den afgescheiden van die in reconventie, dewijl daardoor de regten van hem ged. zou*feu worden benadeeld, dewijl hij dan geen verhaal op den eischer zou kunnen uitoefenen en ook een gedeelte van den subsidiairen eisch bij reconventie in een dadelijk en onafscheidbaar verband staat met dien in conventie ;

dat door de eischeres bij hare in het hoofd dej.es ouder 5o voor geschrevene conclusie nog is aangevoerd: dat zij bepaald ontkent, da de op den ged. afgegeven wissels is gesteld: waarde in rekening dat omtrent de betaling van het verkochte tusschen partijen » be' paald dat de eischeres eene maand na ,1e levering, per traite zoude beschikken , en dat ook steeds heeft plaats gehad; dat vervolgens zoowel bij de gezonden factuur, als nog later bij afzonderlijk scS ven, de afgegeven wissels werden geadviseerd en in deze steeds voó komen de woorden : *und stellpn ih» ! , . , * Vüt)r

de eischeres tot staving van hare vnrd ' c^lt'/ : dat

1 Nov. eetrokkon Pn riö ! a ordering zich beroept op den op van f 2233 25 en Hp a en ^ag geprotesteerden wisselbrief

St .« verfer boreïd ^ *Wk*el«ken ^ van 4 Nov. 1871;

te leveren als hnitP i aanbiedt alle zoodanige verdere bewijzen geoordeeld'worden dafmet r &a"We^? nog noodzakelijk mogten

den ged in ,ln \ i met opzigt tot de reconventie sub a, door

gevorderd van l ^ *e8ens «iet-levering de ontbinding wordt

dat^venwel H» ^ °P 17, ,Sept" 1S?' SesloteI? kü0P ™i ^en ; het «l„ r,onverwerpelijke overeenkomst wordt beheerscht door

wetboekT" J-ltSCh handelSreSt' en de bepalingeu van dal

dal dat »lfi "Jl, m S'nJ S ,Uet d6Wet e" alz0° "iet-ontvankelijk; aal datzelfde geldt omtrent de ontbinding en schadevergoeding van de

a geformuleerde reconventie, voor zoover daarin mogt gelegen 31)" eene beweerde niet-levering van het verkochte; dat daarentegen zoo men een beweerd gebrek van het geleverde als grondslag van' üeze actie mogt beschouwen, dezelve is vervallen en verjaard en dat de eischers, ged. bij reconventie, voor het overige bij de reeds vroe gei; omtrent een en ander voorgedragen verweringen nadrukkeliik blijven volharden, en ook dienaangaande de feitelijke posita des eischers bij reconventie blijven ontkennen;,

en dat in het geding zijn gebragt de navolgende stukken, en wel door ae eischers :

I. de grosse van het op 23 April 1872 door het Koninklijk handelsgericht te Munchen, lings van delsar, tusschen partijen gewezen Vonnis;

II. de grosse van het op den 3 Julij 1872 , ddor het Koninklijk handels-appellations-gei'icht in Munchen , op het door den nu ged. tegen het onder I vermelde vonnis ingesteld hooger beroep, tusschen partijen gewezen vonnis;

III. de aan het hoofd der voormelde dagvaarding van den 5 Oct. s' 2, sub I medegedeelde rekening van de eischers, gedagteekend uit

"lunchen den 30 Nov. 1871;

IV. de aan het hoofd derzelfde dagvaarding sub II medegedeelde ekeuing van de eischeres, gedagteekend uit Munchen den 9 Dec. 1871-

en door den ged.:

V. een brief van de eischeres van den 20 Oet. 1871;

Wat het regt betreft:

A. met opzigt tot de primaire conclusie:

', dat de ged. de niet-ontvankelijk-verklaring derzelve heeft georderd, op grond , dat zij zou zijn in strijd met de wet, vermits , ' ' ' bepaalt, dat, behalve in de gevallen uitdrukkelijk:bij V' e veime , geene vonnissen door vreemde regters of regtbanken gwezen, binnen het Koningrijk kunnen worden ten uitvoer gelegd, gevallen" aanwezlg 1S een der uitdrukkelijk uitgezonderde

O., dat gemeld artikel wel medebrengt, dat vreemde vonnissen in den regel voor de partijen niet verbindende zijn , en dat niettSen staande het bestaan van zoodanige vonnissen, de zaak zel've aan ee„" nieuw onderzoek van den Nederlandschen regter moet worden onder worpen; dat de eischer, wel verre van zich in het onverwerpelijk gfcval tegen zulk nieuw onderzoek te verzetten en de uitvoerbaar verklaring de plano van de twee tusschen partijen in Beijeren ^ewezen Tonnissen te vorderen, integendeel een nieuw onderzoek door bijmenging van stukken en bespreking contradictoir met den ged.. van 'Ie juistheid der bij die vonnissen gegeven uitspraken een nieuw'zelfstandig onderzoek der zaak bij deze Regtbank heeft geprovoceerd en mogelijk gemaakt; dat nu meergemeld artikel van het Wetboek van ^ urgerlijke Regtsvordering wel vordert een nieuw zelfstandig onderzoek , doch niet dat het vonnis van den Nederlandschen regter moet evatten eene bniten eenig verband tot het vreemde vonnis staande ooroeeung^at het alzoo niet verbiedt het in Nederland uitvoerbaar inkt hit" i6r d°°r den Nederlandschen regter na eigen onderzoek boden ' en en overgenomen vreemde uitspraak; dat dit niet verVerborl'en"aar geoorloofd zijnde , uit den aard der zaak ook niet kan 'ordering , ^?ort geoorloofd te zijn eene daartoe strekkende daartegen' „f ° j den e»seher, en dat hieruit volgt, dat het

0 Ten on°Pr middel van met-ontvankelijkheid is ongegrond; *rt 431 & Eg vrlêmd! P™""3 dat bij meergemeld

f,Ls a?det;nTn dr»rrTet,tI,fer t0t ^ geleid hebbende

»an partijen niet worden verklaard rt * i']ke.anaere regtshandelingen geschied, maar dat daarbij aan die vonnissen6" ais y™™11 niet Uitvoerbaarheid; dat zij mitsdien e-en a. e.en wortit ontzegd de *cte, hunne bewijzende kracht behouden, ïn

■>che regter, even als op znlke acten , zoo ...,t rn „„„ i eueiianubehoort acht te slaan, als daaruit van daden,

•>» andere handelingen van de in den vreemde proces gevoerd hebbende Partijen blijkt;

, 0., dat uit de hiervoor hij I vermelde grosse van het vonnis van bet handelsgericht te Munchen, lings van de Isar, van den 23 April J872, blijkt, dat de nu eischeres. van den nu ged., bij dat geregt heeft gevorderd betaling van f 1161.48 Z. D. W., met 6 pet. interessen pdert den 9 Dec. 1871, en zulks op grond van twe^ uittreksels uit sar koopmansboek, het eene van de.i 30 Nov. 1871, sluitende met ^en conto-corrent saldo van f 449.48 Z. D. W., en het ander van Uec. 1871, bevattende voor retourtraite, protestkosteu en 6 pet. I'eressen , sedert den 3Q Nov. 1871, in Z. D. W. f 698.43 , f 9.34 I(e •/ ^.39 ; dat de ged., door eenen gemagtigde in regten is versche*eh'iHde *®ctura beeft erkend, doch beweerd heeft slechts f 7 17 C & te zijn, op grond dat hij eene tegenvordering had van ƒ400 *■ino sf;hadevei-goeding, ter zake dat hij van den nu eischer, ingevolge .1 ® hestelling van den 13 Oct. 187 1, voor f 1747 60,540 stuks 'r, tp" !art ontvangen, die, hoewel fijne kwaliteit was besteld , klein tesieiü ,e'e bedorven waren , en ter dispositie van den eischer zijn «t~i ,r' at 'e/'f die tei' dispositie-steiling heeft aangenomen; dat hij Z aid„a e,jeren ^ad gekocht om ze te Londen te verkoop»,, ; dat hij

W1,1? :, 7 n°w f i2? StUKS "ad kunne'> verkoopen;

geii0p~. '' , ' ' d kunnen winnen, maar zich ver¬

voegt met eene schadevergoeding van f 400, die hij afrekent - dat «orts uitsluitend over die tegenvordering tusschen partijen is getwist dat b,j dat* vonnis het voormeld handelsgericht den ged., op grond fcctuwh^ erkend en de handeling over de levering van - 60'540 eijeren , met was geworden eene definitieve overeenkomst, «wijzing van diens tegenvordering, heeft veroordeeld om aan f nu eischer te betalen / li61.48 Z. U. W„ met de interessen ad ' pet. sedert den 9 Dec. 1871, en hem heeft verwezen in de kosten-

hJ ï 091 Ult dG hiervoor bij 11 vermelde g^sse van het vonnis van ■' handels-appellations-gericht te Munchen van den 3 Julij iW7o kijjkt

-«t de nu ged. bij acte van den 6 Mei 1872 van het zoo even ver'

meld vonms van den 23 April bevorens bij gezegd appellations-gericht was gekomen m hooger beroep, en dit beroep uitsluitend was gegrond op de i>y het vonnis, waarvan beroep, gedane afwijzing der tegenvordering van J 400 , als schadevergoeding betrekkelijk de daarin vermelde overeenkomst wegens levering van eijeren ; dat ook in deze tweede instantie, het eeuig en uitsluitend tusschen partijeu in geschil zyude punt is geweest die tegenvordering vau den ged. toen app.; dat daartegen toen door den eischer is ingebragt: dat de overeenkomst niet was definitief;: dat er geene schade was geleden; dat de tegenvordering niet overeenkwam met de artt. 353 e,i 356 'van. het algemeen Duitsch handelswetboek; dat de tegenvordering niet liquide zijnde, niet met gevolg tegen de conventionnele vordering kon worden tegengesteld en dat zij verjaard was op grond van art. 345 van voormeld algemeen Duitsch handelswetboek ; dat bij dat vonnis van den 3 Julij 1872 van het appellations-gericht, het hooger beroep als ongegrond is verworpen, en de nu ged., toen app., is verwezen in de kosten van hooger beroep; dat dit vonnis berust op de volgende gronden:

a. dat de overeenkomst, waarop de tegenvordering gegrond was was eene definitieve; dat toch de ged. bij brief van den 13 Oct. 1871 aan den eischer heeft gevraagd, of hij prima grosse frischeste Bier in voorraad had en den naasten prijs daarvan ; dat op het teiegraphisch antwoord van den eischer van deu 15 dierzelfde maand, "dat hij des anderen daags een wagon eijeren, a ƒ 29, zou zenden, de ged. zicli bij zijne twee telegrammen van den laatstgemelden en van den daarop volgenden dag heeft bepaald met ƒ 28 op te geven als den hoogsten prijs, waartegen hij wilde koopen; dat de eischer daarop aan den ged. op den 16 Oct. heeft afgezonden 40 kisten eijeren, schone frische waare, tegen den prijs van f 28 en de faciuur daarvan bij brief van denzelfden dag; dat nu op dezen dag partijen liet reeds eens waren over de twee wezenlijke punten van eene overeenkomst van koop en verkoop, namelijk de naar quaiiteit en quantiteit bepaalde waar en den prijs daarvan, en dat mitsdien in deze gegeven e daadzaken aanwezig is een definitief gesloten koop en verkoop; en

b. dat, daar de eischer, door de ter zijner dispositie-stelling der toegezondene eijeren aan te nemen, had erkend niet behoorlijk te hebben geleverd, en niet behoorlijke levering in dit geval dezelfde regtsgevoJgen heeft als niet-levering, de ged. in abstracto wel beregtig was tot schadevergoeding, doch dat de aanspraak daarop aan

epaalde wettelijke vereischten zijn verbonden, dewijl naar art. 355 van het algemeen Duitsch handelswetboek, in geval van niet-vervulnjg van den verkoop, de kooper de keus heeft om, of de nakoming met schadevergoeding wegens vertraagde nakoming te verlangen , of, in plaats van nakoming, schadevergoeding wegens niet-nakoming te vorderen, of van de overeenkomst afstand te doen, even alsof zij niet gesloten ware; en naar art. 356 yan datzelfde wetboek, in de twee taaiste gevallen de partij , die van de bepaling van art. 355 wil gebruik maken, de andere partij daarvan kennis geven en haar daarbij, wanneer de aaid der zaak dit toelaat, nog naar omstandigheden eenen termijn tot herstel van het verzuimde moet toestaan; dat nu naar inhoud der overgelegde correspondentie van partijen, en meer bepaald der twee telegrammen van den ged. van den 23 Oct. en 26 Oct. 1871 deze alleen zijn afstand van de overeenkomst, door het ter dispositie van den e,scher stellen der eijeren , heeft doen kennen , en dat die afstand van de overeenkomst door laatstgenoemden, door over de eijeren te beschikken, is aangenomen, terwijl de ged. eerst bij brief van deu 27 Nov. eene schadevergoeding van f 400 heeft gedaan, wat hij naar voormeld art. 356 onverwijld had moeten, doen, met het verleenen tevens van eenen korten termijn tot herstel van het verzuimde; dat hij van zijne verpligting daartoe ook niet was ontheven door de omstandigheid, dat de eischer bij brief van den 20 Oct. had verklaard te hebben besloten met het verzenden van eijeren tot het volgend voorjaar op te houden, en dat derhalve de ged. door zijne met de verloren -trlJ zlJnde handelingen zijn regt op schadevergoeding had

snrakeniu°st zLVrT ^ 0f,de biJ v™lde vonnissen gegeven uitspieken juist zijn , en meer bepaald of zulks het geval is met die

g3 Julü" 1°8P72 ;°ger P d°°r "et handels-aPPella*ons gerlhTop den'

O., dat de daadzaken, waarop die vonnissen berusten, met die ve ke in het tegenwoordig geding tusschen partijen vaststaan , overeenkomen; dat zij onder geen opzigt met deze zijn in strijd; dat derzeu er juistheid door geene der partijen van dit geding is betwist, en dat mitsdien moet worden aangenomen, dat bij die twee vonnissen de daadzaken met juistheid zijn aangenomen;

O., dat ook wel geen twijfel kan oprijzen over de juistheid der bij het vonnis van het appellations-gericht gegevene beslissing : dat het tusschen partijen , omtrent de levering van 40 kisten eijeren , verhandelde, is geweest eene definitieve overeenkomst van koop en verkoop, even als ook niet over de andere bij dat vonnis gegevene; dat ten gevolge van de niet-behoorlijke vervuiling door den eischer vaii die overeenkomst, de ged. in abstracto (an und fiir sich) beregtigd was schadevergoeding te vragen;

0., da*, daar desniettegenstaande bij laatstgemeld vonnis, het vonnis, waartegen hooger beroep, is bevestigd , en mitsdien de tegenvordering van den ged. is afgewezen (althans niet is toegelaten), de vraa» is, of. die bevestiging is juist;

0., dat dit afwijzen (althans niet toelaten) der tegenvordering vau den ged., berust op twee gronden: vooreerst daarop, dat het regt van den ged. op schadevergoeding door de artt. 355 en 356 van het Algemeen Duitseh-Handels-Wetboek, aan zekere voorwaarden zijn verbonden , die door den ged. niet zijn vervuil; en ten andere, dat en d® o^eenkon"" tot levering der eijeren heeft afgezien

en dat du door den eischer is aangenomen :

het regt "tot schadpt'o" gr,?"d betref', dat deze daarop berust, dat

handels-wetboek; rg°e 'ng W°rdt beheerscht door voormeld Duitsch

schade ve rgoedin g'toe passtf ij k 'is^of daarbfaan hef vergoeding te kunnen vorderen, voorwaarden ziin gesfel'd m "f h al of niet door den ged. waren vervuld -

O., dat de verpligting tot schadevergoeding is getreden in de nlaats der oorspronkelijke door den eischer niet vervulde verpligting voor hem voortvloeiende uit de overeenkomst van koop en verkoop van eijeren; dat deze bij de in Beijeren wonende eischeres in voorraad waren; dat derhalve de vervulling dier overeenkomst door de eischeres moest plaats _ hebben door afzending der eijeren uit hare woonplaats, alzoo m Beijeren; dat die verpligting der eischeres dienvolgens werd geregeld door het in Beijeren vigerend regt, en daar de handeling tusschen partijen was eene handelszaak, door het algemeen Duitsch handels wetboek; en dat mitsdien de voorde eischeres in de plaats voor die oorspronkelijke verpligting in de plaats getredene verpligting tot schadevergoeding , mede door dat wetboek wordt beheerscht;

0. nu, dat de ged. zijne, bij het handelsgericht te Munchen lings van de Isar, gedane, en in hooger beroep bij het handels appelktionsgencht aldaar herhaa de, doch ontzegde (aithans niet toegelatene) tegenvordering , met heeft gedaan als schadevergoeding wegens vertraagde na omiug maar als schadevergoeding wagens niet-nakoming; »„n L V00r du' geval b'j art- 335 va" voormeld handels-wetboek f "S4 gegeven wordt om van den verkooper schadeI«n Vorderen> doch dat dit regt tot vorderen bij art. 356

- " a i ^etboek wordt afhankelijk gesteld van de twee voorwaar en, a de kooper van zijn voornemen om schadevergoeding

te vorderen kennis geve aan den in verzuim zijnde verkooper, en dat hij hem daarbij eenen behoorlijken termijn toesta tot herstel van zijn verzuim ;

0., dat de ged. van de vervulling dier voorwaarden niet is ontslagen geworden door het in deu hiervoor onder V vermelden brief der eischeres, hem gegeven berigt, dat deze zinnens was met de verzending van eijeren tot het voorjaar op te houden, daar toch dit berigt blijkens den zamenhang van hetzelve, zich niet op de tusschen partijen aangegane overeenkomst, maar op bestellingen die de ged. welligt nog zou willen doen, en dat cok door do ged. geen bewijs is bijgebragt, door haar zelis met is beweerd, dat zij later de toen bij voormeld art. 356 gestelde voorwaarden ten opzigte van de eischeresse heeft vervuld;

O., dat door den ged., aan laatstgemelde voorwaarde niet voldaan zijnde, zijne by het handelsgericht te Jluiifihen, lings van de Isar, gedane, en bij het handels-appeilations-g'ericht aldaar herhaalde vordering tot schadevergoeding was niet-pntvankelijk ,„en dat dezelve mitsdien te regt door die gerichten en meer" bepaald door het laatstgenoemde is afgewezen (althans niet toegelaten);

U., dat, hieruit reeds volgende, dat de by die twee gerichten gegeven uitspraken juist zijn , het onnoodig is, om in een onderzoekje treden ot ook al ol niet te regt bij het vonnis op het hooger beroep gewezen , is aangenomen, dat partijen wederzijds van de overeenkomst van koop en verkoop van eijeren zouden hebben afgezien ; ; 0., dat mitsdien de primaire conclusie van de eischeres behoort toegewezen te worden;

B. met opzigt tot de subsidiaire conclusie der eischeres :

0., dat deze door de toewijzing der primaire conclusie vervalt en alzoo geene beslissing vordert;

C. met opzigt tot de vorderingen in reconventie :

O. , dat deze ten onderwerp hebben :

а. schadevergoeding, die door de eischeres aan den ged. zou verschuldigd zijn ter zake van op 17 Sept., 1 en 9 Oct. 1871 door den eersten aan den tweeden gedane leveringen, die niet zouden ziin geweest overeenkomende met de bestellingen, ten gevolge waarvan de ged. schade zou hebben geleden;

б. schadevergoeding ten bedrage van f 869.07, die door de eischeres aan den ged. zou verschuldigd zijn, en die het onderwerp is geweest van het hiervoor breeder besprokene, door den ged. bij de beide voormelde Munchensche handelsgerichten gedane, doch door deze afgewezene (althans niet toegelatene) tegenvordering;

O., dat de eischeres de niet-ontvankelijk-verklaring vordert der reconventionnele vorderingen op grond van het bepaalde bij art. 356 algemeen Duitsch handels-wetboek :

0., ten opzigte der onder a bedoelde schadevergoeding, dat het bewijs niet is geleverd, dat op de verpligting van de eischeres uit de overeenkomsten, teil gevolge van welke de leveringen van 17 Sept. en 9 Oct. 1871 zijn gedaan, betrekkelijk welke schadevergoeding wordt gevorderd, van toepassing is het algemeen Duitsch handelswetboek, en dat alzoo de geopperde niet-ontvankelijkheid ten opzigte der onder a ten reconventionnele gevorderde schadevergoeding is ongegrond;

0., ten opzigte dier schadevergoeding, dat de rekeningen, hiervoor sub I en II, als in regten geproduceerd, vermeld, waarvan aan het hoofd der dagvaarding van den 5 Oct. 1872, aan den ged. afschrift is geveven, klaarblijkelijk zijn, de in het vonnis van het handelsgericht te Munchen, lings van de Isar, van den 23 April 1872 , vermelde uittreksels uit de koopmans boeken van de eischeres, op welke deze hare bij dat gericht tegen den ged. aangebragte vordering van J 1161.48 Z. D. W. grondde;

O., dat in de sub I vermelde dier rekeningen als zamenstellende deelen der bij gezegd handelsgericht gedane vordering, wordt vermeld het verschuldig'ie voor de leveringen van den 17 Sept. en van den 1 en 9 Oct. 1871; dat nu uit de meergemelde vonnissen der beide handelsgerichteu te Munchen blijkt, dat de ged. bij die gerichten geene tegenspraak heeft gedaan tegen de tegen hem ingestelde vordering maar zich bepaald heeft bij het doen eener tegenvordering; dat hij daardoor erkend heeft het voor die leveringen vau hem gevorderde schuldig te zijn : dat hij op die erkenning, die hij zelfs niet beweert bij dwaling te hebben gedaan, niet meer kan terugkomen, en dat mitsdien de reconventionnele vorderingen hiervoor onder a bedoeld zijn ongegrond; J

O., ten opzigte der onder b bedoelde schadevergoeding, dat uit het hiervoor reeds overwogene volgt, dat de vordering dier schadevergoeding alleen dan ontvankelijk is als de ged. heeft voldaan aan de twee bij ait. 356 algemeen Duitsch handels-wetboek gesteide voorwaarden, namelijk: dat hij vau zijn voornemen om schadevergoeding te vorderen, kennis hebbe gegeven aan de eischeres, en haar daarbij tevens eenen behoorlijken termijn hebbe toegestaan tot herstel van haar verzuim; dat nu de ged., die tijdens de bij de handelsgerichten te Munchen gevoerde gedingen in gebreke was gebleven aan die voorwaarden te voldoen , ook in gebreke gebieveu is , om in dit geding het bewijs van de vervulling dier voorwaarden bij te brengen, en dat alzoo de door de eischeres geopperde niet-ontvankelijkheid ten opzigte van deze onder b der reconventionnele gevorderde schadevergoeding is gegrond;

O., dat het ten deze geldt eene zaak van koophandel, en dat aanwezig is eene voorafgaande veroordeeling bij een vonnis, hetwelk voor geen verzet of hooger beroep vatbaar is; dat alzoo de ten-uitvoerjegging van dit vonnis bij lijfsdwang en bij voorraad, niettegenstaande hooger beroep, behoort bevolen te worden ;

Kegt doende enz.,

Vei klaart binnen Nederland uitvoerbaar de beide voormelde tusschen partijen, het een op den 23 April 1872, door het handelsgericht te Munchen, lings van de Isar, en het andere op den 3 Junij 1872 door het handels-appellationsgericht te Munchen gewezene vonnissen • Verklaart de eischeres ongegrond in de vordering tot niet-ontvankelyk>verklaring der reconventionnele vorderingen, doch slechts in zooverre deze laatste ten onderwerp hebben schadevergoeding, die van de eischeres wordt gevorderd ter zake van op I 7 Sept., en 1 en 9 Oct. 1871, door haar aan den ged. gedane leveringen, die niet zouden zijn geweest overeenkomende met de bestellingen , ten gevolge waarvan de ged. schade zou hebben geleden ;

Verklaart den ged. ongegrond in diezelfde, ter zake dierzelfde leveringen van 17 Sept'. en 1 en 9 Oct. 1871, ten reconventionnele gevoraerde schadevergoeding;

Verklaart den ged. niet-ontvankelijk in zijne reconventionnele vordering tot schadevergoeding ten bedrage van f 869.07;

Vei klaart dit vonnis, wat de uitvoerbaar-verklaring der twee voormelde vonnissen betreft, bij voorraad en zonder börgstelling of aanwijzing van voldoende zekerheid niettegenstaande hooger beroep en zelfs bij middel van lijfsdwang;

En verwijst den ged. in de kosten van het regtsgeding.

(Gepleit voorde eischeres Mr. L. van Oppen , en voor den a Mr. L. Wenmaekers.) ® e