firma des gedaagden, en eindelijk de gedaagden zijn veroordeeld in de kosten, ook die, welke bij een vroeger interlocutoir vonnis waren gereserveerd;

O. voorts met betrekking tot de daadzaken, dat de in het ongelijk

soDtciue jjariy van geiuiim vuiims m iiuoger ueroep is gekomen aan

dit TTnf All Kii haro Haurtnp st.rolr IronHo *ji? .

v—.viji grieven tegen de uitspraak van den eersten regter heeft te berde gebrast, en voorts fPP.onp.lndpprH flat hpf. TTnf met. Mvniatlnln,, .. n.-.-r

^ —, — — , .wi..n,u&iug van neL uenmiier , en

voor zooveel noodig ook van het interlocutoir vonnis, op nieuw regt

uuciiuü :

den jreïnL. oorsnronkeliiken p.i&phai* 0i0n«„ „„i m *

» ' _ j O , cuouug tui verklaren inct-

ontvankelijk in zijnen gedanen eisch en genomene conclusie, immers hem dien zal ontzeggen, met veroordeeling van den geïnt. in de

kosten der beide mstantien;

0., dat de geïnt. bij zijne memorie van antwoord het vonnis a quo tegen de grieven van de appellanten heeft verdedigd, concluderende tot bekrachtiging van dat vonnis, met veroordeeling van de appellanten in de kosten van het booger beroep;

0. met betrekking tot het regt, dat de juistheid van de onderschei-

rlp.rip ffrioron ron 11 l i. . . . i . _. i i

apjjcuaincii acntereenvolgens oepoort te worden

onderzocht;

0., dat de eerste grief van de appellanten daarin bestaat, dat de regter a quo ten onregte niet zoude hebben aangenomen het daarbij bedoelde middel van niet-ontvankelijkheid, door de appellanten voor-

gcöicm ,

f). Haf: vnlcrona hf» hptvprina1 unn ho onnallantn» ï ,-i _ _

^ ' —> —ö-"" — & . r ? lUBöuuen ueze

partijen slechts zoude bestaan de overeenkomst van lastgeving en niet

Hio von frpliinpmp.r Pn crplHcrpvpi* • Hot rlno da nnt.'» _ ,i •

> «Vy CtVbXC ÖU1 CtVL IUI UliLÜHl-

rlinnr oflnpr niof. hostnfmHp nvprppnknmet nn A^„l-,^ 1 .

u,v,wu»vuWy mlx ucuiaivo was met-ont

vankelijk ;

(> Hiarmann'Annrlp dat wpI is waar orplvib- «**»

to , , o 4/ isuitjcdöu is, uc gemi.

aan de appellanten den last heeft gegeven voor hem de prolongatiën, waarover geschil, te sluiten ; en dat ook, vermits het hier eene beroepshandeling van de appellanten gold, dezen voor de vervulling van dien last aanspraak hadden op loon; maar dat uit dit een of ander niet

vuigb, um uuiv mi» uuj; eeuo unuoic «jgisvernouaing tusschen partijen kan zijn ontstaan;

0., dat, zoo als mede in cotifesso is, de appellanten niet alleen aan den geïnt. geen derde hebben opgegeven, met wien zij de prolongatiën zouden hebben gesloten , maar zich zei ven als medecontractanten van den geïnt. hebben gedragen ;

O-, dat de uien ten gevolge tusschen deze partijen uit de aanvankelijk bestaande verhouding van mandaat is voortgesproten de overeenkomst zelve, waartoe de last was gegeven ;

0., dat dus de regtsverhouding tusschen de appellanten en den geïnt. geen grond oplevert tot de niet-ontvankelijkheid der ingestelde actie, en derhalve de eerste grief van de appellanten niet juist is ;

0., dat, naar luid van de tweede grief, de actie ook daarom niétontvankelijk zoude zijn, omdat bij de in mom-stelling het saldo van verschuldigde kooppenningen niet was aangeboden, hetgeen zoude hebben behooren te worden gedaan, daar de dcor de appellanten voor den geïnt. gekochte effecten nog niet ten volle waren betaald, en de geïnt. dus, ingevolge art. 1514 B. W., niet geregtigd zoude zijn geweest de levering te vorderen, zoolang hij niet den koopprijs geheel voldeed;

0. daaromtrent, dat het buiten geschil is, dat de door de appellanten, voor den geïnt. gekochte effecten hebben gestrekt tot onderpand van de prolongatiën, waarover geschil;

0.. dat dus. nnncrenompn Hof- rlo onnoliontn,, • .

' ' —» —■ «^iiöiHcn aaLivanK.eiijk met

verpligt zouden zijn geweest de effecten aan den geïnt. te leveren

y.nnlnno» Ho tnn ,»^>i 1 „ 1.1 _ _ , '

& LC11 vunc wus vuiuaan en werd aangeboden,

in allen gevalle de appellanten niet meer zijn onbetaalde verkoopers van nog niet geleverde, maar houders van aan den geïnt. reeds in eigendom toebehoorende , doch als onderpand onder hen berustende

offpptpn •

0.. dat dus ook de tweede erief niet «-(strronrl wn.»

' . •=> — wv» "uiui g^wvjiucoiu ;

0. ten aanzien van de derde grief, volgens welke het exploit van

ueu 2J JK11. 10/1 Hl Vier unuerseneiaene opzigten niet als eene wettige in mora-stelling zoude zijn te beschouwen en dus ook op dien grond de actie niet-ontvankelijk zoude zijn :

dat het eerste door de appellanten beweerde gebrek daarin zoude

ueaiaau, uat reeus verKocnce enecten niet meer konden worden gevorderd ;

0. daaromtrent, dat het feit van dien verkoop, aangenomen dat

llcl ciivcuu ui uewezen was, wei de overbodigheid eener in mora

Sf.plUnr» r, r> „ . 1 1 • • I 1 , . .

, iuüoi mei ue iJiet-onivanKeiijKiieid eener gebrekkige in

mora-stelling zoude ten gevolge hebben;

0. met betrekkino* tnf. Hp nVPl'irrA Konramr.rann I'n V. As. „ ^1 T •

— O van uc appciiauteu ,

aat, gelijk door den eersten regter teregt is overwogen, eerst wanneer de appellanten zich bereid hadden verklaard de betaling aan te nemen de vraag had kunnen ontstaan , hoeveel de geïnt. te betalen had, en ot de deurwaarder in staat was gesteld om die som ten volle te betalen ; maar dat de volstrekte weigering voldoende was om hen aancrennmp.n nnf. hpf- ctnlooi .1 ^ . . »

, wat petrert de gehoudenheid

van de appellanten tot leverinir. ini«t ;« »„—

•- » "c nicueil ;

0., dat het dus onverschillig ,s, of het juiste bedrag van het door den geïnt. verschuldigde is aangeboden en wel in gereed geld, en of

^ uc upgcviau^uc ciicuwn uuh. geweest zijn ertecten, die de geïnt. zelf had verkocht; dat toch ook dan, indien het exploit op die punten anders zoude zijn ingerigt geweest, de afgifte evenwel niet zoude zijn gevolgd; dat dus, ook aangenomen dat, bij de bepaalde weigering van de appellanten, nog eene actie tot in «iora-stelling van de appelanten vereischt werd, de sommatie van 25 Jan. 1871 tot dat einde voldoende was;

0., dat dus ook de derde grief van de appellanten door het Hof niet gegrond wordt geoordeeld ;

naar luid van de vierde grief, de actie van den geïnt.

0m c''e reden niet-ontvankelijk zoude zijn, omdat de geïnt., de ei eenkomst zijnerzijds niet hebbende nageleefd, niet geregtigd zoude J öe ontbinding daarvan tegen de appellanten te eischen ; <lie z'ii.m1!81 °°k ziJ" mo?e va'i der appellanten stelling, dat degene, is de onth'^ ,r z'^ne vei'piigt'llg niet is nagekomen , niet-ontvankelijk zijnen me-T g dCr overeenkoIust °P gr0"d der wanpraestatie van worden i„ hc°ntractant te vorderen , — in allen gevalle ten deze moet op den handel °°S g.eh.0"'ien ' dat' volgens art. 18 van het reglement 23 Dee. I85fi publieke fondsen ter beurze van Amsterdam van

schied door of onder medewerking van den geïnt.; c. de verkoop in ieder geval was goedgekeurd door den geïnt.; d. de geïnt. door dien verkoop was gebaat ;

0. ad a.: dat de appellanten beweren, dat de wanpraestatie, waarop ae actie van den geïnt. is gegrond, zoude hebben bestaan in de onregtmatige weigering van de appellanten om de opgevraagde ettecten aan den geïnt. af te geven; dat wel de weigering, maar niet ae onregtaiatigheid daarvan werd erkend, en dat die erkentenis niet ten nadeele van de appellanten had mogen worden gesplitst-

ue weigering is een lelt, terwijl de bewering, dat die weigering was regtmatig, is eene regtsbewering, zoodit ae weigering, als door de erkentenis van de appellanten bewezen mag worden aangenomen, terwijl de gronden, waarop de beweerde reertmatio-hAiH efannf t . S

„ ^ aauueuieiijK. woruen oevonden;

a b, c en d, dat het Hof zich te dien aanzien vereenigt met

de motieven van d P.n PPrfif-.Pn rpfftov . Hot nnmnlnlr • 1_ ...

, "«uiünjö. met is «ewezen ,

aat de verkoop der effecten is geschied met medewerking van den gemt., of door dezen is rmpd'rolronvvi ,<e ,in» ,1^ —■■ t -1 > ■

gebaat; ' uaa™üor 18

0., dat dus ook de vijfde grief van de appellanten niet juist is ; tl., dat uit dit alles volgt, dat ue bestreden uitspraak van den eerSten reffter. ofsphnnn tPn H Pol O r»r» nnrlnvn 1_ . . -1

gehandhaafd ; 6«wuuwi, oenoorc te worden

Uezien , behalve de reeds aangehaalde wetsbepalingen, art. 56 B* R.:

bekrachtigt het vonnis, waarvan appel, en

Veroordeelt de appellanten in de kosten van het hooger beroep.

^waarvan de inhoud in confesso en ook de toepasse-

23 Dec. I85fi

-• -«arvan de in

xijivutiv* ujj ue tUSSPno ""r

is , bij prolongatiën de pa'"t,Jen. aangegane overeenkomst buiten geschil

de ettecten, die tot onrt gciegugu is

een verkoop zonder da»!-Pa"d strekken' te doen verkoopen ; dat dus en derhalve de geldopneme- voor,afSaando sommatie met geldig is, >s surplus te verstrekken in' °°^, wannecr h« feiteliJk ln 8eb.reke

Das kn-nt >,or »' welk geval alleen eene sommatie te

■'egt verijdeld zoude worden,''"S'eelfe t^ •beh°U?d' ^

rdrn^lfardr18"1611 ^ ^

melijk is; US °0^ d<ï v'eit'e ^r'e^ van de appellanten niet aanne-

waarvan appel^hphf6 aPPe"anten a's vijfde grief tegen het vonnis, bij al ontvankelijk w" aa"geV0CTd ' dat de eis«h van de» ^ïnt., zoo dewijl die eisch a van'hl tC" 0DreSte '-oude zijn toegewezen, • van bewijs was ontbloot; 6. de verkoop was ge-

1'ROVINCIAAL GERKGTSHOF IN GRONINGEN. Burgerlijke hamer.

Zitting van den 2 December 1873. Voorzitter, Mr. G. W. H. Baron van Imhoff.

Schuldbekentenis. — gbturar.uirewt.ta

^uirj^xuiltt, JÏJdü.

iiOOGER BEROEP. — BERUSTING.

Ka"eZtTffUdeTed^n ^^mhkelVke> **tzy stilzwijgende, ^eegeacht i Neen^'^ CaSU tere'Jt 3elui9a^«wijs toelaatbaar

W. T., appellant, procureur Mr. Th. Haakma Tbesling , tegen

G. T., geïntimeerde, procureur Mr. J. Lohman.

Het Hof enz.,

Gehoord de wederzijdsche conclusie,, en pleidooijen van partijen • len aanzien van de daar 7.nlrnn J , F»«yen ,

ï"..è vonnissen, doorzie' Arrotid^:

O,°s„r,:,; ,T, gewezen den 10 Mei en

-• usp». ion BU / xeor. 1873;

Overweqende, dat bii laatstcemphl vnnnic non dan i.v _

, •' ---o vAcii üuciiiuangen eischpr

de door hem ingestelde vordering voorwaardelijk is toegewezen voor

het p-evnl hu nl. pon K54 * .1 1_ ö , * 1

i i„ , ~r , . . " - - ii-öL01 aail "cui optre-

legden eed of belofte zoude afleggen, eu waarbij de toenmalige ged. voor dat geval is veroordeeld om , binnen dertig dagen na d°en dadei eeds-aflegging, aan den eiseher tegen behoorlijke de'charge af te geven de bij dagvaarding bedoelde schuldbekentenis van f 1044 met veroordeel,ng voorts van den ged., indien hij in gebreke Lgt blijven hieraan te voldoen , om aan den eiseher te betalen f 1044 met de renten dier som van den dag der dagvaarding af aan, en 'in beide

vreiaeren 'de ^ het te^gl, indien de eiseher mfgt

weigeren den omschreven eed of belofte af te leggen, de eisch werd

ontzegd, met veroordeeling van den eiseher inVkosteTL het

0., dat, na procureur-stelling door geïnt., ten dienenden da-e aan zijae van den app. is geconcludeerd: dat het den Hove moge behagen

vanTySt' 1872 e^h" .1S,gevonilisd bÜ de interlocutoire uitspraak van 27 bept..1872 en bij eind-uitspraak van 7 Febr. 1873, en mitsdien

fn? u°f isffgefppe',leerd; en het IIof derhalve, met vernietiging, althans buiten-effect-stelling van die interlocutoire uitspraak en met vernietiging van die uitsnraak . en .... ..... ... __

„„v>i _ iji. \ — 9 —uc icgitjr in eersten

aanleg had behooren te doen, passere het in deze gehouden getuigen-

onïv^nk ri m 16 " döD geïnt-' vroeSer eiseher , verklare nietontvankelijk in znnen hn pvnlm> won ot tot.-. • .11 ■ ,

a_ nifL„ " , * *—" ,H,u ■6" ingescemen eisen

f," .. ^em dlea °ntzegge , met veroordeeling van geïnt. in de

van «H geaing in beide instantiën; en aan ziide van <*pïnt . Hof tt 1 ,

• ® v*"u ®" ^cu jauve moee oenae-an ripn ann.

«„anKei^ te verklaren, voor zooverre hij heeft eeannell^rd v»n

ueo interlocutoir vonnis dd ^7 Spn#- 1070 n n

dat Pr wpI ,'0 ,T. pt" 872; in aJlen gevalle te verstaan,

aat ei wel is gevonmsd bi pn r^oini, , . '

w.wp7pn Hfln 07 G ^ IU van ae vonnissen,

K- d™ 7 '"3, beide door de'

_ ^ M.umngeu; uie vonnissen aJzoo te bevestigen en

te epaien, dat zij volkomen effect zullen sorteren; de zaak mitsdien terug te wnzen naar den PPrsfPn rftrr+ay ,1 . - .

1 1 „ — » «-eu ciiiue uen i^eint. 111 de

gelegenheid te stellen aan het eindvonnis te voldoen door het afleggen van den hem oncrpflmo-pn —1. • 1 , .

, , I .7°, ' uc adn zicn te trekken en te bevelen , dat tot de eeds-flApfrcrlncr ton rtnm.i.tn,,.. 1... tt

, "»"■& v»v/xota«n v«u uen xaove za

worden overgegaan , met bepaling van den dag en het uur, wanneer dit zal geschieden, in allen gevalle met veroordeeling van den app in de Kosten van het hooger beroep; terwijl daarna de zaak is boplêit0. 1,1 regten : dat de niet-ontvankelijkheid van app. in het hooier beroep van voorschreven interlocutoir vonnis door den geïnt. is beweeid, op grond, dat het Ier Hionondo an i

, , , —v.vuvuuv v.i oiuw,nuc »üu uc iresieiae

te bewijzen daadzaken door den app., toen ged., niet is bestreden , at deze zich aan dit vonnis heeft onderworpen en het zijne er toe heeft bijgedragen om het ten uitvoer te leggen ;

0. te dien aanzien, dat, volgens art. 334°B.'R., de partij, die in een vonnis berust heeft, met meer ontvankelijk is om daarvan in hoogei beroep te komen: dat in do wpt • i ; .

i^'elkT' een? d8ad !an berustinë te houden zij ; dat dus de^ regter elk bijzonder 2reval mnpt nmiOT7nAton nf .... —■ _

beid bestaat, welk, omstanaig-

den aangemerkt; ë °UUe KUnnen wor-

.f JSfïJrsa-

declaratoir, , L " voornaaaen

door pi«nhó«. V, • uicncnutj en araoende van bet

feiten heeft g®"a?gd oe'ugenverhoor over de drie gestelde

volgons door ziTn;r _. 'Jluuun,!e van ae «egtbank , en ver-

getuiirenverhnni-. ' geweest mj net nevoien

' sprake''kan''zij"'' vo'^'' dat van eeue "''drukkelijke berusting geen

■ 0., dat daaruit ook geene stilzwijgende berusting, waardoor de app., | toen ged., zou kunnen geacht worden afstand te hebben gedaan van | zijn regt om gelijktijdig met het eindvonnis in hooger beroep te ko| men, is af te leiden, daar toch uit het niet-tegenepreken en zich niet verzetten in het algemeen niet noodwendig volgt, dat men heeft willen berusten in een vonnis, maar dat dit meer moet worden aangemerkt als eene te-kennen-geving, dat men afziet van eene verdere adstructie •

0., dat alzoo de app., toen ged., niet kan geacht worden, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend, in het onderwerpelijk interlocutoir vonnis, hetwelk bovendien door geïnt., toen eiseher, is ten uitvoer gelegd, te hebben berust; dat hij mitsdien ontvankelijk is in zijn hooger beroep van dat vonnis, en het middel van niet-ontvankelijkheid , daartegen opgeworpen , is ongegrond ;

O., dat thans de vraag dient te worden beantwoord, of de eerste regter al dan Diet teregt het bewijs door getuigen in casu toelaatbaar heeft geacht;

0. daaromtrent, dat bij introductieve dagvaarding i6 geposeerd het bestaan van eene schuldbekentenis, groot J 1044, ten laste van ged., nu app., en ten voordeele van eiseher, nu geïnt.;

0., dat eiseher bij incidentele conclusie, houdende verzoek tot getuigenverhoor, heeft aangeboden te bewijzen de drie volgende daadzaten :

1°. dat ged. in het laatst van het vorig jaar in zijn bezit had een papier, dat geldswaarde had ;

V dat ged; meermalen heeft te kennen gegeven, dat hij dit stuk, zoodra mogelijk, aan eiseher zoude afgeven;

. ^ed' -Dee* 1871 aan eiseher1 s vrouw heeft doen weten ,

dat hij het papier niet op zekeren Maandag kon terugbezorgen •

U., dat, met het oog op hetgeen, in voege voorschreven, ter dagvaarding is geposeerd, deze daadzaken , hoezeer daarbij niet van eene bepaalde geldsom sprake is, evenwel niets anders ten doel kunnen hebben dan om het bestaan te bewijzen van de gelibelleerde schuldbekentenis ten laste van ged., waarop de eisch is gegrond en waarvan het bedrag f 300 te boven gaat;

0., dat dienvolgens in casu het bewijs door getuigen, volgens de bepaling van art. 1933 B. W., niet toelaatbaar was, ten ware een der gevallen aanwezig mogt zijn, waarin de wet, ook niettegenstaande het onderwerp van de acte of verbindtenis ƒ 300 te boven gaat, bij uitzondering dat bewijs toelaat;

Ö., dat zoodanige uitzondering in casu niet aanwezig is;

0. toch, in het midden o-plofpn Ho v,«f

- o '' »«5) VA uen putca*Yoiuaai vau

een verhoor op vraagpunten een begin van bewijs bij geschrifte kan opleveren, dat uit het proces-verbaal van het in casu gehouden verhoor mets is gebleken, wat voor eene erkentenis van ged., nu app., omtrent het. bliikens de d incrf.filnn Hor»». _.^1 j

- , . - —o—i v.wi gcu. uii,uiuü.Kt:inK. ontüenu bestaan vau eene schuldbekentenis ten zijnen laste, veelmin van eene zoodanige als waarvan bij de dagvaarding sprake is, zou kunnen gelden, terwijl voorts niets is p-phlpWpn von Kof- Kaotnnn

« 0 uvt utoiaau vau een uer

gevallen, bedoeld in art. 1940 B. W.;

°;> dat het vorenstaande reeds medebrengt, dat het bewijs door getuigen ten onrefrte door den PP.rsf-.Pn rorrffli- fnnlnnf _ „1 ^

— ^ o —ivciaamaai 10 gcaeiit ;

maar dat bovendien dit bewijs in casu niet admissibel was, omdat de gestelde daadzaken nimmer konden leiden tot beslissing der zaak , vermits daaruit, noch op zich zelf, noch in verband met de door ged., nu app., bij zijn interrogatoir gegeven antwoorden, kon blijken van het bestaan van het stuk in geschil;

0., dat uit dit een eu ander volgt, dat het bij meergemeld interlocutoir vonnis bevolen crHtni crpnhpwiio ton An«.n/.fn ,1

- o O •' ajvwi v/iJicillrC UUU1 uen CCIOiCli

reyter is tnp.crAln.fon . «

., dat dus de eerste regter, ten onregte aannemende, dat bier wel geen volledig bewijs was geleverd, maar ook niet alle bewijs ontbrak, den suppletoiren eed niet had behooren op te leggen ; maar dat aan den eisc er, nu geïnt., zijn eisch, als onbewezen, had behooren te worden

ontzegd;

Gezien artt. 354 en 56 B. U.;

Verklaart den app. ontvankelijk in het door hem ingesteld hooger beroep; °

Verstaat, dat er kwalijk is gevonnisd bij de meergemelde interlocutoire uitspraak van 27 Sept. 1872 en bij de eind-uitspraak van 7 Febr. 1873 , en mitsdien daarvan goed is geappelleerd;

Vernietigt zoowel de interlocutoire als de eind-uitspraak bovenvermeld ;

Ontzegt den geïnt., vroeger eiseher, zijn bij exploit vau 27 Jan. 1872 ingestelden eisch en veroordeelt den wint in Ho ,i:»

. , . . . O—"• O.VOHÖU Yf»U Uit

geding in beide instantiën.

AR RON DiSSËMËNTS-RËGTBANKE N.

AHROND1SSEMENTS-REGTBANK Ti£ ASSEN, Bnrg-erlijke kamer.

Zitting van den 12 Mei 1873.

Voorzitter, Mr. D. H. Westra.

Koop-acte. — Getüigenbewijs. — Valschheid. — Grosse

van authentieke acten. — revindicatie.

Is eene incidentele vordering tot getüigenbewijs , welke de strekking lecjt^ te bewijzen, dat de zaken zich anders hebben toegedragen aan in de bestreden acte is vermeld, ontvankelijk f — Neen.

eene vordering tot revindicatie door den verkooper, die niet geleverd heeft, tegen den kooper, die zich niet op wettige wijze in het bezit van het gekochte heeft gesteld, in regten opgaan ? — Neen.

P. Rondeboom, als hoofd der huwelijks-gemeenschap met zijne vrouw J. Mantingli, vroeger wonende te Dalen , thans te Stadskanaal , eiseher, procureur Mr. J. A. Willinge Gratama ,

tegen

A. van den Berg, vroeger wonende te Westerbeek , doch thans te Dalen, gedaagde, procureur Mr. A. Vos.

De Regtbank enz.,

Gehoord de conclasiën van partijen, die des eischers ten principale

van den 4 JNov. 1872 en ten incidentele van den 27 .Tan 1 R7q ;■

des gedaagden ten principale van den 13 Jan. en ten incidentele van den 3 Febr. 18 73;

He nrineïnnle p.onp.lnsie van den p.isnhor uo« * -kt

— r ; ,au uun 4- ov. 187° strekt

daartoe: dat het der Regtbank behage te gelasten, dat de eischers wederom in hpf, bezit van den , eiscners

I gesteld, waartoe de deurwaarder, met de exe^utip° ^ worden

j vonnis belast, zal zijn gemagtigd om.zoo To Z v" "= T116" ! na insinuatie van dat; vonnie Ho,. 1,.. ^ ' binnen twee dagen

! niet vrijwillig heeft verlaten ' hem ton ■ mGt ,bljbehoorenden grond i het zijne te verwiiWuii ', ... zljnen koste daarvan met al ■ rijks- of eemeentp v»ij ' u 6' Jstanfl vai' <ie twee naast tujzynde i lfu,1!'Teli™chte™, en de eischers weder in het bezit en

1 ' Ontruimde te stellen, met veroordeeliog van den ged.