als niet onregtmatig qualifieeren van deszelfden consuls en des minister residents alweder als dwangmiddel ter bereiking van hetzelfde doei gedane en door den ged. gaaf erkende bedreiging om de zorg voor de ten-uitvoer-legging der bovenbedoelde uitspraak aan het Japansch Gouvernement over te laten;

concluderende: dat, bij arrest van den Hoogen Raad, regt doende in revisie, zal worden te niet gedaau het arrest, door den Hoogen Raad, oordeelende ter eerster instantie, op den 15 Maart 1872 tusschen deze partijen gewezen, en, op nieuw regt doende, aan de eischende firma alsnog zal worden toegewezen hare in eersten aanleg tegen den Staat ingestelde regtsvordering; en de Staat mitsdien alsnog zal Worden veroordeeld om aan de eischeresse te vergoeden alle kosten, schaden en interessen, door haar reeds gehad en geleden en verder te ne en en te lijden, ter zake van de onregtmatige handelingen, te haren aanzien gepleegd en in de dagvaarding van den 21 Junij 1871 omsc lieven, die vergoeding op te maken en te verevenen bij staat volgens de wet, met verdere veroordeeling van den Staat, nu verwoei er m revisie, in de kosten der beide instantiën; dat vervolgens van wege den verweerder in revisie is beteekend eene memorie van antwoord, waarbij wordt geconcludeerd tot bevestiging van het arrest, in eersten aanleg op den 15 Maart 1872 gewezen , met vercordeeling \an de eischeresse in de kosten van revisie; dat daarna, na voor iaden-commissarissen over en weder genomen conclusién en voordragt van de slotsom daarvan ter openbare teregtzitting, de zaak is bepleit;

d^n ten aanzien van het regt:

Ó., dat de grieven der eischeresse grootendeels hierop berusten, dat de wijze, waarop de consuls van de Vereenigde Staten van NoordAiucrnea en van Portugal, daartoe, als scheidslieden , door den Nederlandscheu consul te Nagasaki aangezocht, kennis hebben genomen van het geschil tusschen de eischeresse en Joneda Chmbé over de door dien Japanner gevorderde betaling wegens verkochte boomwas, en waarop zij vervolgens dat geschil hebben beslist, niets anders tot grondslag kan hebben dan een compromis , tot welk compromis de eischeresse, die partij in de zaak was , heeft geweigerd toe te treden, zoodat de consul het in haren naam, doch te".!!)" haren wil moet hebben aangegaan; °

U dat de hoofdstelling van deze geheele beschouwing nameliik dat de opdragt van den Nederlandschen consul aan ,i„ L H J noemde vreemde consuls niets anders dan ak VOOr"

worden aangemerkt, _ onjuist is • compromis zou kunnen

van den 18 Aug. f's^inhoudt'-'^D1 ^' tUSS<^en NederIand en Japan

open zijn voor Japansche sehuldeilh C0DSalalre geregtshoven zullen P scne schuldeischers, ten einde hen in staat ta