en met veroordeeling van da gedaagden in de kosten van het geding; welken eisch zij tan dienende dage bij conclusie hebben herhaald; dat de gedaagden hierop bij conclusie van antwoord, onder sommatie aan de eischers om te erkennen eeriiga bij die conclusie geposeerde feilen, en aanbod om die feiten in cas van ontkentenis te bewijzen, hebben geconcludeerd : dat het der Regtbank moge behagen de eischers niet-ontvankelijk te verklaren in hunne actie, immers hun die te ontzeggen cum expensis; dat bij conclusie van repliek de eischers, onder verwijzing naar verschillende door hen in het geding gebragte stukken en onder opmerking, dat het bewijs der daarin vermelde feiten niets ter zake zou afdoen, hunne sustenuën nader hebben aangedrongen en die der gedaagde firma bestreden, en voorts hebben verklaard te persisteren bij hunne genomene conclusie; dat daarop de gedaagden, bij conclusie van dupliek, in verband met der eischers protestatiën van onbaatzuchtigheid en met het sub 5°. bij conclusie van antwoord aangevoerde, hebben geproduceerd den brief der eischers, dd. 30 Mei 1872, met sommatie om of te erkennen, dat de reis naar Antwerpen meer of ongeveer gelijk bedrag aan vracht heeft opgeleverd, als waarvoor hij bij dien brief, naar daarop gebaseerde berekening, de gedaagden wilde belasten, of hunne werkelijke vracht-rekening voor die reis op te geven, zullende, bij weigering om dit laatste te doen, het eerste voor waar moeten worden aangenomen; hebben betwist de interpretatie van de eischers opzigtens den brief van gedaagden , dd. 19 April 1872, hun aanbod en conclusie om door middel van getuigen te worden toegelaten tot het bewijs van het sub 2». bij antwoord gestelde feit, hebben herhaald , en onder profijte van een en ander hebben gepersisteerd bij hun verweer, met conclusie nogtans tot condemnatie van de eischers in cas van tegenspraak op de incidentele conclusie tot getuigenverhoor in de kosten op dat incident, welke kosten anders zullen worden gereserveerd tot de eind-uitspraak; dat hierop nog is gevolgd eene nadere conclusie van de eischers, waarbij zij specificeren hunne vracht-rekening, betreffende de retour-rekening van de Spartan van Santander naar Antwerpen, en hunne vordering verminderen met de j 143.56 halve commissie, waarop de gedaagde firma regt heeft, en die verzuimd waren van het oorspronkelijk gevorderde bedrag af te trekken, en alzoo van f 5,742.62 of ƒ5,599.06, onder profijte waarvan de eischers persisteren bij hunne genomene conclusiën, waarna partijen tot de pleidooijan zijn toegelaten; dat voorts door partijen in het geding zijn gebragt de volgende stukken, waarvan de echtheid, en voor zoover ze copijen of vertalingen zijn, door de overeenkomst met de oorspronkelijke stukken door geen der partijen wordt ontkend, en die alzoo tusschen partijen zijn bewijskrachtig, als :

1°. brief van de gedaagde firma aan de eischers van den 19 April 1872, hierboven gemeld;

2°. brief van 29 Aprii 1872 van Ch. Collin, te Parijs, aan een ged.; 3°. brief van de eischers aan gedaagden van 1 Mei 1872 ; 4C. vertaling van een protest, gedaan te Bilbao door de heeren C. Jaquet en Eoquet, voor don Miguel de Castaniza, advokaat en notaris aldaar, met notificatie daarvan aan den heer A. Bik, kapitein van het stoomschip de Spartan, en diens antwoord daarop ;

5°. vertaling van contra-protest daartegen van kapitein Bik van 1 Mei 1872 vcor denzelfden ambtenaar, met notificatie en beteekening daarvan aan de heeren Jaquet en Roquet, en het antwoord dier heeren daarop;

6». vertaling van een nader protest door den heer J. B. Roquet als vennoot van de firma C. Jaquet en Roquet van 3 Mei 187i voor denzelfden ambtenaar, met insinuatie daarvan aan kapitein Bik, en diens antwoord daarop;

7°. de vartaling van eene verklaring van de kamer van koophandel van Biscaya, afgegeven aan, en ten verzoeke van den heer consul der Nederlanden te Bilbao, 1 Mei 1872 ;

8°. brief van de eischers aan gedaagden van 30 Mei 1872, houdende de vracht-rekening van het stoomschip Spartan van Santander naar Antwerpen; en eindelijk

9°. eene acte van insinuatie, uitgegaan van den procureur van eischers, en aan den pioeureur van gedaagden beteekend bij behoorlijk geregistreerd exploit, en waarbij de eischers in fado stellen, dat omtrent de tusschen partijen aangegane bevrachting van het stoomschip Spartan is overeengekomen, als in die acte breeder staat omschreven, met sommatie aan de gedaagden om zulks te erkennen of te ontkennen, op straffe van bij niet-erkentenis te worden gehouden voor erkend ; moetende, daar de gedaagden op die insinuatie en beteekening het stilzwijgen hebben bewaard , de voorwaarden, waaronder, volgens die acte, de tusschen partijen aangegane bevrachting van i het schip Spartan is gesloten , gehouden worden tusschen partijen vast te staan;

O. verder, dat, blijkens den inhoud der gewisselde conclusiën, in : verband met dien van de bovenvermelde stukken en met het nader i bij pleidooi door partijen aangevoerde, tusschen partijen in confesso zijn de vólgende daadzaken : dat de eischers als vervrachters met de gedaagden als bevrachters den 9 April 1872 een contract van be- ( vrachting hebben aangegaan van het Nederlandsch stoomschip de < Spartan bij eene in de Engelsche taal gestelde chertepartij , waarbij ' onder anderen is overeengekomen; dat gemeld schip met allen be- kwamen spoed zal zeilen en varen naar Bilbao of zoo digt nabij als i het veilig komen kan, en, aldaar vlot liggende, van de factoren van ï gezegde kooplieden (bevrachters) inladen eene volle en complete lading , ijzererts, gestort, welke lading door de kooplieden (bevrachters) moet ' worden aan boord gebragt, met assistentie van het scheepsvolk en t tot welker inscheping de kooplieden zich verbindeD, niet te boven i gaande wat het schip in redelijkheid kan laden en vervoeren, boven , en behalve zijn takelaadje, provisiën en uitrusting, en alzoo daarmede t beladen varen naar Dordrecht, of zoo digt daarbij als het veilig 1 komen kan, en die lading uitleveren tegen betaling eener vracht van c 18 shill. sterl. per ton van 20 centenaars, uitgeleverd ten volle; de vracht moet worden betaald tegen lossing en rigtige uitlevering der lading in kontanten, volgens den wisselkoers van den dag; de lading c moet worden geladen en gelost in zes dagen, Zondagen uitgezonderd; t de stoomboot moet te Bilbao geladen worden, zoodra zij gereed is, c en tien dagen overliggen boven en behalve gezegde ligdagen , tegen e 25 p. st. per dag; poenaliteit voor niet-nakoming der overeenkomst J het geschatte bedrag der vracht; de commissie van 5 pet. over het bedrag der vracht; premie en overligdagen is verschuldigd bij de onder- t teekening der overeenkomst aan van der Slik en Comp. en Ruys en a Zoonen; e

dat de eischers bij brief van 19 April 1872 aan de gedaagden heb t ben te kennen gegeven, dat de kapitein van de Spartan zich te Bilbao i te vervoegen heeft aan de heeren Jaquet en Roquet, die van alles in- c gelicht zijn; 1:

dat de kapitein van de Spartan zich den 30 April 1872 te Bilbao g bij de heeren Jaquet en Roquet heeft bereid verklaard tot de inneming d der lading, liggende destijds ter reede dier stad; d

dat evenwel reeds den 29 April daaraanvolgende de heeren Jaquet v an Roquet voor den te Bilbao residerenden advokaat en notaris Don d Miguel de Castaniza hebben verklaard, dat, aangezien, ten gevolge v van den Carlistischen opstand, die in deze provincie plaats vond, den t 21 dezer het ijzererts niet van de plaatsen van oorsprong of mijnen z naar de haven van inscheping kan worden vervoerd, en ook om deze z noodzakelijke werken niet kunnen volvoerd worden voor het extraheren, e vervoeren en al verder, de relatanten zich in de onmogelijkheid zien het d schip te bevrachten binnen den termijn, bepaald bij het contract, dat d de kapitein met de bevrachters heeft, waarbij de relatanten geen partij g

; zijn, desniettemin wegens de onoverkomelijke overmagt, zoo even

; vernield, en al zijn zij slechts cargadoors en geen bevrachters van het e ; schip , zoo geven zij toch , om alle regten van de bevrachters te bee | houden en te bewaren, aau gezegden kapitein te kennen, dat zij hem zijn , schip niet kunnen beladen, om gezegde reden van hoogere en onvers mijdelijke overmagt, ten opzigte van welke oorzaak zij alle protesten en reserven doen om de regten van de bevrachters te vrijwaren; welk protest op den 1 Mei daaraanvolgende aan den kapitein is genotificeerd , die daartegen heeft beweerd: dat, zoowel in deze haven als in die van Oleveaga, thans schepen beladen worden, en dat er dus geen force majeur e is, dte dit belet, waarmede toch ook de kapitein niets te doen heeft, waarom hij protesteert, alle schade en nadeelen reclamerende, die hem zullen overkomen , zich reserverende dat ook te doen aan de bevrachters ; dat daarop denzelfden 1 Mei door den kapitein van de Spartan voor denzelfden ambtenaar is gecontra-protesteerd en beweerd, dat, daar de heeren Jaquet en Roquet op het gegeven advies, dat het schip gereed was om de lading te ontvangen, hem contesteren, dat zij het niet laden kunnen wegens force majeure wegens den Carlistischen opstand, die plaats vond den 1 dezer in deze provincie, en dat zij niet weten, wanneer z'j kunnen laden, terwijl het toch waar is , dat op den spoorweg van Iriano ijzererts naar de ontladingsplaats wordt gevoerd, en ijzererts ingescheept wordt te Olivaega op de reede dezer stad, zoo verlangt de kapitein te weten, of de heeren Jaquet en Roquet zijne stoomboot zullen beladen of niet, en in het laatste geval protesteert hij, reclamerende alle schade en nadeel, ook van de bevrachters, welk protest op den 2 Mei aan de heeren Jaquet en Roquet is genotificeerd en beteekend, die daartegen hebben beweerd, dar, zoo het al waar is, dat de spoorweg van Iriano weêr is begonnen te werken , sedert 29 April hij dit op veel kleinere schaal doet, en veel minder minst-aal aanvoert, bij gebreke van arbeiders en karrèvoerders in de mjnen, daar deze bijna geheel opgerukt zijn ten gevolge van den Carlistischen opstand, die den 21 van diezelfde maand plaats had in deze provincie, alzoo volgt (daaruit) de onoverkomelijke force majeure, die i;en belet de schepen onder de vorige omstandigheden te beladen, en dat zij, zoolang die omstandigheden duren, niet kunnen instaan voor den tijd, dat zij het schip zullen kunnen beladen;

dat hierop den 3 Mei is gevolgd een nader protest van den heer J. B. Roquet, als teekenend vennoot van de firma C. Jaquet en Roquet, voor bovengenoemdea ambtenaar Don Miguel de Castaniza afgelegd, waarbij hij heeft te kennen gegeven, dat hij , verstaan hebbende, dat de kapitein A. Bik van de stoomboot Spartan, liggende in de haven van San Nicola van de reede dezer stad, niet heeft geïnterpreteerd, gelijk het behoorde te zijn, het antwoord, dat gezegde heeran C. Jaquet en Roquet gisteren door mij notaris gegeven hebben op het protest van gezegien kapitein, en ten einde zooveel mogelijk te verminderen de nadeelen, die voor dat stoomschip ontstaan kunnen , hem te kennen gegeven, dat hij van nu af aan voorziet, dat, ten gevolge van omstandigheden van force majeure, die zij reeds genotificeerd hebben aan gezegden kapitein, het hun onmogelijk zal zijn de stoomboot binnen de ligdagen (dias deplancha), die hij heeft, en evenmin in de overligdagen (dias de demurra) , die de chertepartij toestaat, en dat dit alzoo aan den kapitein duidelijk eu pertinentelijk wordt te kennen gegeven, opdat hij geene lading wachte van de heeren C. Jaquet en Roquet, en het besluit neme, dat het best overeenkome met bet belang van gezegden kapitein, welk protest actu continuo aan den kapitein van de Spartan is geïnsinueerd, die, daarvan op de hoogte gebragt, heeft betwist, dat er force majeure is. zoo als beweerd wordt, waarmede ook overigens de kapitein niets te maken heeft, maar dat hij in ieder geval handelen zal in het meeste belang van allen;

dat de kamer van koophandel van Biscaya te Bilbao op den 1 Mei 1872, op verzoek van den heer consul der Nederlanden te dier stede, ten behoeve van wien het moge aangaan, heeft geconstateerd:

1°. dat de ijzererts-mijnen en exploitatie zich bevinden in den omtrek der Triano-bergen, die van Ollargo en van Miravilla;

2 . dat het transport der ertsen van Triano van af den mond der mijnen tot zeker punt geschiedt per wagen, eu vervolgens per spoor, die van Ollargaro van af de depöts per spoor en per waterweg, wanneer ze over zee vervoerd worden moeten, die van Miravilla per wagens tot aan de molens dezer stad, en per ligter, wanneer zij bestemd zijn ter belading van schepen ;

3°. dat de werklieden der mijnen niet zijn opgeroepen door het Gouvernement om als soldaten te dienen, omdat dit land vrij is van militie, doch dat het niet bekend is, of zij (de aangewezen werklieden) of eenige hunner aan den opstand hebben deelgenomen;

4». dat sedert den 29 April 11. tot op heden uit deze haven naar verschillende plaatsen met ladingen ijzererts zijn vertrokken zes stoomschepen en twee-en-twintig zeilschepen, doch dat niet bepaald kunnen opgegeven worden de dagen, waarop de genoemde schepen zijn beladen geworden;

dat de heeren Jaquet en Roquet den 25 April 1872 aan den heer Collin, te Parijs, een brief hebben verzonden , van dezen aan gedaagden den 29 dierzelfde maand eene copie hebben doen toekomen , en waarin die heeren hunnen correspondent in substantie mededeelen: «dat ten gevolge van den opstand, die in het land is uitgebroken, het niet meer mogelijk is, de schepen met erts te beladen; dat- de Spartan nog niet is aangekomen, maar dat, wanneer hij zal zijn gearriveerd, zij hem bij deurwaarders-exploit zullen notificeren de omstandigheden i van force majeure, die beletten het te beladen, ten einde de bevrach- ' ters voor schade te vrijwaren»; en dat de kapitein van de Spartan met dat stoomschip na het laatste hier bovenvermelde van de heeren i Jaquet en Roquet uitgegane protest, en lang vóórdat de conven- ( tionnole lig- en overligdagen waren verstreken , de reede van Bilbao ( heeft verlaten, te Santander eene lading ijzererts heeft geladen en die te Antwerpen gelost, op welke retour-reis op netto vrachtpennin- ' gen is bevaren de somma van f 3,714.84; 1

0., dat, naar aanleiding van de boven uiteengezette daadzaken en I de daarop gebaseerde, door partijen gevoerde beweringen en defensiën, c thans in regten in de eerste plaats te onderzoeken valt, in hoeverre t de gedaagden ten opzigte van de eischers zijn verantwoordelijk voor r en jegens hen zijn verbonden door de handelingen van de heeren 1 Jaquet en Roquet, te Bilbao; ï

O. hieromtrent, dat de gedaagden, als bevrachters van het schip * de Spartan, in hierboven vermeld schrijven van den 19 April 1872, aan de eischers als vervrachters de heeren Jaquet en Roquet hebben c aangewezen als de personen, bij wie de kapitein van de Spartan zich z te Bilbao had te vervoegen en die, gelijk zij zich in dat schrijven d uitdrukken, «van alles ingelicht zijn»; dat daardoor die heeren wer- v den aangewezen als de personen , die in de voorwaarden , waaronder r het contract van bevrachting tusschen partijen was gesloten, werden d genoemd de factoren van de bevrachters , van wie, volgens eene uit- f drukkeiijke bepaling van dit contract, de vervrachters moesten inla- d den; dut hieruit volgt, dat de kapitein van de Spartan ten opzigte b van de uitvoering van het bevrachtings-contraet kon, ja moest handelen met de heeren Jaquet en Roquet als met de vertegenwoordigers v van de gedaagden, en dat alle handelingen en verklaringen daarom- O: trent, van die heeren uitgegaan, en dus ook de verklaring, dat zij vt zijn schip noch gedurende de lig- , noch gedurende de overligdagen w zouden beladen, voor den kapitein dezelfde beteekenis moesten hebben, ei en dus de gedaagden evenzeer moesten verbinden, als waren die van d

de gedaagden zelve uitgegaan, waartegen niet obsteert de bewering van de gedaagden, dat zij nimmer aan die heeren eene volmagt hebben gegeven om zoodanige verklaring af te leggen, en zulks ook niet I

n hebben kunnen doen, daar da omstandigheden , die daartoe geleid it hebben, zijn ontstaan lang na hun schrijven van 29 April 1872, i- dewijl, indien die heeren door hunne handelingen hun mandaat n hebben overschreden , zulks wel tot eene actie van de gedaagden tegên hen zou kunnen aanleiding geven, maar zulks den eischers nimmer n kan worden tegengeworpen, die niet bij iedere handeling van (le ; heeren Jaquet en Roquet, hun door de gedaagden zelve als hunne mandatarissen aangewezen, angstvallig hadden te onderzoeken, hoever u zich wel hun mandaat uitstrekte;

s O. verder, dat, terwijl alzoo de qualiteit der heeren Jaquet en n Roquet, als vertegenwoordigers der gedaagden, en voor wier handea lingen de laatste waren verantwoordelijk, vaststaat, thans te onderi zoeken valt, of, gelijk door de gedaagden is beweerd , desniettemin, i ook na de protesten, van die heeren uitgegaan, de kapitein, door met zijn schip de reede van Bilbao te verlaten, lang vóórdat de lig- en over* t ligdagen waren verstreken, het regt van de eischers op schadevergoe, dmg, dat hun door het niet-nakomen van het contract van bevrachting e aan zijde van de gedaagden mogt toekomen , heeft doen verloren 3 gaan;

t 0. dienaangaande, dat de overligdagen bij het bevrachtings-contra<tt - worden vastgesteld, opdat de bevrachter de zekerheid zal hebben.dat I het schip gedurende al die dagen ter zijner dispositie zal blijven liggen, i en hij dus, wanneer de belading hem gedurendo de bedongen ligdagen t ondoenlijk is, of zelfs minder gemakkelijk valt, de facuïteit zal be: houden tot op den laatsten dag dier overligdagen het schip nog van t lading te voorzien;

dat dus ook, zoolang het nog onzeker is , of de bevrachter al dan i niet van die faculteit zal gebruik maken , hij het regt heeft te vor i deren , dat bet schip, totdat de laatste overligdag is verstreken , aan ■ de ladingsplaats zal blijven liggen, en de schipper, zoo hij desniettemin met gedeeltelijke lading of' zonder lading vóór het einde van dien termijn met zijn schip de ladingsplaats verliet, voor den vervrachte.zeer zeker zijn regt op schadeloosstelling doen verloren gaan, j» zelfs hem voor schadevergoeding aan den bevrachter aansprakelijk maakt;

0. evenwel, dat een ieder van een hem toekomend regt kan afstand doen en zijn schuldenaar van obligo, hetwelk deze ten gevolge van dat regt zou moeten praesteren , kan ontslaan;

0. nu, dat de gedaagden of liever de heeren Jaquet en Roque: al hunne factoren, na tusschen hen en den kapitein van de Spartan gewisseld protest en contra-protest, op den 3 Mei 1872 , aan laatstgeiuelden geregtclijk hebben doen aanzeggen, dat zij van nB af aan voorzien, dat, ten gevolge van force majeure, die zij reed* genotificeerd hebben aan gezegden kapitein, het hun onmogelijk zal zijn de stoomboot te beladen binnen de ligdagen en evenmin in de overligdagen , die de chertepartij toestaat, en dat dit alzoo aan den kapitein duidelijk en pertinentelijk wordt te kennen gegeven , opdat hij geene lading wachte van de heeren Jaquet en Roquet en het besluit neme, das het best overeenkome met het belang van gezegden kapitein ;

0., dat zij daardoor geregtelijk hebben afstand gedaan van hun regt om gedurende de nog resterende lig- en overligdagen te laden , dat zij door dien afstand, gelijkstaande aan de opzegging van het contract, elke in mora-steiling van de zijde des vervrachters hebben over' bodig gemaakt, aangezien zij bij de uitdrukkelijk te kennen gegeven weigering om in te laden, zich hebben losgemaakt van het bevrachtingscontract , zoodat dan ook de kapitein, na meergenoemde aanzegging, tegenover de bevrachters vrij was te vertrekken , wanneer hij zulk; verkoos; en dat derhalve de eischers door zijn vertrek, terwijl nog de iig- en overligdagen van de Spartan waren loopende, hnn regt op schadevergoeding wegens het niet-nakomen van het contract van bevrachting aan zijde van gedaagden, zoo hun dat niet uit anderen hoofde moet worden ontzegd, geenszins hebben verloren;

0. voorts, dot de heeren Jaquet en Roquet in de van hen uitgegane protesten hebben beweerd, dat zij door overmagt zijn verhinderd geworden aan hunne verpligting om de Spartan gedurende den daarvoor bepaalden tijd te bevrachten , te voldoen , en wel ten gevolge van den Carlistischen opstand, die eenigen tijd te voren in de omstreken van Bilbao was uitgebarsten, waardoor het ijzererts niet van de plaatsen van oorsprong of mijnen naar de ladingsplaats kon worden vervoerd; dat ook de gedaagden in hunne conclusie van antwoord feiten hebben geposeerd , met aanbod van die bij ontkentenis door de eischers te zullen bewijzen, welke de door hen beweerde overmagt zouden moeten staven; en dat alsnu moet worden onderzocht, of die feiten, bewezen zijnde, zoodanige overmagt zouden constateren, als welke dö gedaagden van hunne verpligting jegens de eischers wegens het nietbevrachten van de Spartan zoude bevrijden :

O. toch, dat, volgens art. 1 W. IC., het B. W., voor zooverre daarvan bij het W. v. IC. niet is afgeweken, ook op zaken van koophandel toepasselijk is; en dat, hoezeer in art. 499 "W. &* verschillende gevallen worden opgenoemd, die de ontbinding van regtswega van het contract van bevrachting na zich slepen , zonder dat partijen eenige vracht of schadevergoeding van elkander zullen te vorderen hebben, bij dat artikel geenszins is uitgesloten de toepasselijkheid van art. 1281 B. VV., volgens hetwelk de vergoeding van kosten, schaden en interessen, door het niet-nakomen eener verbindtenis verschuldigd, geene plaats heeft, indien de schuldenaar door overmagt is verhinderd geworden om iets te doen waartoe hij verpligt was, zoodat dan ook de bevrachter, die bewijst door overmagt te zijn verhinderd geworden aan zijne verpligting te voldoen om de bij het bevrachtings-contract bepaalde lading te verschaffen, zich daardoor ongetwyfeld van zijne gehoudenheid tot het gaven van schadevergoeding bevrijdt;

O. echter, dat de gedaagden , willen zij zich na hunne pertinente verklaring, dat zij , noch gedurende de lig-, noch gedurende de overligdagen, de Spartan zouden beladen met vracht, op overmagt ter bevrijding hunner schuldpligtigheid beroepen, zouden moeten bewijzen, dat die overmagt gedurende het geheele tijdsverloop, voor de bevrachting bestemd, heef't bestaan, daar zij door die verklaring van hun regt om nog in de resterende ligdagen en overligdagen te laden, hebben afgezien, en, gelijk boven is uiteengezet, den kapitein van zijne verpligting hebben ontslagen om met zijn schip, tot die overligdagen waren verstreken , aan de ladingsplaats te blijven liggen ;

O. nu, dat de feiten, door de gedaagden ten fine van bewijs bij conclusie geposeerd, zoo ze waren bewezen, hoogstens het bewijs zouden opleveren , dat tijdens het arrivement te Bilbao van de Spartan de gedaagden door overmagt zijn verhinderd geworden aan hunne verpligtingen tot bevrachting te voldoen, geenszins dat die verhindering door overmagt tot aan het einde van den termijn, voor de belading bestemd, is blijven voortduren; dat derhalve het bewijs dier feiten de gedaagden van hunne verpligting tot schadevergoeding jegens de eischers niet kan ontslaan, en dat alzoo het aangeboden getuigenbe-.vijs, als niet afdoende, niet kan worden toegelaten;

O., dat, terwijl alzoo de verpligting van de gedaagden tot schade vergoeding aan de eischers vaststaat, thans nog te onderzoeken valt, of het volle door de eischers gevorderde bedrag is verschuldigd, dan wel of, gelijk door de gedaagden wordt beweerd , het bewijs der werkelijk geleden schade door de eischers zal moeten worden gele vei en of in ieder geval het bedrag der vracht rekening over de reis van de Spartan van Santander naar Antwerpen in mindering zal moeten strekken van de door de gedaagden verschuldigde schadevergoeding > 0., dat de eischers bij dagvaarding hebben gevorderd de som van f 5742.62 , later bij conclusie verminderd tot f 5599.06, en wel op