heeft voorgeslagen om alle treinen, en bepaaldelijk ook den sneltrein n°. 17, in kwestie, te Nieuwersluis te laten stilhouden, ten welken einde die trein te 2 uur 50 minuten van Amsterdam, te 3 uur 9 minuten van Nieuwersluis en te 3 uur 18 minuten van Breukelen zou vertrekken, om te 3 uur 35 minuten te Utrecht aan te komen;

echter de minister die voorgeslagen regeling, blijkens zijne missive van 23 April 1873, afdeeling spoorwegen, litt. B, n». 3744, heeft veranderd in dier voege, dat gemelde trein te 3 uur, of op zijn vroegst te 2 uur 55 minuten, van Amsterdam zou vertrekken, zonder oponthoud te Nieuwersluis;

0., dat deze wijziging, zoo als uit die missive des ministers blijkt, door den minister was gemaakt niet ten gerieve of in het belang der K'jn-spoorweg-maatschappij, maar in het belang van het publiek- voornamelijk van de bezoekers der beurs te Amsterdam, opdat deze zoo iaat mogelijk van Amsterdam zouden kunnen vertrekken , en nog "Jdig genoeg te Utrecht konden aankomen, om den trein naar 's Hertogenbosch te kunnen gebruiken;

0., dat de appellante alzoo niet kan geacht worden de dienstregelng, volgens welke de sneltrein n". 17 het station Nieuwersluis voorbijreed, te hebben geprovoceerd, en ook niet kan gezegd worden ater te hebben verzuimd de middelen aan te wenden , die haar ten lenste stonden , om alsnog in de dienstregeling, door den minister gearresteerd, verandering te bekomen;

0. toch, dat, toen die dienstregeling op 15 Mei 1873 reeds in werking was, en de geïnt. bij exploit van 5 Julij 1873 haar had doen sommeren, om binnen acht dagen de vereischte wijziging te brengen of te doen brengen in de dienstregeling, de appellante, door hare directie, bij missive van 8 Julij 1873, n». 6498/26/35/110, aan den minister van Binnenlandsche Zaken, met toezending dier sommatie haar verzoek heeft herhaald om gemelden trein n°. 17 te 2 uur 50 minuten te mogen laten vertrekken van Amsterdam, en te Nieuwers, te mogen laten stilhouden; dat echter do minister, hoewel met den toestand van zaken en met de vroegere regterlijke uitspraken volkomen bekend, bij zijne overgelegde missive van 10 Julij 1873 , afdeel,ng spoorwegen, litt. C, n». 6647, aan de directie der maatschappij , gegev®.: "dat h« biJ *Ün besIuit> dat trein 17 der tegen-

hardenge egel,ng te Nieuwersluis niet zou stoppen, bleef vol-

ho«w;dat' dew'j' vo'£e.ns ons staatsregt tegen dergelijke ministeriële

m?ddeleng aT ^ " Tëe]&ten • V00r de aPPe"a»te »"e verdere komen warpn T vfander»g « de bedoelde dienstregeling te bei gep° ' te, meer daar' 200 als tus8che" partijen in schrifteliik nl= 00 zijnerzijds zich te dien einde, zoowel

n mondeling, en met een beroep op zijne regten bij het

S C°mrau- V8n 56n 6 DeC' 1842 'e ve^efs tot

den minister van Binnenlandsche Zaken had gewend;

dpn 1 111 vonnis a quo ook nog is overwogen en aan zijde van , is aangevoerd, dat de appellante, n& de herhaalde weigering

es ministers om te Nieuwersluis te laten stoppen, geene nadere pogingen heeft aangewend om den minister tot eene wijziging over te t» o d00r eenig middel aan «e wijzen waardoor die sneltrein n". 17, ™ i uur 55 minuten van Amsterdam vertrekkende, toch te Nieuwersluis had kunnen stilhouden, en desniettemin te 3 uur 35 minuten e Ltrecht had kunnen aankomen; en dat de appellante ook niet had aangetoond, dat zoodanig middel niet zou bestaan hebben;

o. echter, dat de appellante niet gehouden is het bew'ijs van het e bestaan van zoodanig middel te leveren, doch integendeel de de1'm de bewezeD z'jnde overmagt zijnerzijds bewerende, dat

besf«a .Êld 7an wegneming en opheffing dier overmagt heeft aanx^"' 8e"ouden was te bewijzen, dat er zoodanige mogelijkheid niiddefh WaS gewees' of ten minste had moeten opgeven waarin dat daan. '°fd; maar daarvan zijnerzijds geene aanduiding heeft gewerlrói;-/ ° 'n be' vonnis a quo niet is aangewezen, dat er KeJijk een zoodanig middel heeft bestaan;

Wag ' a^ bovendien door de appellante is beweerd, dat het onmogelijk door h°t a"-g middel uit te denken, daar het tijdverlies, veroorzaakt gewepof ^S""10uden te Nieuwersl«is. niet anders ware in te halen deze T ï D d°°r Sne"er te rijtlen' hetgeeu echter verboden was, daar van i, . ,61" reeds het maximum had van de snelheid, welke art. 93 uet algemeen reglement toelaat;

station°°k niet mogeliJk was om> in Plaats van Nieuwersluis, het en 's G ukeIen voorbij te rijden, daar de passagiers naar Botterdam

dat rTnhag6 a'daar den sneltrein moesten verlaten;

kunnen 'S waar> die splitsing van den sneltrein te Breukelen had sterdam ^0u''toIaen worden door twee afzonderlijke treinen van AmNieuwersf • . vertrekken, van welke die, bestemd voor Utrecht, te Rotterdam"^,, S,tllbielci en te Breukelen doorreed, en die bestemd voor s'opte, doch", S Grayenha§e» Nieuwersluis voorbijreed en te Breukelen van Amsterd 626 be'de tre'nen niet gelijktijdig te 2 uur 55 minuten bestaande leJ]"' zoatlen hebben kunnen vertrekken, daar, volgens het moeten verwijderd11 bl'i^66 _tre'neD eenen bepaalden afstand van eikander

en 's Gi avenhawe \tre'? ' d'e dan de benrsbezoekers naar Rotterdam van Amsterdam hart" rengen > minstens reeds te 2 uur 50 minuten in het eerste geval vru%°e?n vertrekl£en, of wel eerst na 3 uur; dat mogelijk te vertrekkend h beursbezoekers het gerief om zoo laat zijn, en in liet geval vata' minister beoogde, zou verloren gegaan reizigers te laat zoude» te 3 uur °f 'ets later, alsdan deze

Arnhem, Utrecht, Rotterdam01*16" ®ouda, om nog in den trein van worden, terwijl de geïnt. zich e.n ,s üravenhage te kunnen opgenomen dat deze nieuwe trein Nieuwersl ■ °°k weder had kunnen beklagen, meergemelde contract, volgens heuv .v/JorbijstooInde, in strijd met het Passeerden, aldaar moesten stilhouden • °"e treinen> die Nieuwersluis

O., dat mitsdien de appellante niet k»

21J" geweest om de overmagt, ontstaa"1 e,eacht wurden bÜ magte te ministers, op te heffen, daar voor haar e de dienstregeling des minister te noodzaken haar nader voorstel ™,ddcl bestond om den noch ook om zelve die dienstregeling te wi;W'1JZIg'ng goed te beuren, Weshalve zij bii het vonnis a ouo vcr„nr,i„„,J,gen_ of te veranderen;

Daging in dienstregeling te brengen of te** h ° ^ de ëevor(*er(*e vier-en-twintiV „™ „„„ h °* doen brengen binnen

v-fe...K m aie dienstregeling te brengen of r« ,,

dpe^6" tW'nt'g uren Iia beteekening van het vonnis6*- binnen

deeld is nm .. . onnis, inderdaad veroor-

timO, dat na bov^nXnde b^ .

der overeenkomsfVteenddVan T'T, geb0re" het meerg«melde ar^S komen „if ,ten d.eza slechts 111 ZOOTOrre »' ^nmerkins kan

«omen. aIs «tanmerkinsr kan

ter eenre destijds alle L"T"60 g G u dat de co°tractaut ofte voorzien' het, ^ overmagt, hetzij toen reeds aanwezig

kelijk voor zij'ne reken°g g® eD al onbekend' bepaald en uitdrukhen, waardoor hij thans gfhoudef'^■ 7 ing6Staan hfb'

'e vergoeden , niettegenstaande^ dif ° Z,'J" de schade.des geïntimeerden aaf in zoodanig geval de L overmagt is voortgesproten,

moet geacht word'en' door^ L 128° C" 1281 B> W'

dat echter de geïnt. noch in ? 'e °Pgeheven! Zodanige beweringen heeft aangevoerd f" ^an'eg' n°Ch 8PP ' ln geen onderzoek kan treden ; ' odat het Hof daaromtrent

vergoeding, daardoor overbodig ^word^de8 midd ^ 'S '0t 6enige schade" Ge?ien de artt. 1954) 1281, 1379 en 1480 B. W. en 56 B. r.;

Doet te niet het appel, alsmede het vonnis, waarvan is geappelleerd; En , op nieuw regt doende,

Verklaart den geïnt. ontvankelijk in zijnen eisch, doch ontzegt hem dien, met veroordeeling in de kosten der beide instantiën.

(Gepleit voor de appellante Mr. August Philips , en voor den geïntimeerde Mr. J. W. Tïbesiak.)

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE GORINCHEM. Iluadkamer.

Zitting van den 24 Maart 1874.

Voorzitter, Mr. J. C. M. van dbn Honert.

Toepassing van art. 182 B. w. De Regtbank enz.,

Gezien het vorenstaand request en bijlagen;

Gelet On de dflftrnnHfir (rni:rr l()n .■( w. 111i',. !.,11- t \ i. * * ■

4 vuuwuoig Y«,U IIV/L V/JJCU U. XVilIi. \

Overwegende, dat het verzoekschrift strekt tot verkrijging eener

mnnrtil*inr» frtf I. „«„I 7 . .

ucu upouumen ver&uup van ae ten requeste omschreven onroerende goederen, die de supplianten van oordeel zijn niet vatbaar te zijn om in natura te worden verdeeld , zoodat eeu verkoop noodzakelijk is om tot eene behoorlijke scheiding en verdeeling te kunnen geraken ;

O., dat, wanneer de erfgenamen het vrije beheer over hunne goederen hebben en tecenwoordior y■;>i v«lf*o«o rio i 1,1—i . -

o o -v") > vigvu» v*w «vi) , vac uucuc16uuci-

ding kan plaats hebben op de wijze en door middel van zoodanige

«vic aio *iij gucuvuiueu ;

0-, dat, volgens dit wettelijk voorschrift, in dit geval iedere tusschenkomst van den regter ten eenenmale overbodig is;

0., dat de eenige erfgenamen van M. S., te G., gemeente B-, den 8 Dec. 1873 overleden, zijn meerderjarig, en blijkens bovenstaand request tegenwoordig ; dat de supplianten echter magtiging tot verkoop vragen, op grond, dat de suppliante A. S., weduwe C. P., na het overlijden van laatstgenoemde, verzuimd heeft binnen drie maanden na het overlijden van dezen haren echtgenoot, een inventaris op te maken der tusschen haar en wijlen haren genoemden echtgenoot 0. P. bestaan hebbende gemeenschap en die gemeenschap ten voordeele van de uit dat huwelijk geboren, nog minderjarige kinderen G. en J. P. is blijven voortduren, en alzoo die kinderen mede geregtigd zijn tot de nalatenschap van genoemde M. S.;

0-, dat dan ook, op grond dezer stelling, gezegde nalatenschap voor gemelde mindeijarigen is aanvaard, onder het voorregt van boedelbeschrijving, blijkens ten requeste overgelegd extract eener acte, berustende ter griffie dezer Arrond.-Reglbank ;

O. echter, dat deze stelling der supplianten, met het oog op de wet, blijkbaar is erroneus;

0. toch, dat, welke regten minderjarigen ook uit het verzuim van den langstlevende der ouders en hef: ten hoirwama» „i

. — . * .. uiugu VIJ"Ut; uumaftcil VilII

een inventaris verkrijgen, zij door dat verzuim geenszins, hetzij ex

rv^' y «o«wh«hW, nu uö erigenamen worden met den langstevende , die zich daaraan heeft schuldig gemaakt, wanneer aan dezen later eene nalatenschaD ten deele valt moor hnn „;„v, i 1.

* > ivgi ucuauii

tot het genot van het voordeel, dat later zal blijken uit de voort-

'/Otfl n,r rloi. I j._ •• . »

gomccuauuap te zijn voortgevloeid;

0., dat uit bovenstaande beschouwingen volgt, dat de supplianten, die allen het vrije beheer over hunne goederen hebben en tegenwoordig

7.1111 nrPPn A rorrtovl ii Ir a U „ 1 . . . . °

J > ,v6'w,,Ja6 uouueven om tot aen verkoop der

ten requeste gemelde onroerende goederen over te gaan; terwijl den ten requeste genoemde minderjarigen , als geenszins erfgenamen van genoemde M. S., ten onregte is toegeschreven deelgeregtigdheid in deze te scheiden en te verdeelen nalatenschap;

Gezien artt. 1115 en 182 B. W.;

Verklaart de supplianten niet-ontvankelijk in hun verzoek.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE WINSCHOTEN.

Burgerlijke kamer.

Zitting van den 16 April 1873.

Voorzitter, Mr. A. Lijphart.

Regters : Mrs. W. L. Aljngh en L. E. A. Baron Sloet tot Oldhuis,

Vennootschap. — Mede-vennoot. — Directeur. Ontbinding. — Gevraagde veroordeeling tot erkenning

van handteekening.

Kunnen vennooten eener ontbondene fabriek den directeur bij rauactie, zonder ontbinding te vragen der tusschen hen en den directeur bestaande overeenkomst, verpligten tot deloyement f Neen.

S. Bleeker en E. Tinga, eischers, procureur Mr. M. van der Tcuk,

tegen

H. J. Koster, gedaagde, procureur Mr. A. H. Koning.

De Regtbank enz.,

Gehoord de voorlezing der namens partijen genomene conclusiën alsmede de mondelinge toelichting daarvan ;

Ten aanzien der daadzaken :

Overwegende, dat de eischers den ged. bij behoorlijk geregistreerd exploit van den deurwaarder B. de Haan, te Zuidbroek , van den 29 Nov. 1872, in regten hebben geroepen, ten einde zich te hooren veroordeelen tot erkenning zijner handteekening, geplaatst onder eene onderhandsche acte van den 1 Nov. 1871, en verder bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet, hooger beroep of cassatie, tot ontruiming en verlating der bij dagvaarding omschrevene behuizing en gronden binnen een door de Regtbank te bepalen korten termijn , met magtiging op eischers om , ingeval de ged. in gebreke mogt blijven binnen den gestelden termijn die goederen te ontruimen en te verlaten, hem die goederen te doen ontruimen en vorloton ,w„.

eenen deurwaarder, bijgestaan door twee getuigen, door de Regtbank

," 7"*" 4,1 i-w voueii vuijijib ie uenoemen, met verdere veroor-

door f Va" ged- t0t vergoeding van kosten , schaden en interessen ,es gedaagde'» onregtmatig gebruik en bewoning eischeren ver-

de eiscW? de k°Sten d6Zer pr0Ced,lre' en zulks op grond , dat srronden^ « )n eigen .ren van eene behuizing, met daarbij behoorende kadastraal h«£ ü gelegen te Uiterburen , gemeente Zuidbroek , en gebruik aan^ ^ A' 803 • 822 en 823- te" vrije woning en Comn. voor ??•" gsd".als directeur van de vennootschap Koster van "enoemde mo?lte en afgestaan, zoolang hij directeur

1 Nov 1871 WaS' b!ökens onderhandsche acte dd.

kend dat die' venndl i geregistreerd, door den ged. mede verteekend , dat die vennootschap is ontbonden bij onderhandsche acte dd.

^ I»,* , uciiuuniji geregisireera, wente acte overeenkomstig

het voorschrift der wet is ingeschreven ter griffie van het Kantongeregt te Zuidbroek en bekend gemaakt door plaatsing van een uittreksel in de bij de wet aangewezen nieuwspapieren , en welke acte van ontbinding aan den ged. is beteekend bij deurwaarders-exploit van den 2 Maart 1872; dat dien ten gevolge des gedaagdes betrekking van directeur van gemelde vennootschap is vervallen en hij dus geen regt meer heeft gemelde woning en gronden te gebruiken en verpligt is dezelve te verlaten en te ontruimen; dat ged. in gebreke blijft die gronden te verlaten en de behuizing bovenbedoeld te ontruimen, niettegenstaande hij daartoe door eischers is gesommeerd by deurwaarders-exploit van den 9 Mei 1872 ; dat eischers door dat onregtmatig gebruik van bovengemelde behuizing en gronden door ged. schade is veroorzaakt;

0., dat na procureurstelling aan zijde des gedaagden door eischers is geconcludeerd overeenkomstig de dagvaarding;

0., dat daarna namens den ged. ter rolle bij conclusie is geantwoord , dat de Regtbank de eischers zal verklaren niet-ontvankelijk in hunnen eisch, althans hun dien zal ontzeggen cum expensis, en wel op grond , dat de vordering der eischers, in de eerste plaats, strekt tot erkenning door ged. van zijne handteekening, geplaatst onJer eene acte van den 1 Nov. 1871 , ter dagvaarding vermeld ; dat, behalve dat die vordering , zoo als zij is geformuleerd, reeds uitgaat van de waarheid van hetgeen eischers erkend willen zien als waar, en dus in zooverre praejudiciabel is, — die vordering noch door eenig feit van zijde van ged., noch door eenige wetsbepaling, wordt geregtvaardigd en zeker nimmer kan worden gedaan, veelmin toegewezen, zonder productie van de behoorlijk gewaarmerkte acts, waarop gedaagdes handteekening gezegd wordt te staan, daar ged. toch kwalijk als de zijne kan erkennen eene handteekening, die eischers in portefeuille hebben en die zij als de handteekening des gedaagden beschouwen; dat geen regter iemand tot erkenning kan condemneren , maar op zijn best in een trouwens hier niet bestaand geval tot erkenning of ontkenning kan nopen; dat, wat de vorderiog tot délogement van ged. aangaat, deze steunt op het feit, dat ged. de behuizing en gronden, ter dagvaarding vermeld, slechts zou mogen gebruiken zoolang hij directeur der vennootschap Koster en Comp. was; dat die vennootschap den 24 Febr. 1872 is ontbonden en dat dien ten gevolge, dat is ten gevolge van die ontbinding, des gedaagden betrekking van directeur vervallen is en hij dus geen regt meer heeft gemelde woning en gronden te gebruiken; dat die feiten en beschouwingen, en veel meer nog het tusschen deze met behulp van «dien len gevolgeV en «derhalve's» gelegd verband, zijn onjuist ; dat de bedoelde vennootschap gezegd wordt ontbonden te zijn en dit in zooverre waar is, dat de beide eischers , niettegenstaande de vennootschap voor vijftien jaren was aangegaan, reeds na verloop van ruim vijftien weken haar als ontbonden hebben geproclameerd, doch die ontbinding niet zonder medewerking van ged., als partij in het contract en alsmede opgenomen in de vennootschap, kan geschieden en dus tegenover ged. niet geldt; dat zoo die door eischers onderling bestaande ontbinding tegenover ged. het karakter heeft van eene opzage, die opzage is in strijd met den inhoud van het contract, en ged. als partij in het contract, dat voor vijftien jaren gesloten was en als participant in de voordeelen der zaak, zich dus zulk eene opzage, die bovendien in zich zelve ontijdig is, niet behoeft te laten welgevallen; dat zoo de ontbinding der vennootschap werkelijk regtsgeldig, zonder medewerking van ged. en zonder dat ged. daartegen kan opkomen, tusschen eischers tot stand kon komen, omdat ged. niet zou zijn opgenomen in de vennootschap, des neen, dan toch het met ged. gesloten contract, nopens zijne betrekking tot die vennootschap , en waarvan ged. de juridieke qualificatie voor 'shands in het midden kan laten, in ieder geval nog tegenover ged. had moeten zijn ontbonden, vóórdat men dezen uit huis en hof kan wegjagen en eene vordering tot ontbinding , waarvoor ged. trouwens geen reden hoegenaamd zou weten , niet ingesteld, veelmin toegewezen is, en ook nu nog niet aan den eisch tot délogement is geaccrocheerd •'dat zelfs dan, als zoodanige vordering ingesteld en toegewezen ware of nu nog, simul acsimul, met de vordering tot de'logement, ter cognitie van den regter gebragt ware, ja zelfs bijaldien noch die vordering noch hare toewijzing noodig ware, des neen, nog eens I dan toch dé vordering tot délogement vergezeld had moeten gaan van een aanbod en althans voor het minst van eene bereidverklaring tot betaling van al datgeen , waarop ged. volgens het contract van vennootschap bij ontbinding aanspraak mag maken, te weten indemnisatie niet slechts voor gedupeerde verwachtingen van winst, maar ook voor frustratoire zijnentwege gedane opofferingen en betaling van hetgeen hem bij ontbinding der vennootschap was toegezegd; dat dus de houding van eischers met wet, regt, billijkheid en kortom met de ars boni ac aequi in vierkanten strijd is, daar zij eenen vennoot, of, zoo al geen vennoot, dan toch eenan met die vennootschap in de naauwste betrekking geplaatsten directeur , zonder eene ontbinding van de met hem geslotene, boe dan ook te qualificeren overeenkomst, en zonder indemnisatie en betaling of zelfs presentatie daarvan , ja zonder bereidverklaring daartoe, eenvoudig uit huis en erf willen weggejaagd zien, en dat op kort termijn, nadat zij negen maanden hebben getemporiseerd , en dan nog wel bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad waarvoor zeker in deze zoo delicate materie geen regt of reden kan worden aangevoerd en dan ook niet in het libel is bijgebragt, weshalve deze eisch, die de strekking heeft om der eischeren willekeurige handelingen door een regterlijk vonnis gehomologeerd te krijgen als ongegrond moet worden afgewezen;

0., dat hierop door d en nrnplirünr rlur menhaco <n linf : _

- » r uwi wiovubi o 111 ucii KCUlIJg IV

gebragt de originele acte van den 1 Nov. 1871, behoorlijk geregis-

" ' ' o^uianc aan ae partij om zijne daaronder staande handteekening te erkennen of ontkennen , bij gebreke waarvan deze zal zijn erkend;

0., dat bij declaratoir door den ged. op deze sommatie is geconcludeerd . dut. rif» RofffKcnlr 1 1.1 •

cioi/ucib vcr&iartJ met•onivanKeiyK in

hunne sommatie tot erkenning of ontkenning der handteekening, met voorbijgang der daaraan toegevoegde comminatoire clausule, op de gronden in de bij dit vonnis behoorende conclusie of declaratoir

TOrmalil .

In regten:

0. dat. in He. eerste nlnafis hpVirwrf- to i—i■ ^ _ n * . • «

.. — - — r "uiucu uesiiBu, or ae eiscners

zijn ontvankelijk in hunne tot den ged. gerigte sommatie tot erkenning of ontkenning zijner handteekening, voorkomende onder de bij die sommatie in het geding gebragte onderhandsche acte, dd. 1 Nov,

! « 7 1 . '

0.. dat door deze incident#*!*» u.i ...

' -«luvuug gvuu viiav-1 ueiaug Vet

beslissing van een der partijen verdeeld houdend geschil wordt bereikt

vooreerst . omdat nif. H r>C (TfliJoorr^Qii nrimoiro ^ 1. • .11.1

-- > — 6wuHagm,ii illusie is geoieKeu ,

dat hij die tusschen partijen opgerigte onderhandsche acte niet alleen

nipt. nntkp.nt m o q v u:;

u,j *yuo iuiuueien van tegenspraak zelts

daaroD beroent. Wflflrnm or unnr Viot m'tU», J • _ •_ • _.

i b ; w uifcuieugeu uier summaiie niet

de minste aanleiding en ook volstrekt geen belang voor de eischers

hp.stnnd . terwiil tnr. j_._? • «. ....

.— luu nuucicu t uio voruenng in voiien strijd is met

den vooruittrestelden Ai«r>h pn tnccniiar. i• ? _•

o eene uwiuvuiuexmg eu inci¬

dentele vordering toch verband en harmonie moet bestaan omdat

Hpta tnr»h in ï .

lcuCi gevai öu-ck.1, tot verooraeeung van den ged. tot erkenning der handteekening en er voor dezen alzoo niet de minste aanleiding en belang bestaat om op de sommatie te antwoorden, daar eene ontkenning hem toch niet zonde baten , waarom ook eene ver-