oud-gedienden, die men onder onzen nijveren burgerstand aantreft, waarom hij geen zijner zonen wil laten dienen ?

Tien teaen een , dat hii u een reeks grieven tegen het leger en

den militairen dienst zal opsommen, om te eindigen met het in zijne oogen alles afdoende argument: »en dan Leiden! Mijnheer!»

Ongetwijfeld zal menigeen onder de lezers van dit Weekblad di kracht van dit laatste argument niet dadelijk begrijpen. — Voor hem een woord tot opheldering.

Leiden is in den mond van ,onze krijgslieden de incarnatie der militaire justitie met al den aankleve van dien.

Te Leiden toch staat de groote militaire strafgevangenis, waarin het meerendeel dergenen, die voor de krijgsraden terecht staan, hunne straf ondergaan.

Daarom mogen wij het woord van den oudgediende vrij vertalen en er voor lezen: »en dan de Militaire Justitie! Mijnheer! met al hare gruwelen en gebreken!»

Waarlijk indien er heden ten dage weêrzin tegen den militairen dienst bij onze natie bestaat, dan draagt de militaire strafwetgeving daarvan voor een goed deel de schuld.

Niet ongestraft laat men eene zóo slechte wetgeving zestig jaren toepassen.

Dat dit heeft kunnen plaats hebben mag grootendeels geweten worden aan het stelsel van plaatsvervanging en nummerverwisseling, tot welks ongelukkige gevolgen het behoort, dat de stof voor ons leger bijna uitsluitend geleverd wordt door die lagen der maatschappij , welke den minsten invloed op de wetgeving kunnen uitoefenen.

Thans is voor verreweg de meerderheid der kiezers het militaire recht een onbekend iets, waarvan zij de verderfelijke gevolgen slechts zelden zien , allerminst ondervinden.

't Klinkt ongeloofelijk en toch is het volmaakt waar, dat een Nederlandsch loteling, die in een oogen blik van drift en maar al te dikwijls na daartoe op alle wijzen getart te zijn, aan een korporaal, die nog gisteren zjjn gelijke was, een klap toebrengt, veroordeeld kan worden, en helaas 1 ook wel veroordeeld wordt tot drie, vier of vijf jaren kruiwagen-straf.

Dat hij uit kracht van dergelijk vonnis opgesloten wordt in gezelschap met moordenaars en dieven van het allerslechtste allooi, om de gevangenis te verlaten, zedelijk bedorven en ligchamelgk geknakt.

n.

Ook na het verlaten der gevangenis laat de afgelegde en ondergane straf hem geen rust ; — mocht het den voor altijd van den militairen dienst uitgesloten veroordeelde al gelukken later nog een eerlijk bestaan in de maatschappij te verkrijgen, dan zal het hem niettemin telkens op de meest grievende wijze herinnerd worden, dat hij in zijn jongelingsdagen eens een korporaal heeft geslagen; wordt hij als getuige in rechten geroepen, men zal hem wraken en de rechter zal moeten beslissen , dat zulk een nietswaardige booswicht geen geloof verdient.

Heeft hij kinderen , m«n zal, al zijn er over het gruwelstuk dertig en meer jaren verloopen , al is de veroordeelde sedert een algemeen geacht burger geworden, hem niettemin zelfs niet tot de voogdij over eigen kroost mogen toelaten , en zoo zal men ook zijne kinderen en kindskinderen wel in het geheugen prenten, dat de vader een eerlooze, tot lijf- en onteerende straf veroordeelde schurk is!

En dat alles om een in drift toegebrachten klapl ls 't te verwonderen, dat eene wetgeving, die zulke onrechtvaardige straffen oplegt, bij hen , op wie *ij toegepast wordt, een algemeenen onwil tegen den militairen dienst doet ontstaan ?

En men meene niet, dat ik overdrijf of dat het hier een alleenstaand feit geldt. Jaarlijks worden er alleen wegens insubordinatie ruim veertig jongelingen tot kruiwagenstraf veroordeeld en te Leiden opgesloten in gezelschap van moordenaars , falsarissen , valsche munters, dieven en oplichters!

En verreweg de meerderheid van die ongelukkigen hebben geen zwaarder misdrijf gepleegd, dan dat zij in een oogenblik van opgewondenheid een van hunne meerderen een slag gegeven hebben.

Nog erger dan dit is het, dat een Nederlandsch loteling tot 25, zegge vij/-en-twintig jaren tuchthuis-straf kan veroordeeld worden , zonder dat er e'en woord ter zijner verdediging is ingebracht, of hij in staat is gesteld zyne middelen van verdediging bij een te brengen en aan den rechter te doen kennen!

Ware dit alles, en nog zooveel meer, algemeen bekend , er zou een kreet van verontwaardiging door het geheele land weêrklinken. Maar helaas! Slechts weinigen onder de ontwikkelde klasse kennen den ellendigen toestand der militaire wetgeving.

Wel hebben die weinigen telkens en telkens hunne stemmen luide tegen het bestaande verheven, maar het zijn stemmen van roependen in de woestijn gebleven.

Nu en dan hebben hunne stemmen wel eens weêrklank in 's land» vergaderzaal gevonden, maar slechts om als iedere echo spoedig weder weg te sterven.

Ook zijn er van regeringswege wel eens pogingen gedaan , om in den toestand verbetering te brengen, met name in 1819, 1821, 1836 , 1841 en 1868, maar alles zonder eenig succes.

De laatste poging, die van 1868 , had partiële verbetering ten doel, doch heeft, en mijns inziens terecht, schier algemeene afkeuring gevonden.

[n hooftt '.aak werd daarbij alles bij het oude gelaten en alleen eenige wijziging in het systeem der straffen gebracht.

Wijzigingen, die voor het meerendeel slechts beoogden, om bestaande onwettige toestanden te regulariseeren , niet om afdoende verbeteringen aan te brengen.

De leden der Tweede Kamer betoonden zich dan ook geenszins gunstig gestemd voor dit ontwerp en wezen er met kiem op, dat de militaire wetgeving in al hare deelen en onderdeelen zóo vol gebreken is, dat het stelsel van partieele herziening daarop niet voor toepassing vatbaar scheen.

Schrijver dezes stemt daarmede volkomen in.

't Is met het militaire rechtswezen als met een oud, in alle deelen vermolmd gebouw; die in zulk een gebonw een nieuwen balk zou willen aanbrengen, zou onmiddellijk ondervinden, dat hij, in stede van verbetering aan te brengen , slechts meer scheuren en verzakkingen deed ontstaan. .

Alleen eene algeheele herziening der militaire strafwetgeving kan verbetering aanbrengen. .

Daartegen ziet men echter bij het Ministerie van Justitie op, gelijk volmondig door de Regeering erkend is in de over het ontwerp van 1868 gewisselde stukken.

Is algeheele herziening dan zoo moeielgk ?

Ik kan 't niet gelooven.

Onze naburen hebben die althans wel tot stand weten te brengen. Immers zijn nieuwe wetboeken tot stand gekomen: in Frankrijk , 9 Juni 1857 , in België, 27 Mei 1870, in Pruissen, 3 April 1845, in Saksen , 11 Aug. 1855 en 4 Nov. 1867 , in Beieren, 1 Jan. 1870,

alle welke laatstgenoemde Duitsche wetboeken echter reeds weder afgeschaft en vervangen zijn door het nieuwe Militaire Strafgesetzbucb ftir das Deutsche Reich van 20 Juni 1872.

Bovenstaand lijstje is diep beschamend voor ons.

Terwijl al onze naburen t\jd, gelegenheid en krachten gevonden

hebben om hunne militaire wetboeken te herwen, zijn wij alléén achtergebleven, — en toch zijn wij onder al die volken, juist dat- I gene, dat sedert 1815 het minst te lijden gehad heeft van oorlog i en binnenlandsche beroerten; zijn wij het die ons het best aan de j werken des vredes hadden kunnen wijden !

Dat lijstje leert ook, dat het geenszins onmogelijk is op dit gebied hervorming tot stand te brengen.

Waaraan 't dan wel te wijten is, dat men bij ons zoo weinig gevorderd is ?

Niet aan de vertegenwoordiging; — want bij haar is nog nooit een degelijk ontwerp ingediend.

De fout schuilt bij de Regeering, en naar 't mij voorkomt, vooral bij de door haar tot nog toe gevolgde wyze van werken.

De Regeering heeft tot nog toe altijd heul en troost gezocht bij commissiën.

Nu werken commissiën in den regel langzaam en slecht.

Slecht, omdat de leden onderling dikwijls te veel op elkander steunen en, waar zich verschil van meening openbaart, gewoonlijk tot transacties hunne toevlucht moeten nemen, hetgeen schade doet aan het geheel.

Langzaam, omdat er ontzaggelijk veel tijd te loor gaat met beraadslagen en vergaderen , en vooral omdat men in den regel tot dergelijke commissiën bij voorkeur personen roept, die reeds overladen zijn met ander en dringender werk. En niemand, hoe geleerd en kundig hij moge wezen , kan een zooveel omvattende herziening in zijne snipperuren tot stand brengen.

Wil dus de Regeering ernstig de hand slaan aan eene hervorming van het militaire recht, is zij doordrongen van de waarheid dat daarmede geen dag langer getalmd mag worden , dan volge zij het door Duitschland gegeven voorbeeld en drage niet aan eene commissie, maar aan een persoon het ontwerpen van een geheel stel nieuwe wetboeken op.

Langs dien weg heeft Duitschland binnen een tijdsbestek van twee jaren een geheel nieuw en uitstekend algemeen strafwetboek verkregen en daarna binnen nog korteren termijn een nieuw Militair Strafwetboek.

Nu is 'twel waar, dat zoolang er ook bij ons geen nieuw strafwetboek bestaat, eene definitieve regeling van het militair strafrecht niet wel te verkrijgen is.

Maar wanneer men eenerzijds bedenkt, dat er nog jaren en jaren verloopen zullen, eer dat ons rechtswezen definitief geregeld is en het militair recht zich daaraan kan aansluiten;

eo anderzijds, dat zoowel de toestand van ons leger als de vele ergerlijke onrechtvaardigheden, waartoe onze militaire wetboeken thans aanleiding geven, de herziening daarvan niet langer mogen doen uitstellen ;

dan , dunkt mij, kan er geen ernstig bezwaar tegen bestaan, om de b»j provisie ingevoerde wetboeken ook al vast provisioneel te herzien.

Daardoor zoude ook een toestand in het leven kunnen geroepen worden, die den weg baande tot eene latere nauwere aaneensluiting van militair en burgerlijk strafrecht.

Ik hoop dan ook zeer, dat het den minister van Oorlog, wanneer hij overeenkomstig zijne den 16 December jl. in de Tweede Kamer afgelegde belofte met zijnen ambtgenoot van Justitie in overleg treedt over de herziening der militaire wetboeken, zal gelukken dezen te overtuigen van de noodzakelijkheid van onmiddellijke herziening, en dat het resultaat van hunne bespreking zal zijn , dat het ontwerpen van nieuwe militaire wetboeken worde opgedragen aan een persoon , die zich daaraan geheel kan en wil wijden, en die wel vertrouwd is met de praktijk en met de theorie, zoowel van het militair, als van het burgerlijk strafrecht.

Doet de Regeering dit, dan reken ik het niet onmogelijk, dat binnen een of hoogstens twee jaren de militaire wetboeken door andere en betere vervangen zijn.

Daarmede zoude niet alleen een der oorzaken van het verval van ons leger weggenomen, maar tevens eene weldaad aan het leger bewezen en een ruimvloeijende bron van ongeregtigheden gesloten zijn.

22 December 1873. Mr. A. J

TABEL H VOOR DE STATISTISCHE OPGAVE VAN DE WERKZAAMHEDEN DER KANTONGERECHTEN.

{Ingezonden.)

Aan het hoofd van kolom 8 der tabel H, voor de statistische opgaven der werkzaamheden van de kantongerechten, leest men • «Beklaagden , die vrijwillig hunne vervolging hebben voorkomen» ; terwijl onder de aanmerking en wordt gezegd (c), dat in de kolommen 2-5, zoowel als in kolom 8 , al diegenen moeten worden opgenomen, welke, gedagvaard of niet, gebruik maakten van art. 254 Wetboek van Strafvordering , van art. 51 der jachtwet enz.

Sommige kantonrechters en ook een, of wellicht meerdere officieren Tan justitie, zijn van meening, dat hier aan eene vergissing moet worden gedacht, en in de plaats van art. 51 der jachtwet, art. 52 zoude zijn bedoeld. Deze meening steunt hierop, dat kolom 8 is geplaatst onder het algemeene opschrift van hen, die door betaling van het maximum der geldboete hunne vervolging voorkwamen; en verder, dat ook in kolom 1 alleen sprake is van zaken, in welke een maximum is betaald, terwijl art. 51 der jachtwet slechts betrekking heeft op het geval, dat de vervolging voorkomen wordt door betaling eener te bepalen geldsom, welke nooit het maximum der boete wezen kan.

Tegenover deze meening staat echter, dat art. 51 der jachtwet, sinds meerdere jaren, telkens weêr op de tabel is vermeld , zoodat aan eene vergissing moeielijk kan worden gedacht; en verder, aangezien in kolom 8 moeten worden opgenomen zij , die, krachtens art. 254 Wetboek van Strafvordering , hunne vervolging voorkwamen, — eene aanhaling van art. 52 der jachtwet geheel overbodig zoude zijn. Dit artikel toch verklaart art. 254 Wetboek van Strafvordering toepasselijk, zoodat de aanhaling van dit laatste, zonder eenige nadere aanwijzing, medebrengt, dat de gevallen, bedoeld bij het andere, in dezelfde kolom vermeld moeten worden. Eene vermelding dus van art. 52 der jachtwet, na die van art. 254 Wetboek var. Strafvord., zou eene geheel noodelooze herhaling zijn.

Hoe het zij , er bestaat in deze geene overeenstemming bij alle kantongerechten; bij sommigen worden de gevallen, bedoeld in art. 51 der jachtwet, wel, bij anderen niet op de tabel gebracht. Gewenschte eenheid wordt dus in dit opzicht bij de gerechtelijke statistiek der verschillende kantongerechten niet gevonden.

H. S-

HOQGE RAAD. — Hamer van Strafzaken. «

Zitting van Maandag , 26 Januarij.

Voorzitter , Mr. J. D. W. Papk.

i. Uitspraak gedaan in zake:

1». J. C. Wouters, tegen een vonnis van het Kantougeregt te Oudenbosch. Het vonnis vernietigd en de zaak verwezen naar de Regtbank te Breda.

2°. J. C. P. Vriends, tegen een vonnis van het Kantongeregt te

Oudenbosch. Verworpen.

3°. G. Koehoorn, tegen een vonnis van het Kantongeregt te

Lemmer. Verworpen.

4°. den proc.-gen. bij het Hof in Drenthe, tegen een arrest in zake H. Hendriks. Het arrest vernietigd en den gereq. veroordeeld tot één jaar en drie maanden eenzame opsluiting. 5". J. A. N. Itschert, tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Verworpen.

II. Conclusie genomen in zake:

M. Dalsheim, tegen een arrest van het Hof in Groningen. Adv.-gen. Romer concludeert tot verwerping. Uitspraak 16 Februarij.

III. Behandeld het beroep van:

lo. J. L. de Jongh, tegen een vonnis van het Kantongeregt te IJsselstein. Rapp., raadsh. Schuurman. Gepleit Mr. A. M. van Stipriaan Luïscius. Conclusie bepaald op 2 Februaiij. 2°. H. Latdorp, tegen een arrest van het Jiof in Utrecht. Rapp., raadsh. Jolles. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 16 Februarij.

Zitting van Dingsdag, 27 Januarij.

Behandeld het beroep van;

1°. Mr. J. Bieruma Oosting, tegen een vonnis van het Kantongeregt te Ilolwerd. Rapp., raadsh. Coninck Liefsting. Gepleit Mr. A. Bloembergen uit Leeuwarden. Conclusie bepaald op 3 Februarij.

2°. K. Rietvink , wed. J. de Mie, tegen een arrest van bet Hof in Noordholland. Rapp., raadsh. KallF. Adv.-gen. Polis concludeert tot verwerping. Uitspraak 16 Februarij.

3°. A. Veen, tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Rapp., raadsh. Heemskerk. Adv.-gen. Polis concludeert tot verwerping. Uitspraak 16 Februarij.

NB. Woensdag is er geene zitting gehouden.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Bij Kon. besluit van den 20 dezer, n°. 16, is aan den heer Mr. R. Twiss , procureur-generaal in de kolonie Suriname, op zijn verzoek, met ingang vaa 1 Mei aanst., een eervol ontslag verleend uit 's lands dienst, met vrijlating om zijne aanspraken op pensioen te doen gelden.

— De Arrond.-Regtbank te Arnhem heeft den 23 dezer de volgende aanbevelingslijst opgemaakt voor de vacature van kantonregter te Nijkerk: lo. Mr. A. Hoeth, kantonregter te Vollenhove; 2°. Mr. R. D. Baart de la Failie , kantonregter te Rauwerd , en 3°. Mr. W» J. C. Alpherts, kantonregter te Ommen.

BERIGTEN.

's Gravenhage , den 28 Januarij.

Den 21 dezer is te 's Bosch overleden do heer W. de Haan, sedert 1821 deurwaarder bij de Regtbank van eersten aanleg te 's Bosch en later bij het Prov. Geregtshof in Noordbrabant.

— Op den 21 dezer overleed te Lier, in België, Mr. Anton Bergmann, advokaat aldaar, in den leeftijd van 38 jaren. Zuid-Nederland verliest in hem een zijner beminnelijkste novellisten , de balie van Lier een harer nitstekendete leden. De maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden benoemde hem ten vorigen jare tot buitenland6ch lid en toonde daardoor zijne talenten te waarderen. (L. Ct.)

— Den 24 dezer is te Breda overleden de heer Mr. J. P. G. Mensing, sedert 1853 griffier bij de Arrond.-Regtbank aldaar.

■ ■ ■ ii 10*

REGTSGELEERDE UITGAVEN.

_^=rr=r i"! —

DUITSCHE LITERATUUR.

Puchta, G. Fr., Vorlesungen über das houtige römisehe Recht. Aus dessen Nachlass hrsg. v. Geh.-Just.-R. Prof. Dr. A. A. F. Rcdorff, 6 verm. u. verb. Aufl. (In 6 Lfgn.) Leipzig, B. Tauchmt^.

ADVERTENTIEN.

Ie Merlaiscle Wetboeken

MET EENE OVEREENSTEMMING VAN HET ROMEINSCHE EN FRANSCHE REGT,

onder toezigt van Mr. 8. 2?. LIPMAN.

Deze bekende editie der Ned. Wetboeken, die dezer dagen door Gebr. Bei.infa.nte, te 's Hage, is aangekocht, zal door hen voortaan worden geleverd tegen de volgende prijzen.

Burgerlijk Wetboek Ingenaaid J 2.— gebonden f 2-5°

Wetboek van Koophandel ... , 1.50 » 2.-^

„ » Burg. Regtsvord. . » 2.90 » 3.4° » » Strafvordering . . » 1.90 » 2.4°

Compleet in 4 dn. » ƒ8.30 » f 10.3" Elk Wetboek is afzonderlijk verkrijgbaar.

Snelpersdruk en Uitgave van K lï B*OKi» KI* BKMJüriTAWWK , te '» Uraveabaye*