De kantonregter enz.,

Gehoord het requisitoir van den ambtenaar van het Openb. Min., strekkende tot schuldigverklaring van den ged., aan het hem ten laste gelegde feit, en tot zijne veroordeeling tot betaling eener geMboete van ƒ10 tot f 100 en in de proces-kosten, met bepaling, dat de Boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden na daartoe te zijn aangemaand, zal worden vervangen door gevangenis-straf voor den tijd van drie tot veertien dagen ;

Gelet op de niet-verschijning van den ged. en hét dien ten gevolge tegen hem verleende verstek;

Overwegende, dat hij is gedagvaard als beschuldigd van op den 29 pn 1872, des namiddags circa twee uur, met zijn schip met opgehaalde zeilen door de Wellebrug te zijn gevaren;

Ö., dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen door een procesverbaal op den ambtseed oogemaakt, door D. C. de Jong en U. de aan, rijks-veldwachters, de eerste te Sneek , de tweede te Jutrijp; at de ambtenaar van het Openb. Min. tegen den ged. straf heeft geretireerd, op grond van art. 4 van een reglement op het gebruik tn bestuur van de brug over het vaarwater »de Welle» in den grooten eg \an de eerste klasse van Leeuwarden over Sneek naar de Lem\ g°^gekeurd bij Kon. besluit van 4 Sept. 1845, no. 20, gewijZ1gd bij Kon. besluit van 20 Aug. 1846, no. 46;

dat dit reglement noch in het Staatsblad, noch'in de Staats-courant ls geplaatst, maar gepubliceerd bij notificatie van den staatsraad, gouverneur van Friesland van den 21 Oet. 1846;

dat in de eerste plaats dient te worden onderzocht, van welke magt dit reglement is uitgegaan ;

dat deze vraag moet worden beantwoord uit het reglement zoo als het is gepubliceerd;

dat toch eene wet of wettelijke verordening alleen geacht wordt bekend te zijn, en alleen kracht kan hebben, wanneer en zoo als zii is afgekondigd;

dat zij hierom ook slechts dan mag worden toegepast, wanneer Uit de afkondiging zelve blijkt, dat zij door eene bevoegde maet is vastgesteld; h

dat in de genoemde notificatie wordt vermeld, dat het reglement is goedgekeurd bij Kon. besluit;

dat het goedkeuren van een reglement door den Koning doet denen aan de vaststelling daarvan door eene andere autoriteit, die daarop s Konings goedkeuring behoefde ;

dat echter in de genoemde notificatie geene sprake is van de vaste ing van het reglement door zoodanige autoriteit, en dus de regter aie met mag aannemen , maar integendeel het reglement moet beschouwen en beoordeelen als een Kon. besluit;

dat voor deze beschouwing dan ook pleit 'art. 19 initio van het bedoelde reglement, hetwelk bepaalt, dat alle overtredingen, daartegen begaan , naar gelang van zaken zullen worden gestraft ingevolge Ue voorschriften der wet van 6 Maart 1818 (Stbl. nü. 12; ;

0., toch hieromtrent, dat eene overtreding alleen dan kan genoemd worden strafbaar ingevolge de voorschriften eener wet, indien deze wet straibepahngen inhoudt, en de wet van 6 Maart 1818, alleen tegen overtreding van algemeene maatregelen van inwendig •Bestuur van den Staat, bij art. 73 der Grondwet van 1815 vermeld, straffen bedreigt, terwijl die wet verder aan de Staten-Provinciaal en de besturen van steden en gemeenten het regt toekent, om in unne verordeningen straffen beneden een zeker maximum te bedreigen , maar zelve geen straf bedreigt tegen de overtredingen van provinciale of gemeentelijke verordeningen; dat nog opmerking verdient, at het overzigt van de provinciale wetgeving van Friesland ingevolge esluit van Ged. Staten dier provincie, geplaatst in het Provincaal *>taa van friesland, van het jaar 1868, n". 20 (bijlage), den Koning •oernt als de autoriteit door welke het onderhavige reglement is vastgesteld; dat nu dient te worden onderzocht, of dit reglement, aangenomen, dat het bij Kon. besluit is vastgesteld , is uitgegaan van den bevoegden wetgever;

0. hieromtrent, dat volgens de Grondwet van 1840, 's Konings wetgevende magt zich niet verder uitstrekt dan tot het nemen van algemeene maatregelen van inwendig Bestuur;

dat in die Grondwet geene omschrijving voorkomt van algemeene Maatregelen van inwendig Bestuur , maar men moet aannemen , dat Qaaronder alleen zijn te verstaan verordeningen strekkende tot uitvoerwg van de Grondwet of de wet;

dat toch volgens de Grondwet van 1840, de wetgevende magt cn° l ' lut"eo™nd gezamenlijk door den Koning en de Stateu-Generaal, mant* t me' 'ezG J^epaling zou strijden aan den Koning wetgevende de v °e Schrijven *n gevallen, waarin niet de Grondwetgever of ' den Koning als hoofd van het uitvoerend gezag die magt heeft opgedragen ; ■

herzie d6 aanc'ac'1,; verdient, dat in de commissie ter Grondwets0mt,,rg, Va" 18\5 ' werd v°orgesteld eene bepaling op te nemen, verwnrno' pouvoir reglementaire du Roi,» en dat dit voorstel is orpen onder anderen op dezen grond:

den Staten-Generaal de maatregelen van inwendig Bestuur kon-

voerm„metlgen ' 200 28 streden met ('e Grondwet of do wet ter uit'ng, waarvan ze genomen waren;//

meent U'1 C'6Ze 'aatste w°orden blijkt, dat de commissie onder algeeennm InaatreSelen van inwendig Bestuur alleen verstond maatregelen 'uien ter uitvoering van de Grondwet of de wet;

at nu het onderhavige reglement, althans voot zoover dit het en v ee"er straf>'erorde"ing heeft, geone zoodanige maatregel is van den Koning uitgegaan kracht van wet mist;

dat, wel is waar, art. 213 der Grondwet van 1840 , aan den Koopdraagt, -het oppertoezigt over alles wat betreft den Waterstaat art" Koningrijk, de wegen en bruggen daaronder begrepen,» en Be' 214 dierzelfde Grondwet zegt, dat de Koning het algemeen zoodUUr Van den Wl4terstaat> we§eD en bruggen doet uitoefenen op ópt) ^n'Se- W','Ze als het meest geschikt zal oordeelen , maar noch pertoezigt, noch Bestuur, het regt van strafwetgeving omvat;

behnn-?P gr°nd van dit een en ander hot bedoelde reglement niet

da Worden toegepast;

volgens''f .den &ed- ten laste gelegde en bewezen feit strafbaar is zigt van" ó J V°' art" 32 der verordening op het onderhoud en toein de gemeente n ^ege" ' voetPaden ' waterlossingen , bruggen enz. den 4 April iq 01uawerstal, vastgesteld door den Raad dier gemeente

dat het behoort 7è 8<SwijziSd 25 AP«1 1863 ;

brug in de gemeente6 ]v,°'den Sequalificeerd als het varen door eene ' dat ged. schuld aan hetah6rSta' me' staande zei'en; '

Proces-verbaal wettig en ten laste gelegde feit door genoemd

, Verklaart den ged. schuid^T 'lbewezen;

laste gelegde feit; het hem bij de dagvaarding te 1

Veroordeelt hem te dier zake tot w„r •f3 > en bij gebreke van betaling dier h'"g V1?" eene geldboete val1 ( nn daartoe te zijn aangemaand, tot eenew!!'6' finnen twee maanden ■ Veroordeelt den ged. wijders in de koste^^ena St'a^ ^ eeDllag: g

Van dit vonnis kwam het Openb. Min. bii , „ .

ïj.1" h°oger beroep bij de Kegtbank te Sneek. Kantonge- ^

offii betoogde de officier van justitie, bij monde van den subst

dat aan het bij Kon. besluiten van 4 Sept. ,845 në 20 en «

bestor8' 184f' 46 ' vastgestelde reglement op het gebruik' en e

en de W ir • bru"k'en over de vaarwateren, genaamd de Jeltesloot \

Welle in den grooten weg der eerste klasse van Leeuwarden over i

Sneek naar de Lemmer, voor zoover dit reglement strafbepalingen , inhield, geene regtsgeldende kracht kon toegekend worden en wel: e 1 o. omdat het niet was uitgegaan van eene daartoe bevoegde magt, e daar in 1845 en 1846, noch bij de Grondwet, noch bij eenige ane deie wet, aan den Koning de bevoegdheid was verleend, om zonder , medewerking van de Staten-Generaal voor ieder en een iegelijk ver-

- bindende strafverordeningen in het leven te roepen;

2°. omdat, ook al mogt aangenomen kunnen worden , des neen , e dat art. 73 der Grondwet van 1840 jo. de wet van 6 Maart 1818 (Stbl. n°. 12), aan den Koning de bevoegdheid verleende, om bij alge) meene maatregelen van inwendig Bestuur strafbepalingen in het leven

- te roepen , dan nog dergelijke maatregel reeds daarom altijd op eene wet zoude moeten steunen, omdat art. 1 Strafvord. den regter ver-

- biedt in andere dan bij de wet omschrevene gevallen straffen uit te 3 spreken;

30. omdat in ieder geval de Kon. besluiten van 4 Sept. 1845 en t 20 Aug. 1846, waaraan het reglement zijne kracht moet ontleenen , l nimmer zijn afgekondigd en daardoor ook nooit regtsgeldende kracht i hebben erlangd ;

40. omdat eindelijk bij de afkondiging van het reglement niet vol-

- daan is aan het voorschrift van het 2de lid van art. 73 der Grondwet, hetwelk gebiedend voorschrijft, dat bij de afkondiging van algemeene

t maatregelen van inwendig Bestuur, zal vermeld worden dat de Raad , van State is gehoord;

dat nu alzoo het bovenaangehaalde reglement wegvalt, en hot bij ! dagvaarding ten laste gelegde feit alleen strafbaar is , uit kracht der artt. 24 en 32 der politie-verordening van de gemeente Doniawerstal, i vastgesteld bij raadsbesluiten van 4 en 25 April 1863;

dat echter bij die artikelen tegen het bedoelde feit geeue hoogere of andere straf wordt bedreigd , dan eene boete van f 3 , waaruit volgt, dat het in de onderhavige zaak gewezen vonnis van den kantonregter aan geen hooger beroep is onderworpen;

weshalve hij , officier van justitie, gelet op art. 44 R. O., concludeerde , dat het der Regtbank mogt behagen, den app. te verklaren met-ontvankelijk in het door hem ingestelde hooger beroep.

De Regtbank wees daarop den 16 Oct. 1872 , in deze zaak het navolgende vonnis :

De Kegtbank enz.,

Gehoord het rapport van den regter-rapporteur, Mr. J. A. Willinge Prins ;

Gehoord de voorlezing enz.;

Gelet op de conclusie door den officier genomen, enz.;

Gelet op het ten dienende dage , tegen den ged. behoorlijk verleende verstek ;

Overwegende ten opzigte der daadzaken :

dat de ged. heeft teregt gestaan voor het Kantongeregt te Lemmer als beschuldigd, van op den 29 April 1872 , des namiddags, omstreeks twee uur, met zijn schip met opgehaalde zeilen door de Wellebrug te zijn gevaren;

0., dat bij opvolgend vonnis de kantonregter het aan ged. ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard en met toepassing van art. 24 jo. art. 32 der verordening op het onderhoud en toezigt van openbare wegen , voetpaden en waterlossingen .bruggen, enz., in de gemeente Doniawerstal, vastgesteld door den Raad dier gemeente den 4 April 1863, en gewijzigd den 25 April 1863, en art. 1 der wet van 22 April 1864, Stbl. n°. 29, den ged. te dier zake heefï veroordeeld tot betaling eener geldboete van f 3 subsidiaire gevangenis-straf van één dag, en in de proces-kosten , van welk vonnis de ambtenaar van het Openb. Min. bij dat Kantongeregt is gekomen in hooger beroep,- 0

O., ten aanzien van het appel:

nadat ter teregtzittingt van het Kantongeregt te Lemmer dd. 9 Julij 1^72, tegen den niet-verschenen ged. verstek was verleend door een ter teregtzitting voorgelezen proces-verbaal, opgemaakt op den ambsteed door twee rijks-veldwachters, wettig en overtuigend is bewezen, dat de ged. den 29 April 1872, 's namiddags omstreeks twee uur, met zijn schip met opgehaalde zeileu door de Wellebruc is gevaren; 0

dat de ambtenaar van het Openb. Min. tegen den ged. straf heeft gerequireerd, op grond van art. 4 van een reglement op het gebruik en bestuur van de brug over het vaarwater de Welle in den grooten weg van de eerste klasse van Leeuwarden over Sneek naar de Lemmer, goedgekeurd bij Kon. besluit van 4 Sept. 1845, no. 20, en gewijzigd bij Kon. besluit van 20 Aug. 1846, n". 46, en dienvolgens veroordeeling tot eene geldboete van f 10 tot f 100, bij wanbetaling tot subsidiaire gevangenis-straf van drie tot veertien dagen , en in de proces-kosten, des noods bij lijfsdwang te verhalen;

O., dat de kantonregter dit reglement niet toepasselijk heeft verklaard op grond:

dat dit reglement, noch in het Staatsblad, noch in de Staatscourant is geplaatst, maar gepubliceerd bij notificatie van den staatsraad-gouverneur van Friesland, van 21 Oct. 1846;

dat in die notificatie wordt vermeld, dat het reglement is goedgekeurd bij K011. besluit;

dat daar in die notificatie geen sprake is van de vaststelling yan het reglement door eene andere autoriteit, die daarop 's Konings goedkeuring behoefde, de regter het reglement moet beschouwen en beoordeelen als een Kon. besluit; voor welke beschouwing pleit de in art. 19 voorkomende bepaling , dat alle overtredingen zullen worden gestraft ingevolge do voorschriften der wet van den 6 Maart 1818 (Stbl. n°. 12).

dat de wet van 6 Maart 1818, alleen tegen overtredingen van algemeene maatregelen van inwendig Bestuur van den Staat, bij art. 73 der Gio:idwet van 1815 vermeld, straffen bedreigt, verder aan de Staten-Provinciaal, de besturen van steden en gemeenten het regt toekent , om in hunne verordeningen straffen beneden een zeker maxi mum te bedreigen, maar zelve geen straf bedreigt tegen de overtredingen van provinciale of gemeentelijke verordeningen";

dat alzoo dient te worden onderzocht of dit reglement, 'aangenomen dat het bij Kon. besluit is vastgesteld, is uitgegaan van den bevoegden wetgever;

dat volgens de Grondwet van 1840, 's Konings wetgevende mao-t zich niet verder uitstrekt dan tot het nemen van algemeene maatregelen van inwendig Bestuur, terwijl, daar in die Grondwet geene omschrijving van algemeene maatregelen van inwendig Bestuur voorkomt, men moet aannemen, dat daaronder alleen zijn te verstaan verordeningen strekkende tot uitvoering van de Grondwet of van de wet ;

dat het toch met de bepaling der wetgevende magt, volgens de Grondwet van 1840 , zou strijden aan den Koning wetgevende magt toe te schrijven, in gevallen, waarin niet de Grondwetgever of de wetgever dei; Koning, als hoofd van het uitvoerend gezag, die man heeft odgedragen; F

dat het onderhavige reglement, althans voor zooverre dit het karakter eener strafverordening heeft, geen zoodanige maatregel is, en van den Koning uitgegaan kracht van wet mist; 1

dat, wel is waar, art. 213 der Grondwet van 1840, aan den Ko- 1 mug opdraagt: »het oppertoezigt over alles wat betreft den Waterstaat van het Koningrijk , de wegen en bruggen daaronder begrepen,» en art. 214 dierzelfde Grondwet zegt: dat de Koning het algemeen Bestuur van den waterstaat, wegen en bruggen doet uitoefe-

1 nen op zoodanige wijze als hij het meest geschikt zal oordeelen,» maar noch oppertoezigt, noch bestuur, het regt van strafwetgeving , omvat;

0., dat de kantonregter na deze beslissing het te laste gelegd en bewezen feit strafbaar heeft geoordeeld volgens art. 24 jo. art. .32 der hiervoren aangehaalde politie-verordening der gemeente Doniawerstal en dienvolgens den ged. heeft veroordeeld;

, 0. in regten :

i dat door een ter teregtzitting voorgelezen proces-verbaal, opgemaakt op den ambtseed door twee daartoe bevoegde rijks-veldwachters, wettig en overtuigend is bewezen, dat de 'oekl., thans geïnt., den 29 April : 1872, 's namiddags omstreeks twee uur, met zijn schip met staande zeilen door de Wellebrug is gevaren ;

O. , dat uit het Kon. besluit van den 4 Sept. 1845, n°. 20, gewijzigd bij Kon. besluit van 20 Aug. 1846 , n". 46, blijkt, dat de Kaad van State is gehoord, en alzoo is voldaan aan al. 2 van art. 72 der Grondwet van 1840, welk voorschrift niet kan worden uitgestrekt tot de stukken , nopens welke die besluiten zijn genomen ;

O., dat zoodanige aanhaling in die stukken ook geheel onnoodig zoude zijn, daar zij een deel vormen van die Kon. besluiten en zonder deze onbestaanbaar zijn;

O., dat eerst bij de wet van 5 Mei 1852 (Stbl. n°. 92), voorschriften zijn gegeven omtrent de afkondiging van algemeene maatregelen van luwendig Bestuur;

O., dat het onderhavige besluit onder de Grondwet van 1840 is genomen, en daarbij de wijze van afkondiging in het midden is gelaten ;

, toen nog van kracht was het advies van den Franschen Raad van State van 12 Pramal an XIH, volgens hetwelk de decreten

dan van '1 Bul/et<" des Lois waren opgenomen, verbindend werden van den dag, dat daarvan aan belanghebbenden kennis is pegeven door publicatie, aanplakking, bekendmaking, beteekening of toezending gedaan of bevolen door de openbare ambtenaren die met de uitvoering zijn belast; '

m m'.' i11' de d°0r het °Penb- Min- overgelegde stukken fl) blijkt, dat het reglement is geplaatst door den staatsraad-gouvorneur van Friesland, in de Leeuwarder Courant van den 24 Nov. 1846 en dat verder bij notificatie van den 21 Oct. 1846 van gemeld reglement door den staatsraad-gouverneur van Friesland aan de belanghebbenden Kennis is gegeven door afkondiging en aanplakking op de Gebruikelijke wijze ;

O., dat hiermede is voldaan aan de destijds bestaande voorschriften' dat nimmer bij de Grondwet of bij de wet is omschreven ' wat men onder algemeene maatregelen van inwendig Bestuur moet verstaan en alzoo niet is bepaald, dat een maatregel van inwendi°Bestuur moet zijn een uitvloeisel eener wet of bestemd om de ui°voering eener wet te verzekeren;

O. , dat ook door den Koning verschillende maatregelen van inwendig Bestuur zijn genomen, niet alleen ter uitvoering van zaken maar ook ter handhaving van orde, veiligheid en politie, voor zooverre hij daarin door de Grondwet niet was beperkt ;

0., dat het voor den regter niet opgaat, in eens dien bestaanden toestand om ver te werpen en zich eene definitie te scheppen, waardoor hij gehouden zou zijn, aan alle dergelijke besluiten verbindende kracht te ontzeggen;

0., dat de straf, die in casu wordt toegepast, 6teunt op de wet van 6 Maart 1818, Stbl. no. 12, en daarmede het bezwaar ontleend aan art. 1 Strafvord. vervalt;

O., dat het alzoo voor wettig en overtuigend bewezen aangenomen feit, daarstelt het varen met opgehaalde zeilen door de brug in het vaarwater »de Welle-/ overtreding van art. 4 van het reglement op het gebruik en beheer van de bruggen over de vaarwaters eenuamd de Jeltesloot en de Welle in den grooten weg van Leeuwarden over Sneek naar de Lemmer, strafbaar gesteld bij art. 19 van benoemd reglement, ingevolge de voorschriften van art. 1 der wet van 6 Maart IS 18 (Stb/. n". 12);

0., dat dienvolgens het vonnis van den kantonregter te Lemmer waarvan appel, behoort te worden vernietigd ;

. °/'. dat de bekl., ofschoon behoorlijk gedagvaard, ter teregtzittins met is verschenen, en dat tegen hem ten dienende dage verstek is trp. vraagd en verleend;

Regt doende enz.,

Vernietigt het vonnis waarvan appel;

En , op nieuw regt doende ,

Verklaart den bekl. schuldig aan het feit, hem , enz.;

Gezien de genoemde art.; art. 1 der wet van 6 Maart''l818, Stbl. n". 12 en art. 1 der wet van 22 April 1864 , luidende enz.

Veroordeelt den schuldigverklaarde bij verstek tot eene geldboete van ƒ10, en in de kosten, enz.

Tegen dit vonnis werd door het Openb. Min. cassatie aau"eteekeud ten gevolge waarvan het, in strijd met de conclusie van het Openb'. Min. bij den Hoogen Raad, hetwelk tot verwerping van het beroep had geadviseerd, bij arrest van den Hoogen Raad, van 6 Jan. 1873 gecasseerd werd, en de ambtenaar van het Openb. Min. bij het Kantongeregt te Lemmer, alsnog niet-ontvankelijk werd verklaard in het door hem ingestelde hooger beroep.

Bij dat arrest gaf de Hooge Raad tevens de zeker voor ons staatsregt hoogst belangrijke beslissing, dat onder de in artt. 213 en 214 der Grondwet van 1840, voorkomende woorden: «oppertoezigt// en "algemeen Bestuur» ook het »regt van strafwetgeving» is begrepen. Bene beslissing die in strijd schijnt te zijn met de leer, die tot nog toe door de beste schrijvers over ons staatsregt gehuldigd werd waarvan het meerendeel, zoo niet alle, juist het tegenovergestelde leeren (zie Hogendorp , Bijdrage tot de huishouding van Staat, dl. VIII, bi. 364 sqq. Thorbecke , aauteekening op de Grondwet, ad artikel en de Bosch Kemper, Staatsregt, bl. 322, en speciaal bl. 637.)

Het arrest van den Hoogen Raad is reeds opgenomen in [Veekbl. n°. 3555.

(1) Door het Openb. Min. waren in appel overgelegd: lo. authentieke afschriften van de Kon. besluiten van 4 Sept. 1845, no. 20, en 20 Aug. 1846, n°. 46; 2o. voor echt erkende exemplaren der resolutie van den staatsraad-gouverneur van Friesland, dd. 21 Oct. 1846, houdende: vaststelling van verschillende notificatie's, bavattende even zoovele reglementen op het gebruik en bestuur van bruggen, met last, dat die door de stedelijke en grietenij besturen op de gebruikelijke wijzen in hunne gemeenten afgekondigd en aangeplakt zou ien worden, waartoe hun het noodige aantal notificatie's in plano werd toegezonden , en dat door tusschenkomst van den hoofd-ingenieur van den Waterstaat dezelfde notificatie's op de reglement-borden zoudeu geschilderd worden; 3°. een voor echt erkend exemplaar van de notificatie, houdende het reglement op de Wellebruo- • uit aj}e welke stukken bleek, dat op de Kon. besluiten van 4 Sept. 184 5 en 20 Aug. 1^46, wel de Raad van State was gehoord; dat 'echter die Kon. besluiten nimmer ter algemeene konnisse waren gebragt • dat de reglementen zelve wel gepubliceerd waren , zonder dat daarbij echter vermeld was, dat de Kaad vau State daarop gehoord was.