awart, kunt gij bezwaarlijk een nadere adstructie Tan mijn uitspraak verlangen. Trouwens zelf verklaart gij te moeten toegeven : «dat het mogelijk is , dat de wetgever met de bedoelde woorden slechts heelt willen aanduiden de verplichting tot vergoeding van de dien ten gevolge ontstane waardevermindering der zaak.» Van die verklaring neem ik acte. Zij behelst een belangrijke concessie en ontslaat mij van de verpligting om verder adstructief te werk te gaan. 'k Heb nu slechts destructief op te treden en de onjuistheid aan te toonen der gronden, waarop gij uw meening, ais zou art. 91 óók vergoeding van kosten, schaden en interessen bedoelen , baseert.

Gij zegt dan: men moet die woorden: «schade aan goederen» niet zoo afzonderlijk lezen, want dan beteekenen zij, 'tis duidelijk, slechts beschadiging van goederen. Neen , men moet ze in verband brengen met het verbum instaan, en vragen ■ »wat is instaan voor schade aan goederen ?» op dat werkwoord instaan komt 't hier voornamelijk aan. Kn dan formuleert gij de beteekenis van 't woord instaan aldus: »het op zich nemen van de nadeelige gevolgen, die het plaats grijpen van het feit, waarvoor men gezegd wordt in te staan , na zich sleept. Men stelt zich als 't ware in de plaats van dit feit, d. i. men neemt de gevolgen daarvan eveneens voor zijne rekening, alsof men die zelf had veroorzaakt, en verbindt zich dust gelijk in het laatste geval, tot volledige schadeloosstelling.» Die taalkundige beteekenis van het woord vindt gij voorts ook door den wetgever gehuldigd in de artt. 1542 1570 , 15Ï2 en 1588 B. W., waar hij telkens aan 't woord instaan het denkbeeld van vergoeding van kosten , schaden en interessen vastknoopt.

Die gronden nu komen mij zwakker dan zwak voor. Gij hecht m. i. veel te groot gewigt aan dat onschuldige woordje: instaan. Het beteekent immers dood eenvoudig: voor iets aansprakelijk te zijn, maar waarvoor men aansprakelijk is, voor wat of hoeveel men instaat, dit kan door de taalkundige ontleding van 't woord : instaan, nooit worden uitgemaakt. De mate of omvang der schadeverpligting kan nooit ofte nimmer uit of door het woord: instaan worden aangewezen. Voorts betrap ik u op de omissie van een ander woordje, dat hier minstens van evenveel beteekenis is. Gij ignoreert geheel 't verbum : overkomen, dat, tot regt verstand onzer zinsnede, volstrekt niet gemist worden kan. Immers, als gij de vraag stelt: »wat is instaan voor schade aan goederen?» dan is er, met het oog op de terminologie der wet, een leemte in uw vraag. Gij moet ze zóó stellen: »wat is instaan voor schade, aan goederen overkomen?»

Ik kan mij dan ook in geenen deeie vereenigen met uw omschrijving van de beteekenis van 't woord instaan. Vergeef't me, maar ze is waarlijk niets anders dan een kolossale petitio principii, wel scherpzinnig, maar pour cause uitgedacht. Gij smokkelt daar zoo stilletjes binnen, juist dat wat gij hadt te bewijzen. Uw dus (door mij onderschrapt) is heel karakteristiek. Instaan, zegt gij, beduidt het op zich nemen van de nadeelige gevolgen, die enz., dit wil dus zeggen van al de nadeelige gevolgen, die enz. Kilieve, ik meende, dat 't juist dit is , wat uw tegenpartij ontkent! Als gij dus geformuleerd hadt: het op zich nemen van nadeelige gevolgen, die enz., zou ik welligt vrede hebben met uw formule. Maar ik ontzeg u het regt om aan 't woord instaan die taalkundige beteekenis te geven, dat, wie gezegd wordt in te staan voor zeker feit , per se geacht moet worden in te staan voor alle nadeelige gevolgen, die dat feit berokkenen kan. Ik herhaal, voor wat of voor hoeveel men instaat, wordt door 'tfe i t, dat men instaat, geenszins bepaald. Daartoe is iets meer noodig, een nadere bepaling. Vergun mij een voorbeeld.

Stel, gij vraagt uw behanger, of hij vindt, dat uw spiegelkoord nog sterk genoeg is, en de man zegt: ik sta er voor in, als 't koord breekt en de spiegel stuk valt, zal ik u een nieuwen betalen. Heeft hij nu, in den gewonen, taalkundigen zin van 't woord, niet ingestaan voor het feit, dat het touw sterk genoeg was ? Dn toch kunt gij hem niet aansprakelijk stellen voor alle nadeelige gevolgen, die uit het breken van den spiegel voor u kunnen voortvloeijen , b. v., als hij in zijn val een stel kostbare vazen vernielt of uw pendule. Hij stond er voor in, dat de spiegel niet vallen zou, en niettemin behoeft hij de gansche schade niet te dragen. "Waarom niet? omdat het eventueel schadebedrag vooraf was bepaald en geregeld. Zoo is het ook hier. De vervoerder belooft, dat hij 'tgoed onbeschadigd zal overbrengen. Hij staat — in zekere gevallen — in voor de schade, die 't goed overkomen mogt; de omvang zijner eventueele scbadepraestatie is dus vastgesteld en afgebakend te gelijk met zijn verpligting.

Derhalve, 't woord : instaan kan worden gebezigd, zoowel bij een beperkte als bij een onbeperkte aansprakelijkheid , zoowel wanneer men alle als wanneer men enkele gevolgen voor z\jn rekening neemt. De omvang dier aansprakelijkheid, 't antwoord op de vraag: welke gevolgen men voor zijn rekening neemt, is dus niet te zoeken in de taalkundige beteekenis van 't woord instaan, maar in de nadere bepaling, bij de wet of overeenkomst vastgesteld. Kn waar nu, gelijk hier, bjj de wet die aansprakelijkheid totidem verbis gezegd wordt zich uit te strekken tot alle schade , aan de goederen overkomen, daar vinden we luce clarius den maatstaf der eventueele schadepligtigheid aangewezen, en verkeeren we omtrent het quantum volstrekt niet in twijfel.

U w argumentatie, aan 't woord : instaan ontleend, kan u bij gevolg niet dienen vuor uw betoog, dat in art. 91 oók vergoeding van kosten, schaden en interessen bedoeld wordt. Zij is valsch. Gesteld echter, dat uw formule, in 't algemeen genomen, juist ware, dan kunt gij ze hier toch niet gebruiken. Aangenomen, dat hij , die, zonder nadere bepaling of omschrijving, instaat voor zeker feit, geacht moet worden voor alle nadeelige gevolgen verantwoordelijk te zijn, dan houdt die uitgebreide verpligting toch steliig op te bestaan, wanneer, zoo als in art. 91, nadrukkelijk wordt opgenoemd, tot welke gevolgen de aansprakelijkheid zich uitstrekt.

Nu het tweede argument voor uw opinie. Het taalgebruik van den wetgever zoa uw opvatting bevestigen. Als hij spreekt van instaan , bedoelt hij vergoeding van kosten, schaden en interessen; zie de aangehaalde artikelen.

Vooreerst ontken ik de juistheid dier opmerking en , al ware ze juist, ze zou eer tegen dan voor u getuigen.

'tis waar, gij wijst op vier bepalingen in 't B. W., waar men tot vergoeding van kosten, schaden en interessen verpligt wordt, omdat men voor iets heeft ingestaan. Maar, wat zoudt gij er nu wel van zeggen, als ik u vijf andere wetsbepalingen aan de hand doe, waar de wetgever hem, die voor iets instaat, niet ipsis verbis met vergoeding van kosten, scnaden en interessen beureigt?! Gij zult toegeven, niet waar, als ik daartoe in staat ben, verliest uw bemerking haar waarde. Welnu, iet dan eens op de artt. 87, 88, 89, 345 en ... . 91 W v H Daar zult ge vinden, dat de wetgever iemand laat instaan, zonder het Damocles'zwaard van vergoeding van kosten, schaden en interessen hem boven 't hoofd te hangen, t Kwam mij wel wat vreemd voor, dat gij, die in die verre streken, het . W., het woordje instaan zoo ijverig nagespoord hebt, die drie bepalingen, even vóór 't door u behandeld artikel, over 't hoofd hebt gezien, onderzoek thans niet, welke schadevergoeding al die instaande schen eventueel zullen hebben uit te staan; dit is niet hujus loei. Ik toon u nu alieen aan, dat gij ten onregte in 's wetgevers taaleigen steun zoekt voor uw meening, dat instaan kan beteekenen : gehouden zijn tol vergoeding van kosten , schaden en interessen. Ook mag ik niet onopgemerkt laten, dat art. 1542 B. W. zonneklaar bewijst, dat men zeer wel tot instaan verpligt kan zijn en later slechts gehouden tot gedeeltelijke schadevergoeding. Naar den grond dier bepaling vraag

ik nu niet. Ik constateer slechts het feit. Gij hebt zeer goed gevoeld, < dat uie wetsbepaling u afureuk deed, en, met een beroep op haar s grond , haar stilletjes in den grond gestopt.

Maar 'k wil zoo toegeeflijk mogelijk zijn en aannemen voor een oogenólik , dat, naar het spraakgeoruik van den wetgever , hij , die voor zeker feit instaat, gehouden is tot vergoeding van kosten, schaden eu interessen, door de nadeelige gevolgen ontstaan, mits gij u dan ook neeriegt bij de gevolgtrekkmg, die voor de hand ligt, nl. dat de uitzondering den regel bevestigt, en art. 91 een uitzondering daarstelt.

Gij redeneert aldus: in de geciteerde artikelen laat de wetgever iemand instaan voor zeker feit, en als dit piaats vindt, moet hij al het nadeel, d. i., kosten, scnaden en interessen vergoeden.

Hiertegenover stel ik: in art. 91 laat de wetgever den vervoerder instaan voor 't feit, dat de goederen beschadigd worden, en als dit feit plaats grypt, moet hg . . . al liet nadeel, d. i. kosten, schaden en interessen vergoeden ? neen, dat staat er niet, er staat wat anders, hij moet vergoeden: de schade, aan 't goed overkomen. In art. 91 wordt niet, gelijk in de door u genoemde bepalingen, van vergoeding van kosten, schaden en interessen gerept. Waarom niet? Waarom, als 'ttoch de bedoeling was, hier niet even goed als ginds? is dit toeval of onachtzaamheid ? Ik geloof het niet en vind er integendeel het bewijs in , dat we hier staan voor een uitzondering op uw gesustineerden regel. Juist de omstandigheid, dat b. v. de verkooper, die voor verborgen gebreken moet instaan, behalve tot teruggave van den koopprijs ^reeds op zien zelf schadevergoeding) ook met zoo veel woorden tot vergoeding van kosten, schaden en interessen verpligt wordt, en de vervoerder kortweg moet instaan voor de scnade, aan 'tgoed overkomen, juist dit toont m. i. onwederlegbaar aan, dat liun scnadeverpligting niet even groot is. iiad de wetgever laatstgenoemde oók voor vergoeding van kosten, schaden eu interessen aansprakelijk willen stellen , waarom voegde hij 't er dan niet bij even als m uie andere bepalingen ?

Aizoo, zelfs in de veronderstelling, dat instaan en vergoeding van kosten, scnaden en interessen bij uen wetgever steeds zameugaan, uan üoet dit nog in casu mets ter zake, omdat hij hier, in afwijking van zijn (door u gesustineerde; trouwe gewoonte, van die onbeperkte vergoeding zwijgt. Dn dit zwijgen is welsprekend voor mijn opvatting van art. 91, eu doodend voor de uwe.

Hiermede heb ik, zoo beknopt mogelijk, aangevoerd wat mij noodig scheen ter destructie van uw beweeren, dat art. 91 óok verklaard kan worden in dien zin , dat de vervoerder tot vergoeding van kosten , schaden en interessen gehouden zou zijn. Verder ga ik met. Alleen rest in ij nog de conjecture , hoe gij tot die droevige verklaring van ons artikel gekomen zijt. Ik geloof, dat gij er toe verleid zijt geworden, omdat zij 't best paste in uw systeem. In den strijd der meenlngen' hebt gij u geschaard aan de zijde van hen, die in de vordering tegen den voerman, aan art. 91 ontleend, geen actio ex lege, maar een actio ex contractu zien. En nu hebt gij vermoedelijk of ten bewijze, of ter nadere versterking van dat gevoelen, tegen den vervoerJer de ge'wone actio ex contractu, van art. 1279 B. W., willen geven. Om"daartoe te geraken, moest art. 91 een kuur ondergaan; 't moest duböelziunig verklaard worden en dan kan de discussie veilig worden overgebragt naar 't terrein van de beginselen van 't geuieene regt, die werkelijk uw sustenu van 's voermans onbeperkte verantwoordelijkheid schijnen te staven, 'tis slechts een gissing, meer niet.

Ten slotte nog twee ophelderingen , u verschuldigd. In de talrijke door u behandelde twistvragen stel ik mij op 't oogenblik geen partij. Wel herinner ik mij den reeds lang geleden, merkwaardigen peuneustriid tusschen Mrs. Pinner en JLevy over ons artikel, naar aanleiding van een vonnis der Bredasche Regtbank, maar meer dan 't feit is mij, eerlijk gesproken, niet bijgebleven. Met opzet heb ik er nu mets van nagelezen. Ik las in uw opstel, dat Mr. Pinnjsk en de H. K. (zeer onlangs) art. 91 niet dubbelzinnig vinden. Deze opvatting deel ik ten volle. Ik zag haar voorts door u betwist en heb haar nu, ontdaan van alle neven-quaesties en van al wat er vroeger over geschreven mag zijn, tegenover u verdedigd. Meer stelde ik mij niet ten doel. Verschoon me dus, als mijn opmerkingen u soms wat sober schijnen en vergeet niet, dat ik enkel destructief tegen u optrad.

Eindelijk dient gij te weten, waarom ik u schrijf in dit weekblad. Waarom, vraagt gij welligt, die plegtigheid tusschen ons! v\ el, vooreerst, omdat — wat mij betreft ten minste — de particuliere correspondentie zich minder goed leent tot de behandeling van meer of min wetenschappelijke onderwerpen. Men komt er dan zoo niet toe , of loopt er te vlug over heen. Kn ten andere, gij zult 't u herinneren, bij onze disputen onder vier oogen vorderden wij nooit veel, we ie en onzen streng niet gaauw los. Nu hebben wij in t regtsgeleerd publiek een scheidsregter over ons geschil. , , snp„>,s

Dank eindelijk voor de toezending van uw afdruk, g met het tweede stuk , als altijd

t. t.

Amsterdam, 29, 11, '73. H. vak Manen.

HOOGE RAAD. — Manier van Straf»»**©»*

Zitting van Maandag, 15 December.

Voorzitter, Mr. J. D. W. Papk.

i. Uitspraak gedaan in zake:

1°. D. J. Dijkstra en J. A. de Haan, tegen een arrest van het Hof in Friesland. Verworpen.

2°. J. Ij. A. de Bruyn, tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Verworpen. r/ . ,

30. M. de Groene, tegen een arrest van het Hof in Zeeland.

Verworpen.

4». A. Teune, tegen een arrest van het Hof in Gelderland.

5o. J. G. K Bossy, tegen een arrest van het Hof in Zuidhelland.

6°. H. van^Linde, tegen een arrest van bet Hof in Noordholland. Verworpen.

7". den officier bij de Regtbank te Appingedam, tegen een vonnis in zake M. J. V. C. Wichers. Verworpen.

II. Behandeld het beroep van:

1°. D. Boere, tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Rapp., raadsh. Gertsen. Adv.-gen. Romer concludeert tot verwerping. Uitspraak 5 Januarij.

2». den officier bij de Regtbank te lioorn , tegen een vonnis m zake B. Houtman. Rapp., raadsh. Kalff. Gepleit Mr. A. P. Th. Eyssell. Conclusie bepaald op 22 December.

3°. 1'. Meppelder, tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Rapp., raadsh. Jolles. Conclusie bepaald op 29 December.

Zitting van Dingsdag, 16 December.

I. Conclusie genomen in zake:

C. van der Meide, i". van der Heide, J. J. van der Bol en J. J.

van der Heide, tegen een vonnis uer negtnauK ie s

Adv.-gen. Polis concludeert tot verwerping. Uitspraak 5 Jannarij. II. Behandeld het beroep van:

1". den ambtenaar van het Openb. Min. bij het Kantongeregt te Breda , tegen een vonnis in zake P. Korame. Rapp., raadsh. Coniuck Liefsting. Adv.-gen. Polis concludeert tot vernietiging van het vonnis en verwijzing der zaak naar de Regtbank te Breda. Uitspraak 5 Januarij.

2°. H. H. Hoogeveen, tegen een arrest van het Hof in Gelderland, liapp., raadsb. Schuurman. Adv.-gen. Poiis concludeert tot verwerping. Uitspraak 5 Januarij.

3». den officier bij de Regtbank te Alkmaar, tegen een vonnis in zake W. Kiezeiing. Rapp., raadsb. Heemskerk. Adv.-gen. Polis concludeert tot verwerping. Uitspraak 5 Januarij.

NB. Woensdag is er geene zitting gehouden.

BERIGTEN.

's Gravenhage, den 17 December.

Het is ter kennis van den minister van Justitie gekomen, dat somwijlen meerderjarigen, die buiten hunne woonplaats zonder middelen van bestaan worden aangetroffen, derwaarts onder politiegeleide worden teruggebragt. Ook al geschiedt dat niet tegen hun wil, is toch voor dien maatregel geen grond te vinden in de wet. Uit dien hoofde en ook met het oog op de moeijelijkhedeu , welke daardoor, ten opzigte van de ondersteuning van armen, voor het administratief gezag kunnen ontstaan, heeft de minister in eene aanschrijving aan de procureurs-generaal, fungerende directeuren van politie, verzocht zooveel mogelijk tegen zoodanige handelingen te willen waken.

Amsterdam, 15 Dec. — De Arrond.-Regtbank (kamer van burgerlijke zaken) alhier heeft, bij vonnis van heden, overeenkomstig de conclusie van het Openb. Min., toegewezen de door den burgemeester van Amsterdam tegen den heer Victor Driessens, pachter van de stads-schouwburg, ingestelde vordering en alzoo ontbonden verklaard de tusschen partijen op 27 Junij 11. gesloten pacht-overeenkomst, op grond van wanpraestatie des pachters, en den laatste veroordeeld tot schadevergoeding deswege. De Regtbank heeft dat vonnis uitvoerbaar verklaard bij voorraad , niettegenstaande verzet of hooger beroep.

REGTSGELEERDE UITGAVEN.

FRANSCHK LITKRATUUR.

Gosselin , Législation des failiites. Réponse au questionnaire officiel. In 8°., 21 p. Boulogne-sur-Mer, Maguieb.

Teület et Cambeblin, Répertoire alphabétique de jurisprudence com • merciale. Fascic. I. In 8°. a 2 col., 340 p. Paris, Mabescq atne.

ADVERTENTIEN.

DE NEDERLANDSCHE

RIJKS- EN RESIDENTIE-ALMANAK

voor 18 74

is aan de inteekenaren verzonden.

(SfcZ?* Nog enkele exemplaren zijn overgedrukt en zullen» tegen den goedkoopen prijs van f3, aan de eerste bestellers worden geleverd.

De vorige jaargangen van dezen ALMANAK kosten ƒ 4. De prijs is verminderd, terwijl de inhoud is uitgebreid. Door eene groote oplage, ten gevolge van de inschrijving door talrijke inteekenaren, hebben de Uitgevers, GEBR. BELINEANTE, te \s Gravenhage, tot deze prijsvermindering kunnen besluiten.

De KÉrlaniscte Wtteta

MET EENE OVEREENSTEMMING VAN HE'f ROMEINSGHE EN FRANSCHE REGT, onder toezigt van Mr. S. P. LIPMAN.

Deze bekende editie der Ned. Wetboeken, die dezer dagen door Gebr. Bei,infa.nte, te 's Hage, is aange* kocht, zal door hen voortaan worden geleverd tegen 'le volgende prijzen.

Burgerlijk Wetboek Ingenaaid J 2.— gebonden f "'

Wetboek van Koophandel ... „ 1.50 - 2'"^

„ » Burg. Regtsvord. . » 2.90 » 3'40 „ » Strafvordering . . „ 1.90 »

Compleet in 4 dn. » f 8.30 » ƒ10,3 Elk Wetboek is afzonderlijk verkrijgbaar.

intilperadrnh en Sritiri*»«* »>*"

*• M*•»*«»

mogelijk, tegen zoodanige handelingen te willen waken.

Amsterdam, 15 Dec. — De Arrond.-Regtbank (kamer van burger' lijke zaken) alhier heeft, bij vonnis van heden, overeenkomstig de conclusie van het Openb. Min., toegewezen de door den burgemeester