de materialen geleverd heeft, en dus (art. 1527 B. W.) jegens den ged. tot vrijwaring zoude gehouden zijn wegens verborgen gebreken van het geleverde*, dat de in deze ingestelde actie niet strekt tot vergoeding van schade, ontstaan door het gebruik maken bij de verbouwing van slechte materialen , waarvoor de getuige door den ged. tot vrijwaring zou kunnen geroepen worden, maar tot het bekomen van schadevergoeding wegens door of op last van den ged. gepleegde onregtmatige daden; en

3o. ten aanzien van het aangevoerde, "dat de getuige zijdelingsch belang zou hebben bij de afwijzing van des eischers vordering, vermits bij veroordeeling van den ged. tot schadevergoeding onregtmatige daden, door den getuige bij de verbouwing gepleegd, de ged. op zijne beurt de schade, hem door die veroordeeling veroorzaakt, weder op den getuige zou kunnen verhalen» : dat de getuige, die overigens erkent als metselaar voor den ged. werkzaam te zijn geweest , bij de afwijzing dier vordering daarom geen belang heeft. dewijl de toewijzing der actie, als strekkende deze tot schadevergoeding wegens onregtmatige daden , door den ged. zeiven of op diens last gepleegd , nimmer ten gevolge zou kunnen hebben eene vordering van den ged. tot schadevergoeding ter dierzelfde zake tegen den getuige.

(Gepleit voor den eischer Mr. Jac. van Gigch, te 's Hage.)

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE MAASTRICHT.

Burgerlijke kamer.

Zitting van den 31 Mei 1873.

Voorzitter, Mr. A. Gordon.

Art. 431 B. R. vordert wel een nieuw zelfstandig onderzoek van het reeds in den vreemde behandeld geding, dóch niet dat hét vonnis van den Nederlandschen regter moet bevatten eene buiten alle verband tot het vreemde vonnis staande veroordeeling. Ontvankelijkheid der actie, dat door den Neder landschen regter uitvoerbaar worde verklaard eene na eigen onderzoek juist bevonden en overgenomen vreemde uitspraak.

Vreemde vonnissen en tot dezelve geleid hebbende proces-handelingen worden bij art. 431 B. R. niet verklaard te zijn nietig en als waren zij niet geschied, maar aan die vonnissen wordt alleen de uitvoerbaarheid ontzegd. Zij behouden daarentegen even als iedere andere vreemde acte hunne bewijzende kracht, en de Nederlandsche regter behoort daarop acht te slaan, als daaruit van daden, toestemmingen en proces- of andere handelingen van de in den vreemde proces gevoerd hebbende partijen blijkt.

De op een verkooper rustende verpligting, om de verkochte bij hem in voorraad zijnde waren te leveren, zoodat de vervulling dier verbindtenis moet plaats hebben door afzending uit zijne woonplaats , wordt geregeld door het te dier plaatse vigerend regt, en vermits de verpligting tot schadevergoeding bij niet-levering treedt in de plaats der oorspronkelijke verpligting om te leveren, wordt ook deze door diezelfde wetgeving beheerscht. Actie ex art. 355 en 356 A. D. H.

Volgens art. 355 en 356 A. D. H. moet de kooper, die wegens met-levering tegen den verkooper tot schadevergoeding wil ageren, ten eerste den nalatigen verkooper van zijn voornemen daartoe kennis geven , en ten tweede dezen een behoorlijken termijn toestaan tot kerstel van het verzuim.

De kooper , die in regten geene tegenspraak heeft gevoerd op de * tegen hem ingestelde vordering tot voldoening van een saldo van rekening , erkent schuldig te zijn hetgeen voor gedane leveringen in die rekening voorkomt en kan daarop later niet terugkomen. Ongegrondverklaring dien ten gevolge tan vorderingen tot schadevergoeding , omdat die leveringen niet zouden zijn geweest overkomstig de gedane bestellingen.

De firma Burhart Jr. en Comp. te Haidhausen, bij Munchen, eischeres en gedaagde bij reconventie, procureur Mr. Eug. van Oppen ,

tegen

J. Kleyntjes te Maastricht, gedaagde en eischer bij reconventie, procureur J. L. Weygers.

De Regtbank enz.,

Gehoord de conclusiën van partijen , bij slotsom luidende : 1°. die van de eischeres van den 10 Oct. 1872 :

dat het der Regtbank behagen moge uitvoerbaar te verklaren de voorschreven gewijsden van het handelsgericht en van het handelsappelgericht te Munchen, met bepaling, dat de daarbij uitgesproken veroordeelingen, in verband met bet door de Regtbank te wijzen vonnis, zullen mogen worden ten uitvoer gelegd voor de daarin vermelde hoofdsom en interessen en kosten , immers en subsidiair den ged. te veroordeelen om aan de eischers te betalen de voormelde som van f 1240, 54 kreutzer Zuid-Duitsche Wahrung of f 1240.90 Ned. ct., met 6 pet. interessen van / 1161.80 Ned. sedert den 9 Dec. 1871 en van de overige f 79.10 sedert den 5 Oct. 1872 ; in ieder geval het te wijzen vonnis, ten aanzien van de hoofd-veroordeeling, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad en ook bij lijfsdwang, en den ged. te veroordeelen in de kosten van het geding;

2°. die van den ged. van den 19 Dec. 1872 ;

dat het der Regtbank behagen moge de eischeres niet-ontvankelijk of ongegrond te verklaren , zoo in hare primaire als in hare subsidiaire conclusie;

anders den eischer niet-ontvankelijk of ongegrond te verklaren in zijne vordering van interessen , kosten en dergelijken , vermeld sub no. 2 tot en met n°. 9 van den zesden considerans der inleidende dagvaarding, en, voor zooveel noodig, bij reconventie regt doende , het debet en het credit op de rekening in de dagvaarding voorkomende vast te stellen, zoo als hierboven onder B , C, D en E is vermeld;

subsidiair, en almede bij reconventie regt doende, zoo noodig:

a. de tusschen partijen aangegane overeenkomsten van koop en verkoop van boter en eijeren, waartoe betrekking hebben de leveringen van 17 Sept. en 1 en 9 Oct. 1871 , ontbonden te verklaren en den eischer te dier zake te veroordeelen tot eene schadevergoeding van f 1161.58, en zoo de regter mogt oordeelen, dat die schadevergoeding nog niet kan vastgesteld worden, te bepalen, dat die schade zal worden opgemaakt bij staat en vereffend overeenkomstig de wet;

b. almede ontbonden te verklaren bovenvermelde overeenkomst, betrekkelijk de 40 kisten eijeren, afgezonden den 16 Oct. 1871, en den oorspronkelijken eischer te dier zake te veroordeelen tot eene schadevergoeding van ƒ 869.07 , en bij niet dadelijke vaststelling te bepalen als sub a;

tevens te bepalen, dat de aan den oorspronkelijken ged. toekomende schade door hem zal mogen gekort worden op hétgeen den oorspronkelijken eischer, wegens zijne handels-relatiën met den ged., zal blijken verschuldigd te zijn, zonder dat de primitieve ged. zonder die korting zal gehouden zijn te betalen , alles cum expensis ;

3°. die van de eischeres van den 2 Jan. 1873:

dat de Regtbank de aanhangig gemaakte conventionnele vordering moge splitsen van de reconventionnele vorderingen;

en , regt doende op de vordering des eischers, de reeds genomen conclusie moge toewijzen, cum expensis;

voorts omtrent de reconventie aan partijen bevelen om voort te procederen , concluderende de eischers nu reeds te dien aanzien , dat de Regtbank den ged., aldaar eischer, in zijne vordering en conclusie moge verklaren niet-ontvankelijk en ongegrond, en hem almede verwijzen in de kosten van het geding;

4°. die van den ged. van den 20 Febr. 1873:

zoo verklaart de ondergeteekende procureur, namens den ged., eischer bij reconventie, bij zijne vorige conclusie te volharden cum expensis, biedende subsidiair aan, om de daadzaken en omstandigheden, waarop hij zich beroept, voor zooverre het bewijs op hem rust, door alle middelen regtens, zelfs door getuigen , te bewijzen ;

5°. die van de eischeres van den 6 Maart 1873:

om deze beweegredenen verklaart de eischer, ged. bij reconventie, bij de reeds genomen conclusie te volharden , concluderende , dat in ieder geval de Regtbank den eischer bij reconventie in zijne vordering en conclusie móge verklaren niet-ontvankelijk , en altoos de reconventionnele vorderingen sub B moge verklaren vervallen en verjaard cum expensis;

alles met aanbod en verzoek om nader door getuigen zoodanige verdere feiten te bewijzen, als ter zake dienende en afdoende mogten geoordeeld worden , in dat geval met reserve van kosten;

Gehoord de pleidooijen ;

Overwegende, wat de daadzaken en de gevoerde procedure betreft, dat de eischeres den ged. bij exploit van den deurwaarder Regnier, te Maastricht, van den 5 Oct. 1872 , heeft doen sommeren tot onmiddellijke betaling: lo. van de hierna vermelde som van f 1161 , 48 kreutzer Süd Deutsche Wahriing, of f 1161.80 Ned. ct., met 6 pet. sedert den 9 Dec. 187:1, en 2°. die van f69, 6 krtz. Z. D. W. voor na te melden proceskosten , en, daarop geene betaling erlangd hebbende, den ged. bij datzelfde exploit, ten fine harer in het hoofd dezes onder primo overgeschrevene conclusie, voor deze Regtbank heeft doen dagvaarden , een en ander op grond:

dat de ged., overeenkomstig de sub I aan het hoofd der inleidende dagvaarding medegedeelde rekening, tot saldo verschuldigd is de som van f 449 , 52 Z. D. W., doch in die rekening ook is gecrediteerd voor een, overeenkomstig zijn eigen verzoek, door de eischeres den 29 Nov. 1871 op hem getrokken wissel, ten bedrage van f 698, 43 Z. D. W.;

dat evenwel die wissel niet is betaald geworden en de ged. alzoo, overeenkomstig de sub II aan het hoofd van gemelde dagvaarding gestelde rekening voor dien wissel, nog het bedrag daarvan met retourkosten, dus in totaal tot slot van rekening ƒ 1161, 48 Z. D. W., of f 1161.80 Ned. ct., verschuldigd is ;

dat de ged. te dier zake door de eischeres is gedagvaard voor het handelsgericht te Munchen, linkerzijde der Isar, en aldaar bij contradictoir vonnis van den 23 April 1872 tot betaling van gemeld bedrag, met interessen en kosten , is veroordeeld geworden ;

dat vervolgens dat vonnis, op het daartegen ingesteld appel, is bevestigd bij arrest van het handels-appelgericht te Munchen van den 3 Julij 1872, insgelijks met verwijzing van den hier ged. in de kosten van het hooger beroep :

dat die gewijsden bereids langs wettigen weg aau den ged. zijn beteekeud geworden ;

dat hij dienvolgens verschuldigd is :

1°. de voormelde hoofdsom in Z. D. W. ad . . . f 1161.48 2°. de interessen daarvan ad 6 ten 100 sedert den 9

Dec. 1871

3°. de kosten bij het vonnis van eersten aanleg getaxeerd

op f 21.425 kreutzer 21.425

4°. voor dat vonnis of de expeditie daarvan . . . 6.42

5°. voor de kosten van betcekening 2.12

6°. voor de bij dat arrest vereffende kosten van hooger

beroep, ten bedrage van 41.30°

7°. voor dat arrest op de expeditie daarvau ... 2.105

8°. voor de beteekening vau dat arrest aan procureur 2.30° 9°. voor de beteekening aan partij (1) 2.18

Mitsdien, onverminderd de interessen, in totaal . . . f 1240.54 dat de eischers geregtigd zijn ten fine van executoir-verklaring van voormelde vreemde vonnissen, de gedingen op nieuw bij den Nederlandschen regter te behandelen en af te doen;

dat zij althans op voorschreven gronden geregtigd zijn , tegen den ged. eene veroordeeling te vragen wegens gemelde hoofdsom , interessen en kosten;

dat het ten deze geldt eene zaak van koophandel;

dat de ged. bij zijne in het hoofd dezes onder 2°. overgeschreven conclusie, tot staving zijner vordering, strekkende tot niet-ontvankelijk- of ongegrond-verklaring , zoo van de primaire als van de subsidiaire conclusie van de eischeres en zijne reconventionnele vordering, heeft bijgebragt:

dat de primaire vordering is in strijd met de wet, vermits art. 431 B. R. bepaalt, dat, behalve in de gevallen, uitdrukkelijk bij de wet vermeld , en hoedanig geen in casu aanwezig is , geene vonnissen door vreemde regters of regtbanken gewezen, binnen het Koningrijk kunnen worden ten uitvoer gelegd;

dat overigens de beide uitspraken, waarop de eischeres zich beroept, èn in facto èn in jure geen gegronden steun hebben, en zoo ze hier aan een onderzoek konden onderworpen worden, onder geen opzigt zouden kunnen worden aangenomen ;

dat de subsidiaire vordering almede bij de inleidende dagvaarding gegrond wordt op in den vreemde gevoerde procedures en gedane uitspraken en reeds daarom is niet-ontvankelijk of ongegrond;

dat daarenboven , en voor zooverre de eischeresse geacht zoude moeten worden, hare actie of het geding bij het introducdef exploit van dagvaarding behoorlijk op nieuw bij den Nederlandschen regter in behandeling te hebben gebragt, des neen, de vordering toch in ieder geval niet-ontvankelijk of ongegrond moet verklaard worden ; dat in allen gevalle:

A. niet-ontvankelijk of ongegrond is de vordering van interessen , kosten en dergelijken, vermeld sub nos. 2 tot 9 in de dagvaarding en de eerste conclusie van de eischeres, en zulks omdat die is gegrond op vreemde vonnissen ;

B. dat het debet der rekeningen moet worden verminderd met de volgende niet-verschuldigde posten, en wel rekening I met die groot ƒ19.32: ƒ13.13; ƒ 10.31: f 5.35 en ƒ3.52 krtz., alles in Z. D. W., en de rekening II met het saldo van f 449.52 krtz. en de posten groot ƒ9.34 krtz. en ƒ 3.39 krtz.;

C. dat de navolgende op het debet der rekening I voorkomende posten moeten worden verminderd, en wel: de post van 17 Sept. 1871

(1) Alzoo bedragen de kosten van twee instantien te Munchen, hoofdstad van Beijeren, daaronder begrepen de expeditiën en beteekeningen, niet meer dan ƒ 77.86 ; veel minder dan hier de expeditie en de beteekeningen van het bij deze medegedeeld vonnis; zelfs minder dan het beloop der hier te lande in diezelfde zaak betaalde regten van zegel en registratie! Het geheele proces in beide instantiën duurde te Munchen juist zes maanden. Ziedaar, zeker goedkoop en snel regt, dat tevens zoo goed is, dat eene Nederlandsche Regtbank daaraan niets vond te verbeteren. Inz.

met ƒ 96 ; en zulks op grond, dat hij ged., een wagon , zijnde 39 ! geheele kisfen eijeren (de kist ad 1560 stuks) had gekocht, dat hem slechts 23 kisten zijn geleverd en hij daardoor eene schade heeft gehad van J 6 per niet geleverde kist; e post van 1 Oct. 1871 met ƒ200 en ƒ815.58, en zulks op grond, dat de boter (12 kisten) van die verzending voor een groot gedeelte tot binnen in de klotten bedorven en groen was , waardoor hij eene schade heeft ondervonden van minstens ƒ200, en dat de eijeren (50 halve kisten, ieder ad 800 stuks) van die verzending niet versch, zoo als zij hadden moeten zijn, maar doorgaans oud en slecht waren, waardoor hij eene schade heeft ondervonden van meer dan ƒ815.58; de post van 9 Oct. 1871 met ƒ 50, en zulks op grond, dat de boter (13 kisten) wel bovenop in de kisten goed was, zoodat hij ged. ze bij het openen der kisten voor goed hield, doch later, bij het uitpakken der kisten , meer bepaald van die genummerd 496, 501, 503, 506 en 508, bleek, dat ze lager in de kisten slecht en bedorven was en hij daardoor eene schade heeft gehad van ƒ50;

D , het credit op de bedoelde rekeningen moet verminderd worden met de som van ƒ 1032, en zulks ter zake, dat hij ged. inde maand Oct. 1071 heeft gekocht 40 kisten eijeren, en Wel prima grosse fri' scheste, tegen den prijs van ƒ 28 de 1000;

dat de eischeres heeft afgezonden kleine en bedorvene eijeren voor des gedaagden handel ongeschikt;

dat de eijeren , zoo als door hem gekocht waren, destijds te Londen, waar ze, zoo als hij pleegde te d,oen, door hem in zijnen handel geplaatst werden, werden verkocht voor 10 en 11 shillings de 100, en hij bij gevolg, doordien de eischeres niet of niet behoorlijk aan de overeenkomst heeft voldaan, een nadeel heeft ondervonden van ƒ 1032 ;

dat anders de , tot de onder C en D vermelde posten betrekking hebbende overeenkomsten ontbonden verklaard en de eischeres te dier zake moet veroordeeld worden tot schadevergoeding, en het credit moet verminderd worden met ƒ 8 , 20 krtz., voor dien post van 30 Nov. 1871, op rekening I uitgetrokken voor een beweerd rabat E; dat gevolgelijk de rekening sedert 7 Sept. 1871 moet bevatten: in debet, voor den post van 7 Sept. 187i . ... ƒ 1451

n '/ u n u 17 " » .... 8 21 • 4 -

» 1 Oct. // .... 2033.15 v // » „ „ 9 * . . . . 1054.12

en in credit, //-**// 7 Sept. // .... 1451

» » » * 17 * //.... 917.42 » ////# „ 5 Nov. // .... 2233,25

en voor het sub D hiervoor omschreven nadeel . . . 1032

dat mitsdien het credit van hem ged. het debet met ƒ 296.10 te boven gaat, en dat hij zich daaromtrent wel uitdrukkelijk zijne regten voorbehoudt;

dat voorts, wat aangaat de verschillende posten voor leveringen op de rekening uitgetrokken , de gegrondheid en juistheid daarvan niet kan worden erkend;

dat de rekening moest loopen , niet slechts sedert 7 Sept. 1871, maar sedert de maand Mei van dat jaar, zijnde de rekening tot en met April 1871 tusschen partijen afgedaan;

dat hij den eischer sommeert opgave te doen van al de door hem gedane leveringen en ontvangen betalingen, te beginnen met de maand Mei 1871 , en zich heeft voorbehouden zijne regten alsnog te doen gelden en dat er geene termen bestaan om de voorloopige ten-uitvoerlegging te bevelen ;

dat door de eischeres bij hare in het hoofd dezes onder 3°. overgeschreven conclusie is bijgebragt, dat, het regtsgeding op nieuw bij deze regtbank aangebragt zijnde, er geen reden bestaat om apriori ie beweren, dat de Beijersche gewijsden geen gegronden steun hebben ; dat die gewijsden , zoo zij in Nederland niet als uitvoerbare titels van kracht zijn, zij evenwel gelden als authentieke bewijzen; dat, blijkens die gewijsden, de ged. de gegrondheid der vordering heeft erkend, door, zonder uitdrukkelijke bestrijding der vordering , zich te bepalen tot het doen gelden eener tegen vordering en eenen in zijn voordeel bestaanden grond tot compensatie; dat zij ook, afgezien van die gewijsden, gegrond is; dat op den eersten debetpost geene aanmerking is gemaakt en per traite van 7 Sept. 1871 afgedaan ; dat de ged. al verder de drie volgende debet-posten erkent en daarop alleen ongegronde aanmerkingen maakt; dat overigens de tweede post per traite van 17 September 1871 is afgedaan;

dat over den derden post per traite van 1 Oct. was gedisponeerd; dat deze echter onbetaald was geretourneerd en uit eenen brief van den ged. van den 4 Nov. 1871 volgt, dat hij de daarop gevallene protestkosten moet betalen;

dat de ged. de geleverde goederen van post vier zonder reclame heeft ontvangen en het niet aangaat aanmerkingen te maken nu van betaling quaestie is ; dat de posten 5 en 6 met de crediet-posten e en f zijn te niet gedaan ; dat de overige posten onmiskenbaar zijn ten laste van den ged., en het protest de verschuldigdheid der interessen medebrengt ; dat een onderzoek der speciale posten onnoodig is ; dat de gegrondheid der aanmerkingen, door den eischer daarop gemaakt, wordt betwist; dat de reconventionnele vorderingen niet kunnen opgaan , ad A, omdat van twee, door beide partijen zonder eenig voorbehoud ten uitvoer gelegde overeeukomsten, wegens niet-nakoming> de ontbinding gevorderd wordt, en ad B, omdat wat den bedoelden koop der eijeren betreft eensdeels, deze door den ged. niet definitie! zijn gekocht, en anderdeels, hij van den koop vrijwillig heeft afgezien en in ieder geval geene schade heeft geleden en dat zij , eischeres , verkiest geen acht te slaan op de sommatie des gedaagden , tot bet doen van opgave van te beginnen met de maand Mei 1871 gedane leveringen en ontvangen betalingen ;

dat door den ged. bij zijne in het hoofd dezes onder 4°. overgö" schreven conclusie, bij zijne reeds aangevoerde middelen en weren *s gepersisteerd en voorts is aangevoerd, dat vreemde vonnissen niet als bewijzen bij den vreemden regter kunnen gelden; dat de verpligting, om het geding op nieuw bij den Nederlandschen regter in behandeling te brengen en af te doen , noodwendig medebrengt, dat hij ge^; geheel vrij en ongehinderd blijft in al zijne middelen en weren en hl) geheel in denzelfden toestand moet verkeeren , alsof het geding niet reeds bij den vreemden regter behandeld was ; dat er bijgevolg van geene bekentenis bij den vreemden regter gedaan , kan sprake zijn; dat ook de bekentenis, waarop de eischeres zich beroept, niet aanwezig is; dat toch, zoo de raadsman van hem ged. het in zijn belang wenschelijk heeft geacht, om te Munchen , uit hoofde van het ornslagtige en kostbare der aldaar eventueel te houden bewijsvoering» of om andere aldaar geldende redenen, zijne middelen van verwering te beperken tot eene tegen vordering met compensatie, dat hem ge(*' niet kan versteken om zich thans in Nederland te verweren en om te procederen, als hij kan te rade zijn; dat, wat de diverse posten aangaat, dat de tweede post niet is afgedaan door het betalen van wissels, omdat deze altijd werden getrokken «waarde in rekening" ; c'9 onverwijld is gereclameerd, toen de slechte toestand der waar is ont dekt; dat, al heeft hij ged. sommige betalingen op wissels gedaan , hij niet verpligt was alle betalingen op die wijze te doen; ad A, da ten onregte wordt beweerd, dat twee der overeenkomsten , waarvan de ontbinding gevraagd wordt, iri allen deele wederkeerig zijn ten uitvoer gelegd en geheel afgedaan, dewijl is gereclameerd en per wis sel, waarde in rekening, betaald werd; ad B , dat eveneens ten onregte wordt beweerd, dat de bedoelde eijeren niet definitief zoude zijn gekocht en hij ged. van dien verkoop vrijwillig zou ie hebbe ^ afgezien: en dat de eisch in conventie in casu niet behoort te wor*