worden den feitelijken toestand van een schip en van de tot den inventaris behooreiide zaken , die het gevolg is van verwaarloozing wel te kunnen onderkennen en onderscheiden van andere toestonden! als uit verschillende van de door de getuigen medegedeelde feiten gebieken is, dat, toen het schip de Burger in Febr. 1873 ie Dordrecht aankwam, de inventaris in het algemeen en verschillende met name genoen.de en tot dien inventaris bchoorende zaken in het bijzonder feitelijk verkeerden in een toestand van verwaarloozing • en dat er toen bovendien eene algemeene verwaarloozing op gemeld schip heerschte; r b

O., dat hieruit volgt, dat er zoowel toen als vroeger verwaarloozmg op dat schip heeft plaats gehad;

O., dat de ged. in reconventie, om dit te verklaren ten onregte een beroep gedaan heeft op den ouderdom en de versletenheid van schip en inventaris, omdat de feitelijke toestand, die daardoor ontstaan is, zeer wel te onderscheiden is van eene, die door verwaarloozing is te weeg gebragt, kunnende er in eik geval orde en netheid op een schip heerschen;

O., dat bovendien het schip , zoo als door de eischeres in reconventie bij mondelinge toelichting der conclusie is gesteld en door den ged. in reconventie niet is weersproken , te Elseneur nog eene vertimmeiing van ruim f 2000 heeft ondergaan, waartoe door de eischeres in reconventie de noooige gelden zijn overgemaakt; en dat dan ook door den ged. in reconventie in zijne meergemelde 'scbeepsverklaring is gerelateerd, dat hij van Elseneur vertrokken is, «het semp behoorlijk gerepareerd en in zeewaardiger! staat gebragt zijnde en van alles naar behooren voorzien» , waaruit men kan afleiden dat, toen het schip van Elseneur vertrok, alles, al was het niet nieuw, echter 111 een bruikbaren toestand was;

0., dat hij zich eveneens ten onregte op de langdurige en slechte reis hetfi beroepen;

0. toch, dat het schip wel op de reis van Elseneur naar Lo^gerdal, blijkens de scheepsverkJaririg, gedurende vier dagen storm gehad htelt; dat schip en tuig toen veel te lijden hebben gehad en het schoenerzeil toen bij het achterlijk afgescheurd is; doch dat het scuip toen van 29 Nov. tot 5 Eebr., en dus gedurende negen-enzestig dagen , te Loggerdal gebleven is , gedurende weken tijd men ruimschoots gelegentieid had om alle door den storm ontstane schade te herstellen en de noodige zorg voor alles aan te wenden ■ terwnl het schip verder op reis van Loggerdal nuar Brouwershaven slechts ongeveer vier-en-twintig uren storm gehad heelt, zoodat ook deze storm geene oorzaak van de algemeene verwaarloozing heelt Kun nen zijn;

0. nu, dat eene algemeene verwaarloozing aan gebrek aan naarstigheid en toezigt van den schipper, die daartoe verpligt is, is te wijten ; en dat de daardoor te weeg gebragte schade uoor grove nalatigheid ol schuld in de uitoefening van zijn beroep veroorzaakt is • 0., dat het derhalve de vraag is , of de schade, die de eischeres m reconventie bij hare conclusie van eisch in reconventie stelt te hebben geleden, en voor zoover die door het gehouden getuigenverhoor bewezen is, door de plaats gehad hebbende verwaarloozing is ontstaan , en of die schade een bedrag van f 2o0 bedraagt •

0. te dien aanzien, dat van de gebleken schade alleen het'volgende aan verwaarloozing is toe te schrijven:

1°. dat de waarlooze zeilen verrot en verstikt, de zeekaarten haveloos en de vlaggen door haveloosheid gescheurd waren , hetgeen niet anders dan een gevolg van verwaarloozing kan wezen;

2°. dat het tuig, de seiulantaarns en de koKsgereedschap'pen verwaarloosd waren , en

3". dat van de luiken de hoeken af waren ; dat de trap van de kajuit bijna niet toegankelijk was; dat de zijstukken er van los waren, en dat de deuren der kappen van logies en kajuit zonder sloten en knoppen waren ; welke schade uit haren aard ook alleen aan verwaarloozing toe te schrijven is •

0., dat overigens niet van schade gebleken is, of dat de verdere gebieken schade met noodzakelijk aan verwaarloozing behoeft te worden toegeschreven; °

O., wat het bedrag van de door verwaarloozing toegebragte schade betrelt, dat het begroeten daarvan door deskundigen ons onmogelijk voorkomt, daar men in redelijkheid met veronderstellen kan dat er personen gevonden zullen worden, die, vooral nu het schip in quuest>e blijkens üe verklaring der getuigen, verkocht is, en seuert eune belangrijke vertimmering ondergaan heeft, al zij het dan globaal, die schaue zullen kunnen begrooten; en dat men ook niet verwachten kan, dat door getuigen deze schade feitelijk naauwkeuriger zal kunnen worden geconstateerd , nu bij het gehouden getuigenverhoor dit ook niet mogelijk geweest is;

0., dal er derhalve geen ander bewijsmiddel overblijft, dan aan de eischeres in reconventie ambtshalve den eed op te leggen, ten einde te verklaren, hoe groot zij m gemoede die schade vermeent te zijn: 0., wat liet bedrag betreft, Waarvoor zij uiterlijk zal kunnen worden geloofd, dat dit eenter niet hooger dan f 150 gesteld kan wor«eu, daar do door haar gevorderde som van f ,00 geeischt was ^k met het oog 0p de schade, die zij beweert te nebben geleden aan andere dan de waarlooze zeilen, aan de trossen, stuurmansfeoederen, Kompassen, log- en haltuurglazen, kijker, roepers mist- ' hoorn ei: dergelijke, alsmede aan de boot en meer ande.e artikelen en de schade, voor zoover deze goederen haar ge.euen hebben, niet 'n aanmerking mag komen, omdat niet bewegen is, dat zij door de plaats gehad hebbende verwaarloozing is veroorzaakt;

0]> deze gronden ,

Gezien de artt. 345 en 388 W. K., artt. 1977 en 1979 B. W., artt. 56 31 j en 58B B. R. en art. 38 R. O.:

Regt doende op den eisch in conventie,

om rtetarn ^den^TscL7T0rdetlinS V8H ^ ged' " /0nVeDtie

Hegt doende op den eitht rL~° ^ ^ vanL1frkantongCehreegt ^T^ndeg6 Z ^ f""6 .

op?errofel<1 r Ue"/ea- tiUtreco-ent,e, deze^daartoê bëboo^k opgeroepen, te zweren: «tot welk bedraw „ü ; , ,

schade geleden te hebben aan de waarlooze" !' Tmee,,t

vlaggen, het tuig, de se.nlantaarns'Te kol?' ^ fekaarte" -

juiken, den trap van de kajuit en aan deuren var^de^ ° <

Wies Pn ir • * i. t j i n de kappen van *

ë*es en kajuit van het schip de burger, door <if> i

Van dip v.,b-« j i i * ue verwaarloozing

dreohi- ' 7 G ms VaU geme'd S P Va" I)a"^ifa' naar Dor- 1

reeht, van ifa Nov. 1872 tot 14 Eebr. 1873-; ,

epalen, dat zij op haren eed slechts geloofd zal worden, uiterliik c een bedrag van / 150; r

ingeval zij dien eed zal hebben afgelegd : f

daniT-'^" Ue e'st'ieies 'n reconventie haren eisch toe tot een zoo- *

dom? i Llilag' ais alzo° onder eede verklaard zal hebben, dat de *

Tan f i5o ,^ den sctaae bedraagt, doch uiterlijk tot een bedrag e

Ontzeggen haar het meer gevorderde; k

"> reecZle?!!° »r ge<J' in reconventie,' het bedrag, dat de eischeres d '^conventie zal zweren, haar te betalen;

^he'vorderin^n v^1^' t.etëeen,,2lj 'en gevolge hunner wederzijd- i «er zuilen* verrekenen ^ ^llen hebben te behalen, met elkan-

zlfbh ££?' in,COnVentie' fischere« i" reconventie, van t» en zij by slot van rekening aan den eischer in conventie, ged. h

n in reconventie, zal hebben uit te keeren interest te betalen ad 6 pet

, sjnars van af den dag der dagvaarding;

i. Veroordeelen den eischer in conventie,' ged. in reconventie, in de n kosten van dit geding, zoowel in conventie als in reconventie, voor viei vijf ie, en de ged. in conventie, eischeres in reconventie, voor :t een vijfde;

En, ingeval de eischeres in reconventie, ged. in conventie, mom ti weigeren ot nalatig blijven voorschreven eed op den bepaalden tijd i af te leggen , J

Ontzeggen haar alsdan hare vordering in reconventie; Veroordeelen haar alsdan van de volle van haar in conventie geeischte som van f 196.92 interest te betalen ad 6 pet. 's iaars van e al den dag der dagvaarding, en

i Veroordeelen haar alsdan tevens in al de kosten van dit geding ■

- Verklaren du vonnis, voor zoover den eisch in conventie betreft

- of het bij slot van rekening door de ged. in conventie uit te keeren t saldo, uitvoerbaar bij voorraad en door lijfsdwang.

• ThtGev',leitTVOw dr? ^isCher in conve»»e. gedaagde in reconventie,

^ r. i r. J. \Y. D. Schuurbeque Boei je, procureur te Zierikzee,

_ en voor de gedaagde in conventie, eischeres in reconventie, Mr. J.

, Moolenburgh , aUvokaat te Zieriuzee.)

J De gedaagde heeft den opgedragen eed afgelegd.

KANTONGEREGT TE SNEEK.

' Zitting van den 15 Augustus 1874.

i Kantonregter, Mr. L. Reitsma.

ABT. 5 DER WET VAN 7 MAART 1852 (SïBL. N°. 48). — SCHADEBEGROOTINO. — M.ANIER VAN PROCEDEREN.

) Ka" hff verzoek om ^ schade, bedoeld bij art. 5 der wet van 7 Maart 1852 (Stbl. n'\ 48), te begrooten, bij gewoon request aan den fcantonreyter worden gedaan ? — Neen.

Aan den Edel Achtbaren Heer Kantonregter te Sneek

i geeft het Gemeentebestuur van Sneek met verschuldigde gevoe! lens te kennen : 6

dat het van den heer A. J. Brevet, ingenieur van den waterstaat te Leeuwarden, bij brief vau 11 Aug. 1873 , n». 644, kennis verkreeg van het voornemen der Regering om, met toepassing van de artt. 3, 4 en 5 der wet van 7 Maart 1852 (tStbl. n". 48i 'e doen overgaan tot de plaatsing, ouder anderen , van :

zeven telegraafpalen, ieder omringd van eene dierschutting ter oppervlakte vau ongeveer 0.60 centiare, op het kadastraal n. 5u9 (reed als weiland; van sectie A uer gemeente Sneek , een telegraafpaal met dierschutting, als voren, op uo. 512 (weiland, in gebruik bij J. H. Ixeuleiij , en twee telegraafpalen met dierschuitingen a,s voren op no. 56 ^weilanu , ia gebruik b,j H. Hoekstra), beide'van dezeiiue sectie en gemeente; alie welke onroerende goederen in eigendom behooren aan de gemeente Sneek;

dat vau dat voornemen, ter voldoening aan art. 3 der aangehaalde wet, door den burgemeester vau Sneek, bij brieven van 13 Aug

1873 b23.en ' aim de gebruikers van gemelde stukken

weiland kennis is gegeven;

dat, met het oug op art. 5 derzelfde wet, eene gelijke kennisgeving aau U E. A. is gedaan door den burgemeester vau Sueek bij brief van 13 Aug. 1873, n629; '

dat aau het voornemeu der Regering op Maandag 18 Au», 1873 en volgende dagen uitvoering is gegeven ; °

dat evenwel tot de begrooting der schade door U E. A. niet werd overgegaan, hetgeen, blijkens U E. A. missive van 18 April 1874 n". 33, hieraan was toe te schrijven, dat de aangehaalde kennisgeving vau den burgemeester, „aar U E. A. zienswijze, niet kou strekken ais het middel om de zaak bij U E. A. in behandeling te brengen; °

dat, nadat van den loop der zaak mededeeling was ged.ian aan den minister van ïinantiëu , door Zijne Excellentie, bij missive vau 2 Mei 1874, afd. telegraphie, n". 1731, is te kennen gegeven: «dat de belanghebbende eischers 111 deze het initiatief behooren te neuien, en, gelijk tot dusverre altijd is geschied, bij adres den kantongua''"""""" verzoeken, tot het begrooten der scnade over te

dat de gemeente, nu de gemelde telegraafpalen met dierschuttineen op hare eigendommen zijn geplaatst, volgens art. 4 der meergemelde wet, gehouden is te duiden «hetgeen voor de instandhouding van den telegraaf vereiseht wordt*, waaruit, in. verband met de tweede alinea van dat artikel, volgt, dat de ambtenaren van den telegraaf ten allen tijde toegang i,ebben tot de gemelde eigendommen der gemeen te;

dat die eigendommen alzoo zijn bezwaard met een last die niet juridisch, maar feitelijk gelijkstaat met eene erldienstbaarheid;

Redenen , waarom het Gemeentebestuur van Sneek U E. A*. verzoekt , te willen overgaan tot de begrooting der schade, welke voor de gemeente uit de toepassing der artt. 3 en 4 van de aangehaalde wet voortvioeijen.

Sneek, 23 Junij 1874. Q. F.

Burgemeester en Wethouders van Sneek.

(get.) J. ten Cate, Burgemeester.

r* i , H. Fennema , Secretaris.

l)e kantonregter enz.,

Gezien bovenstaand reijuest van het Gemeentebestuur van Sneek •

Overwegende, dat daarbij genoemd Bestuur heeft geposeerd, da^

de Regering, ingevolge de wet van 7 Maart 1852 {Stbl. no. 48), den

18 Aug. 1873 en volgende dagen, zeven (1) telegraaf, alen heelt'doen

plaatseu op twee perceelen land, in eigendom aan gemelde gemeente

behoorende, en zulks in voege bij dat request is omschreven; en op

grond daarvan verzoekt om te willen overgaan tot de begrooting der

schade, welke daaruit voor die gemeente is voortgevloeid ;

0., dat ten deze van toepassing zijn artt. 4 en°5 der aangehaalde '

wet, luidende: Art. 4. «De eigenaars van gronden, waarover of

waardoor een electro-magnetische telegraaf wordt gebragt, zonder dat i

daartoe onteigening wordt vereiseht, zijn gehouden het plaatseu der

noodige palen, het leiden der draden, zoo boven als onder den grond, '

alsmede hetgeen voor de instandhouding van den telegraaf vereiseht '

wordt te dulden. Voor de ambtenaren van den telegraaf is zijn '

eLTndmn e", Wat daartoe behoort, schoon in of op" bijzonderen ,

wefkn t geplaatst, ten allen tijde toegankelijk». Art. 5. «De schade,

kelen „ toePahSlng der bepalingen van de twee voorgaande arti-

door d™ S, V?" eijen^W°rUt d°ür den kantonregler begroot, en door den Staat vergoed. Deze« enz.; 6 ' '

p-oheél overpi>Si!'en 'let gedaan verzoek tot begrooting der schade s geheel overeenkomstig is met de bepaling van |emeld art. 5; \

c

(1) Dit getal is door den heer kantonregter onjuist vermeld. Zie d het request. (ƒ«.) d

0., dat de gegrondheid van dat verzoek, het bestaan der geposeerde feiten, niet kan worden afgeleid uit de aangehaalde missives en brieven als zijnde deze stukken niet overgelegd; en ulsnu de vraas oprijst of eene nadere bewijsvoering wordt vereiseht?

dat de beantwoording van deze vraag zamenhangt met de manier van procederen, welke in deze materie moet worden gevolgd: a. of, ZOO als teil deze IS crpeohi'Arl rtn _ 1 . > . .

benden eigenaar, de gemeenTe"^

van ue tegenpartij, den Staat; 6. bf op gewone wize in contenS zaken, namelijk bij dagvaarding; c. 'óf op eene indere™ Tat toch indien de begrooting der schade moet worden gedaan op een eenzijdig verzoek van den eigenaar, zoo als sub a is omschreven eene nadere bewijsvoering overbodig mag worden geacht, als wordende

echte?'0."'d gestelde feiten periculo petenlis aangenomen; dat

echter, indien eene andere proces-orde ten deze mogt zijn vooreetchreven , het onderzoek en de beslissing over de al of met gegrondheid eer positieven zouden vervallen, op grond, dat het verzoek niet ware gedaan met in-acht-neming der voorge^ehrevene vo'men en foimahteiten; en mitsdien dat verzoek niet-ontvankelijk zoude zijn • dat hiia?nzlen manier van procederen, ten deze voorgeschreven: dat bj de wet van 7 Maart 1852 {SM. no. 48) voornoemd met geen enkel woord daarover wordt gesproken;

„even °d«r^^ ^""^agingen over deze wet weinig licht daaromtrent geven, dat, wel is waar, een lid der Tweede Kamer der StatenGeneraal eemge daartoe betrekkelijke vragen heeft gedaan: «hoedanig zal de kantonregter komen tot de begrooting der veroorzaakte schade! oi die begrooting zal geschieden contradictoir tusschen dtngene, die het werk daarstelt en den Staat, bi dat het contradictoir zal'gesch, deu tMjCben den eigenaar, op wiens grond gearbeid wordt, en den otaat, of Lus?chen den St^ar. «n Homrona . _ l ■ .

,, . —tcu uenoeve netwerk

booten ? ,»l L°L"12 Ue_kamonregter dle 6Cllade be-

optreden ? of zïl |" Z als expert

,1a nv„n . u » ucuueu genoora r wie

™?emr ■ "f !6n VerZUeke V8n nullen zij be-

r u « o , cx Lüö tornen om hen voor den kantonregter tu brengen?» dat evenwel de u; r*

,, , T"" -""«"ciiittuuMjue z^aiten op

deze viagen alleen heelt geantwoord: «dat hij gelooft, dat deze

pioeeuure naren loop wel ,al erlangen, ook zonder dat daarover bepalingen worden voorgedragen ; dat de kantonregter deze schade kan begrooten, wanneer hij zich daartoe in staat rekent, en zoo niet, het oordeel van deskundigen knn inW;„non . a„+

scheen om een tusschenweiie in H.™" "V"' I' ' ™

— iw wjcuiicii, teu eiuae ueze

procedure te regelen, vooral nadat dit bij de wet op de onteigening overbodig is geacht»; dat hetzelfde lid nog nader heeft aangedrongen, " de opheldering door den heer minister hem weinig voldeed; dat hij twijfelde ook aan de goede werking van de soortgelijke bepaling vau art. 9 der wet, regelende de onteigening; dat de regter uit eigen overwegjlig zich in eeene zaak of' irpanhi 1 i~_ j

- - — o—lijcuiicii , zouuer uoor

anderen te zijn opgeroepen; dat de regterlijke magt nimmer het initiatief neemt, behalve in eemge weinige voorgeschreven gevallen, b. v. verzegeling: oii overliiden enz.. . r _ .

- - ^ , UWVA^10 uc 1CL,ier spreekt

dan wanneer men het he.n vraagt; dat er geen kantonregter zal zijn, die zich de bevoegdheid zal arrogeren om expert te wezen; dat dit art. o niets bepaalt omtrent de «nnpiioKii;^;» ,• > j . . .

* -- — uiucvai ue oegroote som boven de competentie des kantonregters mogt zijn, en dat hij niet neirrnnf. hna oon <i;«- > . ° J . J

o-vr-» oenoornjKe gang m. resten zal

kunnen worden se^even-»- dnt. p^hfor t-. T . ,

.00 -- ' — ixiiuiöicr van jamuenianascne

/«aken hierop niet heeft geantwoord ;

uat pij art. y der wet op de onteigening ten algemeenen nutte van 28 Aug. 1*51 (Stbl. IiO. \AÏ\ fipnfl hnnolm.

• / *uuiüuiui, waarmeue

mutaus mutandis aitt. 3 en 5 der wet van 7 Maart 1852 voornoemd overeenstemmen; dat echter bij gemelde wet van 1851 de manier

Vun nr<\f(*i Icron ^ : ... i.

.— r Ltll aaiiKieu van net onuerwerp van art. 9 niet is

bepaald, en daarvan evenmin nir. Ha iwraa.ieia.,i—j .. .<

: . - ~ "v.aawomguigcu ; uaizuiKs

ook met kan worden afgeleid uit art. 70 en volgg. dier wet noch

hii ttiiïfl van onol,.»;n U ^ ~ f

uuui uryumemo a contrario ; dat aizoo niets anders overbluft dan ri« i

. >/-• ici-eieu vau

uitlegging toe te passen;

dat de woorden Vfln nrt. F\ rnni-nnom^ j^ _ ..

— " " «UO BU1UUO . . . worut uoor den kantonregter begroot, niet beteekenen, dat de Staat geene schade mag vergoeden dan nadat deze (Innr rltin lrant»ni-ar>m. i, - _/•

- — — ■ uuuiuuisciei 10 UCLilUOl, Ol,

met andere woorden , dat elke minnelijke bepaling van dat bedrag tusschen den Staat en den betrokken eigenaar der gronden zoude zijn verboden ; maar dat de zin van de aangehaalde woorden geen andere dan dew; kan zijn, dat, bij gebreke van minnelijke schikking

de hecrro»>t.incr dor ^«1 i„„ b*

— o o f ai gcc^uiuueu ;

dat Hieruit volet, dat de besli ssinfr fivpr fiAf rrAc^Ki*]

- o , uouweiik. lus-

schen partijen mogt zijn ontstaan over het bedrag der schadevergoeding , aan den kantonregter wordt opgedragen ;

dat door ueze opdragt aan den kantonregter de wetgever tevens heelt bepaald. dat de k ennixnemino- vnn ,tir i •• lü

, • ' gcovuu iuuue ïiiu uy

de regterlijke magt; hetwelk anders twijfelachtig zoude zijn geweest op grond van art. 148, eerste lid, der Grondwet, en art. 2 R. 0. en alzoo bovenstaande uitlegging een gezonden zin oplevert;

dat toch deze twijfel hierin zoude ziin _

« - -V" bwvDvul WC *CI

tot schadevergoeding alleen kan worden afgeleid uit de wet van 7 Maart 1852 voornoemd, en alzoo uit het jus publicum; immers niet voortspruit uit het burgerlijke regt, hetwelk geene betrekkingen regelt tusschen den Staat en de gemeente, dan alleen waar beide als bijzondere personen (loco privato) optreden; dat bepaaldelijk art. 1401 en volgg. B.W. ten deze niet kunnen worden ingeroepen, daar toch het plaatsen vau de telecrranfrifilAn von t*ia»» a** e. ...

—o r-*--* »JLaat op gronuen.

111 eigendom toebehoorende aan de gemeente Sneek, niet als eene onregtmatige daad kan worden he«r>hnnwH i„„i ..„i

. w^ iiji/cgcuueex , vui-

gens de positieven van het request, geheel in overeenstemming met

flft hpnftiiniran ,Ick »r..r H IVA , ~ .

— "Cl. / maart 1002 voornoemd is geschied; dat de bovengemelde uitlesrtriiur h«p »0r,rrAi.QQ 1.1.,

f SD "O ö uw nuuiucu vau au.

5 dezer wet boiendien zich aanbeveelt, op grond, dat alsdan de gemaakte bedenkingen hii d« Komo,lu.„ i .t. ___

v ww.uuuoiagingcii meel euueeis woraen

opgelost; dat toch deze bedenkingen eene exceptiounele regtspleging vooronderstellen , doch verdwijnen, zoodra vau een gewoon regtLedin«i sprake is : dat ook. w»rp. hii n - 0 .

- * . ' -v "^cigciuciue wet van / maart

löo2 de manier van procederen hedrwd 1 v,,,, „ic ; 1^

1 •> "«V/ aio tCLI UCZiC la HC VUii^U,

en boven sub a omschreven , het niet moegelijk zoude vallen om nog andere bezwaren te opperen, zoo als onder anleren, dat de begrooting der schade nog zoude kunnen plaats hebben , ofschoon de Siaat in der minue deze reeds had vergoed aan den betrokken eigenaar ; dat geene uitspraak over de koeten, zoowel van zegel- en registratieregten als van reiskosten en rii.ivfirlif>s «Ier dn«tnnriirrAn

mogelijü zoude zijn en dergelijke;

uat, wat er ook moge zijn van de beschouwingen, vervat in de drie laatste al inea's. nu dp. Iinvpn crp.nnmp.n hpfilisciiwr .

, .... — — o —w*v-ij^ uen zm

aer aangehaalde woorden van meergemeld art. 5 , de vraag , welke proces-orde ten deze is voorgeschreven? gemakkelijk te beantwoorden

IK : dnr, ttin.h dft trp.mppntfl SiiahIt U

0 ^ ucwerenae, op grond

der gestelde feiten , een regt te hebben tot schadevergoeding den Staat voor den comoetenten knritnnm^r u~a ® , ° ' .

, 7 "nu moeten dagvaarden .

en verder op gewone wijze in conteut.euse zaken had moeten nroce deren, ten einde zijnen eisch te doen toew.jzen; dat Tl waar op den algemeenen regel van arr i R u a ^ . ^aar ,

dagvaarding kan worden ingesteld' uitzon l ' ' eil° a"een ^

dat oeliik , • *= ' UUZ0ndenugen voorkomen, maar

> E J vea reeds is aangenomen, daarvan ten deze niet bljjkt;