Dingsdag, 19 Augustus 1875.

WEEKBLAD VAN HET R EGT.

REGTSKUHDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD.

V]JF-EN-DERTIGSTE JAARGANG.

- JUS KT VKBITA3.

Jki blad "^'Schijnt des Maandags ** Onderlag*, en om de oeertien dagen ook de* nS'iZ ' ' J j i -"""l

t 1.00 verhooging.— Prijs der ddoertentiën, 2') cents per renet, Hijdraqen briene e 1 ' ' Voor buitensteden franco per oost met

en Vogler, te IJamburg. ' ' ~ "oor »ui>scila»l: Uaa,Jnsteia

VPaggEr?;»-' «V -gr

iiooge raad dejl nederlanden,

S4i*srs5^s- vss»

Zitting van den 30 Junij 18 73.

Voorzitter, Mr. J. D. W. Pape.

Visscherij. - Het des nachts in onderlinge yebeeniqino

visschen met een spiebinqzboen , waarvan de mazen kleiner waken dan tien millimeters van knoop tot knoop langs hbt touw nat gemeten. — ikovinciaal reglement op de uitoefening der jaot en visscherij in nookd-

brabant. —. Motieven.

Is het vonnis ten deze voldoende met redenen omkleed ten aanzien der omstandigheden, dat de overtreding was geschied des nachts, h' d?er ^aatse' waar het bovengemeld regiement regtskracht

Kan de bepaling van art. 4, laatste al., van dat regiement met e woorden liet meten der mazen wel anders hebben bedoeld dan het constateren der grootte van de vierkante maas ? — Neen. Moet ter bepaling dier grootte wel iets anders worden gemeten dan de afstand tusschen twee op elkander volqende knoopen, of ééne der zijden van de vierkante maas ? — Neen.

tJr\P\van Saay> °ud zeven-en-dertig jaren , M. Mik, oud zes-en'intig jaren , en W. Lommers , oud negen-en-veertig jaren , allen issehers, geboren en wonende te Gorinchem, hebben zich in cassatie oorzien tegen een vonnis van de Arrond.-Regtbank te 'sHertogenve , Va" den 13 Maart ls73> waarbij bet Openb. Min. in zijne ontv° van ^et aPPel der veroordeelden , thans requiranten , nietfeit " elÜk 's verklaard, voor wat betreft de vrijspraak van het tweede v0'.aan de.. requiranten ten laste gelegd, dat zij namelijk, zonder Pacht'6"1 Z'^u van eeii scbriftelijk bewijs van vergunning van den Sie, ;ei\Va'\het vischwaler dfi ««er de Merwede ter plaatse het ken I on de gemeente Werkendam, A. van Oversteeg te Werd naam, hebben geviseht; en waarbij, met solidaire veroordeeling in T) oslen van het h°°ser beroep, is bevestigd het vonnis, op den 24

c- 1872, op do vordering van den ambtenaar van liet Openb. Min "Or den kantonregter ie Heusden tegen de requiranten gewezen, bij »elk zij zijn schuldig verklaard aan des iiacnts in onderlinge vereng visschen met een spieringzegen , waarvan de mazen "kleiner ReuT11 C'aD l'8n m'"'aleters van knoop toe knoop langs het touw nat 0rn„eten' ®.?» me' toepassing van art. 4 van liet reglement in de en jT'? Noordbrabant van den 8 Julij 1869, de artt. 9, 40, 41 45 Wet LlWe' Va" d?n 1:! Ju"Ü '8" (Stbl. no. 87) en art. 1 'der boete van ? r "■! 1864 *■ ' n°' 29<l' veroordeeld ieder in eene na aamno ■ > ,met t>epuii"g , dat elke boete, binnen twee maanden gevanii-pnil1"!8 c'let betaald zÜnde, zal worden vervangen door eene beslat- „„ "S a Van drie daSen . met verbeurdverklaring van den in O'et soH,u°men Ze"en ' bevel tot vernietiging daarvan, en eindelijk ane veroordeeling in de kosten van het regtsgeding.

versUuf' 'C dezer za'ie door den raadsheer Coninck Liefsting het A. ^;n ^"S ultSebragt, en de advokaat van de requiranten, Mr. heeft Hp' ó f-COBSON. ie voorziening nader bij pleidooi had toegelicht, v.-gen. Smits de volgende conclusie genomen:

cassatie-mfh^i Achtbare Ueeren, President en Raden! Als eerste 2°6 en ai7 e 'r J- Pleidooi voorgedragen : schending van de artt. hef en litt ,S!ratv0ra'' verband met de artt. 9, 19, 40 en 41, aan1857 (Stbï ' der wet reSell''g d«r jagt en visscherij van 13 Junij aanzie,, Vn'n hÓ t m het vonnis niet met redenenis bekleed ten geschied H . °mStand!ghode" ' dat du overtreding zou zijn vi|ieiaal • ^ 'laC e" zou 2'jn gepleegd ter plaatse, waar het pro brabm.t Ieg 0'Dent °P de uitoefening der jagt en visscherij in Noordj a,it regiskracht had.

klaa"rr^?C'° is biJ het beklaagde vonnis op de bekentenis van de beaangeno"' 0Yereenstemme"de met de verklaringen van twee getuigen, omstreeks fi '■ dat de 1 e1uiranten °P der' 20 Oet. jl., des voormiddags Wede, ter ï'6 Ure' tB za,ae" hebben geviseht in de rivier de Mervineie'nn^iu"het Sleurga' ""der de gemeente Werkendam, proWat n

"ai-'ht, e'n^'iat'"? m,eer vei'angt om te motiveren de quaiificatie van "'ge is, Waar h p ?' "aar de overtreding is geschied, eene zoodaheelt, met andere ^!ov,llC'aa' reglement van Noordbrabant regtskracht 18 mij niet reL't dat die Plaa's behoort tot Noordbrabant,

Hetfei, is g'le J geWordendaar de zon i„ het^aatl? ToormiddagS omstreeks drie ure On dus, gaat en ongeveer ten half Va" Uctober ongeveer ten vijf ure onderons-opgang en meer dan2676" °P!'aat' vee' meer dan een uur vóór aeht in den zin van art. 4^", uu.r na haren ondergang, alzoo bij fcn wanneer er twijfel 'aa der jagtwet.

^idaiii, waaronder de overtrèd""' ^estaan, dat de gemeente Wern Provincie Noordbrabant, zoo'af 1,iaats gehad, behoort tot liikr de "'et van -~ üec. 1828 rS/A/ VOnnis zeg(. dan verwijs ik

geeneIn5eeli"S der Provincie Noordbrabant^r betrf kel«k de refer_ Worde JZI«ing beeft ondergaan en w„„,k'' t0 dezen aanzien )ater Dr!rdt '"gedeeld bij het viefde kanton J d° gCmee"te Werkendam Pfovincie. J Vle,ae Samün> eerste arrondissement van die

«, Het SetfmLwHi1?0. dUS 0n8e8r?nd voo>--

'■"afvord. en van art. 4'van Ip^ S|'he"dlnS van artt. 206 en 211 visscherij in Noordbrahn ' reS|ement op de uitoefening der jagt 10 Terband met de anr Qban' van,8 J"l>j 1869 (Prov. Blad n». 281,

j™™, ulh, ut ouerireaing was gescniea aes nachts, en ter plaatse, waar het bovengemeld regiement regtskracht

' * en l'tt. c, en 19 der wet op de

jagt en visscherij van 13 Junij 1857 (Stbl. n". 87), omdat do Regtbank de requiranten heeft j-chnldig verklaard aan en veroordeeld wegens het visschen met een'spieringzegen, waarvan de mazen kleiner waien dan tien millimeter van knoop tot knoop langs het touw nat gemeten, terwijl de Regtbank die meting heeft gedaan langs eene der zijden van de maas, en dus de maas zelve niet heeft gemeten.

Volgens art. 4 van het Noordbrabantsche reglement worden de mazen van knoop tot knoop langs het touw nat gemeten, en mogen de mazen van spieringzegens, zoo gemeten, niet kleiner zijn dan tien millimeters.

Wanneer er alleen stond voorgeschreven, dat de meting der mazen moest plaats hebben van knoop tot knoop, dan zou ik mij kunnen \oorstellen, dat er twijfel zoude kunnen bestaan, of het beweren van den pleiter ook gegrond ware, dat er twee zijden van eene maas moesten gemeten worden , ofschoon bij mij dan nie twijfel nog niet aanwezig zou zijn. Maar nu er slaat, dat de mazen moeten gemeten worden van knoop tot knoop langs het touw, is het mij onmogelijk eene andere uitlegging aan het voorschrift te geven dan de°Ke<nbank namelijk, dat ééne der zijden moet gemeten worden.

En nu zegge men niet: op deze wijze meet men de maas zelve niet, want er wordt bij het reglement ook niet bepaald, welke de kleinste

r » • T, de maas zal zÜn ' maar hechts dat de mazen

der vischnetten niet kleiner mogen zijn dan vijftien (of tien) millimeters van knoop tot knoop langs het touw nat gemeten, dat is met andere woorden: iedere zijde van de maas mag niet kleiner zijn dan vijftien 01 10 millimeters.

En nog moge in andere provinciën de meting anders plaats hebben en twee zijden steeds daarin zijn begrepen , dat is itan in de reglementen van d,e provinciën even stellig voorgeschreven als in het reglement van Noordbrabant, dat de meting zal plaats hebben van Knoop tot knoop langs het touw.

Dat de laatste wijze van meting, zij moge dan niet algemeen ziin meer is aangenomen, blijkt uit het Kon. besluit van 10 Oct 1871 Citbl. n». 103), op de zalmvisscherij , dat in art. 2 met andere wooren ge eel hetzelfde bepaalt als het Noordiirabantsche reglement, namelijk: «De grootte van de mazen der vischnetten, waardoor verstaan wordt de lengte van ééne zijdo van de vierkante maas nat gemeten, mag niet minder zijn» enz., terwijl het vroegere reglement van Utrecht op de uitoefening der jagt en visscherij van 20° Julij/ -6 Aug. 1872 in art. 4 sprak: van de wijdte der mazen, waaron-

geTneVten.taaQ ' ^ elke zijde der vierkante maas ""

rtnm- C de "TT* '? de No°rdbrabantsche wateren belemmerd tïZ i 'p ?1^ "'.llet «g'einent van die provincie , dan zai fp dip "e"- 'ac ten bij den provincialen wetgever eene veranderin» tc dien aanzien te verkrijgen. Maar ik geloof niet aan die belemme" ring, want wanneer men de bepalingen omtrent de grootte der mazen in ae verschillende andere provinciën vergelijkt met die in Noordbrabant, zal men ontwaren, dat bij de wijze van meting, zoo als m. i. duidelijk en stellig door het reglement in laatstgemelde provincie is voorgeschreven , over het algemeen die grootte zeer goed overeenstemt, terwijl bij het stelsel van meting der requiranten de mazen der vischnetten in Noord brabant ongeveer de helft kleiner zouden moo-en zijn dan in de andere provinciën : iets dat niet aan te nemen is °als eene bepaling van een reglement, eerst in 1869 gemaakt voor die

provincie, dus juist in een tijd, toen er groote klagteu werden aange-

«•" * —«■ - j« «*-«

hP^dP hetttn'eede,n,iidlJel aCl" ik duS ^eheel onaannemelijk; en ik heb de eer te concluderen tot verwerping der voorziening, met solidaire veroordeelmg van de requiranten in de kosten.

De Hooge Raad enz.,

Ge'et op de middelen van cassatie, door de requiranten voorgesteld bij pleidooi, en bestaande in :

1 . schending van de artt. 206 en 211 Strafvord., in verband met (e art . , 19 , 40 en 41 , aanhef en litt. b, der wet tot regöling der jagt en visscherij van den 13 Junij 1857 {Stbl. no. 87), om-

twco Lr°r i,T me£ redenen bekleed is aanzien van de nachts en J,',,,1' ,dat de overtreding zou zijn geschied des ment o'n de nitn^r" .gep eegd ter p'aatse, waar het provinciaal reglekracht had; U't0elem"g der ^ ™ visscherij i„ Noordbrabant regts-

schending van de artt. 1, 2U6 en 211 Strafvord. , en van art 4 van het reg ement op de uitoefening der jagt en visscherij in Noordbiabant van den 8 Julij .869 [Prov. Blad van Noordbrabant 11". 28) 111 verband met de artt. 9 , 1ste al. en litt. e, en 19 der wet op dé jagt en visscherij van den 13 Junij 1857 {Stbl. no. 87), omdat de Kegtbank de requiranten heeft schuldig verklaard aan en veroordeeld wegens het visschen met een spieringzegen, waarvan de mazen kleiner waren dan tien millimeters van knoop tot knoop langs het touw nat gemeten, terinijl de Regtbank die meting heeft gedaan lann-s eene der zijden van de maas en dus de maas zelve niet heeft gemeten •

Overwegende met betrekking tot het eerste cassatie-middel, dat in het beklaagde vonnis is beslist: «dat al de beklaagden (de requiranten; hebben bekend op den 20 Oct. 1872, 's vooriniddags omstreeks drie ure, te zamen te hebben geviseht in de rivier de Merwede ler plaatse het Steurgat onder de gemeente Werkendam, provincie Noord brabant, met de in judicio aanwezige spieringzegen; welke bekentenis wordt bevestigd door de beide eerste ter teregtzitting onder eede gehooide getuigen, die verklaren gezien te hebben, dat al de beklaagden op tijd en plaats voormeld een zegen in het water inlieten en ophaal-

vnn.' )Jp te Z6gen door hen is in beslag genomen , en herkend wordt vooi üe nun ter teregtzitting vertoonde

dn'tr" \lpatvprLHii' aldUS °P de bekentenis der requiranten, bevestigd verkla.ingen van getuigen, betreffende hetgeen zij hadden waargenomen, als bewezen verklaarde, feiten voldoende zijn om de quahhcatie dezer feiten met betrekking tot den nacht te wettigen, vermits de tijd van omstreeks Hri<» mi.- -i i. .

11, la^ii vuuruiiuaag ui mui-

« 2.° 0ct" "loor da" drie uren vó.r zonsopgang was en der, o gens art. 41, letter b, als nacht moest worden aangemerkt •

1 ha H*p„ 1 !' feUelijke hCslissing wk "eUist. dat ef iten'

; hadd.n plaats gehad in de provincie Noordbrabant met aanwijzing van de gemeente en de met name aangewezen plaat» van het wute fn d è gemeente ; en dat hierin feitelgk derhalve" voldoen Ie is besli't dit

iao-f p Va" P:?TS1"S Was bet reglement op de uitoefening der jagt en visscnenj i„ Noordbrabant van den 8 Julij 1869 ais zander

asssLrhet "heele grond;ebie,t va"de pr°";t

0., dat het eerste c ssatie mi Idel derhalve is ongegrond ■

me' betrekking tot het tweede ini idel, dat in het beklaagde vonnis 18 beslist, dat de uiazen van de spieringzegen kleiner zijn dan fien millimeters, hetgeen ais bewezen is aangenomen op de verklarina der twee eerste getuigen (de maréchaussees, die de bekeuring deden) welke getuigen hadden bevonden, dat de zijden van de vierkante maas' ... den kuil der zegen kleiner waren dan tien mill,meters , zijnde de meting door hen op die wijze gedaan volgens hunne opvatting van art. 4, laatste al., van het bovenvermeld reglement, bepalende.dat de mazen der sp.ermgzegens niet kieiner mogen zijn dan tien millimen knoop lot k,,ü0P het touw nat gemeten • *

' datJ verder 1,1 het beklaagde vonnis daaromtrent iere-t is overwogen : .dat met die maat klaarblijkelijk bedoeld is de lem-te niet van de diagonaal, maar van één der vier zijden van de maas - dat toch alleen dan langs het touw wordt gemeten , als de maat op het touw wordt gelegd, hetgeen niet geschiedt ingeval van uietin» der diagonaal; en dat, langs het touw moetende worden gemeten"; er geene andere uitlegging van het provinciaal reglement mogelijk is dan te meten eene der zijden van de maas, daar",och, zoo d'e tewéring van de beklaagden doorging, eu men de lengte der diagonaal van Je maas na uittrekking derzeive moest meten, man noodzakelijk telkens <>en knoop zou overspringen ; dat mitsdien het reglement voorschrijft dat de vier zijden der maas, elk op zich zelve, niet kleiner mogen' zijn dan tien millimeters; " J

0. dat, ter bestrij iing dier beschouwing, bij de toelichting van dit middel wel is aangevoerd, dat door het meten van ééne der zijden van de vierkante maas niet de geheele maas, maar slechts een gedeelte van de maas of derzelver omtrek wordt smeten, in strijd met het vooi schrift, heiweik spreekt van het meten der mazen- maar dat die bewering kennelijk berust op eene verkeerde opvattint dier bepaling welke met de woorden het meten dier mazen niet anders kan hebben bedoeld dan het constateren der grootte van de vierkante maas, terwijl ter bepaling dier grootte niets anders moet worden ve. meten dan de afstand tusschen twee op elkander volgende knoopén of eene der zijden van de vierkante maas, door weike meting de iuiste grootte van de vierkante maas of ruit kan worden gevonden welker kleinste grootte 111 het artikel oneigenlijk door eene lengtemaat van tien millimeters wordt uitgedrukt, vermits de grootte van het vlak tusschen de vier zijden van de ruit begrepen , wegens de rekbaarheid der maas met met juistheid bij vlaktemaat kan worden berekendO., dat mitsdien ook dit middel is onaannemelijk ■

Verwerpt enz. *

Zitting van den 30 Junij 1873.

Diefstal. — Verzwarende omstandigheid. Kapmes.

Lanobouw-werktuig. — Wapkn.

Blijkt de arbeider die, bij zijn arbeid de daartoe vereischte werk-

ZIZ'JT T\ lt !0t kneuzi"9 af s'"->d"> w°rden

gebezigd bij zich hebbende, eemg goed heimelijk wegneemt, daar• door reeds voornemens te zjn geweest om van die iverktuiqen aebruik te maken als wapens om personen aan te vallen 1 — Neen. Is alzoo de diejstal van een voorwerp door zoodanig arbeider door middel van een kapmes te beschouwen als een gewapende diefstal vallende m de termen van art 386, „o. 2, en art. 101 Strafregt f — Neen. J

De proc.-gen. bij het Prov. Geregtshof in Zeeland heeft zich in cassatie voorzien tegen een arrest var, het Prov. Geregtshof in Zeeland van deu 31 Maart 1873, waarbij L. de Smit, oud vijf-en-twintig jaren, werkman geboren en wonende te IJzendijke, door het Hof en correcttonnele m hoogste report, ingevolge verwijzing krachten^ rt. 239 Strafvord. regt doende, is schuldig verklaard aan diefstal, gepleegd do ,r een loonbediende ten nadeele van zijnen meester ■ en met aanneming van verzachtende omstandigheden, niet toepassing van de artt. 386, begin en no. 3, en 463 Strafregt, de artt. 14 begin en n«. 6, en 20 der wet van den 29 Junij 1854 (Stbl. no. 102) de artt 1, 2 en 3 der wet van den 28 Junij 1851 (Stbl. n°. 68) veroordepM tot eene cellulaire gevangenis-straf van twee maanden en in de kosten der procedure verhaalbaar bij lijfsdwang; met bepaling, dat het overtuigings-stuk aan den eigenaar of regthebbei.de zal worden teruggegeven. °

Nadat was gehoord het verslag van den raadsheer Coninck Liep[ sting, heelt de adv.-gen. Smits, namens den proc. gen., geconcludeerd tot vernietiging van het beklaagde arrest; en dat de Hooge Raad, ten principale regt doende, de zaak zal verwijzen naar de openbare criminele teregtzitting van het Hol' in Zeeland, ten einde, na het opmaken der acte van beschuldiging, overeenkomstig de voorschriften van den vijlden titel van het Wetboek van Strafvordering te worden behandeld en beslist; met reserve der kosten, in cassatie ppvoIIot, tot de eind-uitspraak. ® »

De Hooge I?i<ad enz.,

Gelet op het middel van cassatie, door dnn ^ _

memorie, waarbij is beweerd: ' voorgesteld bij

schending van art. 240 Strafvord in 1

cipio en n1. 2, en art. 101 al I ét't t ' lnet art- 386, prin-

> • Ij Strafregt, en verkeerde toepassing