WETGEVING.

i

Heden werd de gewone vergadering der Staten-Generaal, zittingjaar 1873—74, namens den Koning, door den Minister van Binnenlandsche Zaken gesloten met de volgende rede :

Mijne Heeren !

Bij de sluiting der tegenwoordige zitting voldoe ik aan de beveien j des Konings, door U Zijnen dank te betuigen voor de zorg voor 's Lands belangen , die uwe werkzaamheden heeft gekenmerkt.

Een groot deel van de zitting werd gewijd aan de voorziening in de gewone eu buitengewone behoeften voor de dienst in Nederland en Indië.

Op het gebied van wetgeving werden eenige belangrijke stappen gedaan , waaronder tot herziening van enkele gedeelten der wetboeken van burgerlijk en handelsregt. Ook mogten de tarieven van geregtskosten in strafzaken en van de consulaire regtspraak Uwe goedkeuring verwerven.

De wetten op de geneeskunde en veeartsenijkunde werden aangevuld en verbeterd, en laatstgenoemde tak van onderwijs werd geregeld.

Eene gewigtige beslissing is genomen ten aanzien van het zamenstel onzer verdedigingswerken.

De Volksvertegenwoordiging nam dit besluit niet dan na rijpelijk de offers te hebben overwogen, welke dien ten gevolge in de eerstvolgende jaren zullen moeten worden gebragt.

Uwe raadplegingen tot voorbereiding van andere wetten kunnen in het vervolg ten nutte zijn.

Omtrent eenige gewigtige zaken openbaarde zich een gemis van overeenstemming, waarvan tegen het einde uwer zitting de optreding van nieuwe raadslieden der Kroon het gevolg is geweest.

Ik heb de eer, namens den Koning, de vergadering der StatenGeneraal te sluiten.

HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN.

Zitting van Vrijdag, 18 September.

Voorzitter, Mr. E. de Greve.

Algemeene vergaderiug.

Ontslagen als voorzitter van het Prov. Geregtshof in Groningen, Mr. B. Wichers, met toepassing van art. 12, n°. 1, der wet op de Regt. Organisatie, gewijzigd bij de wet van den 4 Julij 1874 (Stbl. n°. 90).

tiikmer,

I. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake:

(eerste aanleg) W. Wellens, eischer, procureur Mr. M. Eyssell,

tegen den Staat der Nederlanden, gedaagde, procureur Mr. C. J. Eran^ois. Adv.-gen. Smits concludeert tot ontzegging der vordering. Uitspraak 23 October.

II. Gepleit in zake:

(cassatie) E. de Beaumont, eischer, procureur P. J. van der Burgh, advokaat Mr. D. van Eek, legen de firma E. Meutlels, Sarens en Coinp., verweerden.»: e, procureur Mr. M. Eyssell, advokaat Mr. A. P. Th. EjhSbII. Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 2 October.

NB. Donderdag is er geene zitting gehouden.

PLEIDOOUEN IN CASSATIE-ZAKEN.

6 Nov. De echtelieden R. D. van Sitteren en M. de Bruin, eischers, tegen J. H. Bekker en J. H. van Born , als regenten van het te Amsterdam gevestigde gesticht »de Voorzienigheid», verweerders.

BENOEMINGEN, VE&KJEZINGEN ENZ.

Bij Kon. besluit van den 14 dezer, no. 10, is Mr. J. A. G. Baron de Vos van Steenwijk, benoemd tot voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, gedurende de zitting, die zal aanvangen op den derden Maandag van September 1874.

Op de aanbevelingslijst voor regter in de Arrond.-Regtbank te

Winschoten zijn geplaatst: Mr. G. W. Baron van Imhoff, griffier bij het Kantongeregt te Winschoten, met het lot tegen Mr. J. liutgers, subst.-grilfier bij de Arrond--Regtbank te Haarlem; Mr. J. de Sitter, subst.-grilfier bij het Prov. Geregtshof van Groningen , en Jhr. Mr. E. van Panhuys , advokaat te Groningen.

Verkiezing van een lid toob de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

18 September 1874.

{Per telegraaf.)

Voor de verkiezing van een lid in de Tweede Kamer in het hoofdkiesdistrict Amersfoort, ter vervanging van den minister van Koloniën, Mr. W. Baron van Goltstein, die op zijne vroegere benoeming tot lid der Tweede Kamer in dat district is teruggekomen, — waren 1862 stemmen ingeleverd. Van dit getal waren van onwaarde en blanco gelaten 48; alzoo geldig 1814 stemmen, zijnde hiervan de volstrekte meerderheid 908. Vereenigden op zich : Jhr. Mr. M. M. VAN ASCH VAN WIJCK, lid van het muntcollegie te Utrecht, 1057 ; Mr. M. J. Pijnappel, oud-lid der Tweeue Kanier, 495 ; Mr. H. Verloreu van Thernaat, raadsheer in het Prov. Geregtshof van Utrecht, 231 stemmen, terwijl 7 op den heer J. A. Alberdingh 'ihijm waren uitgebragt. — Eerstgenoemde is derhalve verkozen.

Door den gouv.-gen. van Ned. Indië is ingetrokken, op verzoek, de benoeming van den griffier bij de Regtbank voor criminele zaken te Djocajokarta, J. Landman , tot griffier bij den Landraad te Cheribon.

BERIGTEN.

'i Gravenhage, den 19 September.

Het Prov. Geregtshof in Noordholland heeft den 16 Sept. de beschuldigden van den diefstal van een zwaan uit Artis (zie Weekbl.

n0. 3756) schuldig verklaard aan het te laste gelegde en hen tot eene • cellulaire gevangenis-straf van 3 maanden veroordeeld.

— In de op 14 dezer door de Academie van wetenschappen, afd. letterkunde, gehouden vergadering leverde o. a. de heer de Geer zijne toegezegde bijdrage over de Lex Saxonum. Na uiteenzetting der gronden, kwam spreker tot de slotsom, dat de Lex geen spoor van heidendom draagt en in de achtste eeuw niet zonder invloed van Karei den Groote door bijzondere personen is opgemaakt uit Saksisch gewoonte-regt en Erankische verordeningen.

Het gesprokene gaf aanleiding tot eenige gedachtenwisseling.

— Den 14 dezer werd te Utrecht, ouder presidium van den heer S. Brouwer, te Abcoude, de 24ste algemeene vergadering der Broederschap van candidaat-notarissen in Nederland gehouden, die door een groot aantal leden werd bijgewoond. Het verslag, door het Hoofdbestuur uitgebragt, deed den gunstigen toestand dezer vereeniging kennen, waarvan thans circa 300 candidaat-notarissen leden zijn, terwijl ruim 80 notarissen als honoraire leden zijn toegelaten. De toestand der geldmiddelen was meer dan voldoende, terwijl het tijdschrift Recht en Wet en het Weekblad voor Notaris-ambt en Registratie, ook door toeneming van het aantal geabonneerden, bleek de belangstelling van het regtsgeleerd publiek voortdurend gaande te kunnen houden.— Als lid van het Hoofdbestuur werd met algemeene stemmen herkozen de heer Mr. P. G. Bijstra, te Rotterdam, terwijl in plaats van den heer IJ. v. d. Ven, benoemd tot notaris te Almkerk, werd benoemd de heer H. van Meerlant te Utrecht, en in plaats van den heer H. W. Arentzen , benoemd tot notaris aldaar, de heer Adr. Rovers, te Asten-. De volgende algemeene vergadering, tevens gewijd aan de viering van het 25-jarig bestaan der Broederschap , zal worden gehouden te Amsterdam.

Na afloop der vergadering veieenigden zich het grootste aantal der opgekomen leden aan een gemeenschappelijken disch.

— iiaandag 14 dezer, stond voor het Prov. Geregtshof in Friesland teregt de persoon van J. J. d. lï., oud vier-en-veertig jaren , kastelein en stalhouder, laatstelijk woonachtig te Sint Jacobi-Parochie, ter zake van op deu 23 Mei jl., ten zijnen huize, terwijl eenige personen een raam zijner woning open hielden , om hem zoodoende van mishandeling zijner schoonmoeder terug te houden , een mes te hebben genomen , en daarmede naar de daar buitenstaande personen te hebben gestoken, toen de eerste stoot doel miste .daarop andermaal met dat mes te hebben gestoken, en zeggende; «dat is raak", zekeren P. Kramer zoodanig in de linkerborst te hebben getroffen, dat deze na weinige oogenblikken aan de gevolgen dier verwonding is overleden.

Als verdediger trad op de heer Mr. T. van Hettinga Tromp, procureur alhier. Na voorlezing der acte van beschuldiging werden door het Hof acht door het Openb. Min. gedagvaarde , en ëe'n door den beschuldigde voorgebragte, getuigen gehoord, waarna het Openb. Min. requireerde , dat de beschuldigde zou worden schuldig verklaard aan moedwilligen manslag, en te dier zake veroordeeld tot eene tuchthuis-straf van vijf tot twintig jaren. Het Hof bepaalde de uitspraak van het arrest op Woensdag den 16 dezer, 's namiddags twee uur, waarbij alstoen de beschuldigde, ter zake van de hierboven omschreven misdaad, werd veroordeeld tot eene tuchthuis-straf van acht achtereenvolgende jaren , en in de kosten van het proces, des noods invorderbaar bij lijfsdwang. Een talrijk publiek was bij de teregtzittingen tegenwoordig.

— Den 15 dezer werd te Rotterdam gehouden de tweede jaarlij ksehe vergadering van de provinciale vereeniging van Burgemeesters en Secretarissen in Zuidholland , en waren tegenwoordig 46 leden.

Bij de behandeling van onderwerpen op de punten van beschrijving, — waaromtrent, overeenkomstig de statuten, geen stemming werd gehouden , maar slechts eene gedachtenwisseling plaats had, — was eerst aan de orde de vraag, gesteld door Mr. H. Brandt, burgemeester van Zoeterwoude : «welke is de beteekenis van het woord woonplaats in art. 858 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, bij krankzinnigheid van denverzoeker?" Volgens dat artikel moet namelijk bij aanvraag om kostelooze procedure , worden overgelegd een certificaat van onvermogen des verzoekers, afgegeven deor «het hoofd van het Bestuur zijner woonplaats.» Nu was het hier de vraag : wanneer een «hoofd vnn een gezin» wegens krankzinnigheid naar Delft is overgebragt, en er later voor de benoeming van een curator een bewijs van onvermogen wordt verlangd voor kostelooze procedure, wie moet dat bewijs dan afgeven , de burgemeester van Delft, of die der woonplaats van den krankzinnige? Het resumé der hierover gehouden beraadslaging kwam hierop neder ; De krankzinnige behoudt zijne woonplaats daar, vanwaar hij naar het gesticht ter andere plaatse is vervoerd. Wordt naderhand de quaestie van. zijn domicilie gesteld, dan heeft men te doen met art. 75 van het Burgerlijk Wetboek: »De verandering van woonplaats zul stand grijpen door de werkelijke woning in eene andere plaats, gevoegd bij het voornemen om aldaar zijn hoofdverblijf te vestigen.» Hier wordt alzoo voor verandering van woonplaats vereisclit de daad en de wil, — en van den wil kan ten opzigte van den krankzinnige geen sprake zijn. Zoolaug over hem nog geene beschikking is genomen , blijft zijne natuurlijke woonplaats daar vanwaar hij elders in een gesticht wordt geplaatst; maar onder ^curatele krijgt hij eene wettige woonplaats. Voor die verandering geldt het genoemd artikel van het Burgerlijk Wetboek.

— Men leest in het Ind. Weekbl. van het Regt :

In hot jaar 1872 nam een der schouten te Batavia een bankbillet, groot f 1000, in beslag onderhanden van den Arabier Sech Nassar bin Aboed Assewed.

Dit bankbillet was aan een Chinees ontstolen, daarna door den dief uitgegeven en zoo op wettige wijze in handen van den Arabier gekomen.

Eenigen tijd later gelnkte het den dief te vatten en voor den Landraad te brengen. Het baukbillet werd als overtuigings-stuk overgelegd ; doch na afloop der zaak gaf de griffier bij den Landraad het niet terug aan den Arabier , onder wien het in beslag was genomen , maar aan den Chinees, aan wien het ontstolen was.

Hiermede was Sech Nassar bin Aboed Assewed niet tevreden. Hij beweerde, dat de griffier het bankbillet aan hem had moeten teruggeven en niet aan den Chinees, en stelde daarop eene actie in tegen de Regering, waarbij hij de toedragt der zaak mededeelde ; aantoonde , dat hij eigenlijk eigenaar van het billet was , en ten slotte staande hield dat de Regering hem of het billet of de ƒ 1000 moest teruggeven , daar die gelden hem ontnomen waren door den schout, dus door een landsdienaar, voor wiens handelingen de Staat aansprakelijk was.

Reeds dadelijk deed zich de vraag voor, welke soort van actie de Arabier nu eigenlijk bad ingesteld?

De Regering beweerde, dat iemand, die een bankbillet als zijn eigendom opvorderde, eene zakelijke en geene persoonlijke actie instelde ; en met die leer vereenigde zich het Hof bij arrest van 17 Oct. 1872.

Daar nu zakelijke actiën niet dadelijk voor den Hove kunnen gebragt worden, werd Assewed met zijn eisch naar den Raad van Justitie verwezen.

Van dit arrest verzocht de Arabier bij hetzelfde Hof revisie.

Het Hof, zamengesteld in revisie uit negen regters, nam hierop bij arrest van 16 Julij jl. eene beslissing, die geheel in strijd is met het vorige arrest. Daarbij was aangenomen, dat de eischer eene zakelijke regtsvordering had ingesteld.

In revisie nam het Hof aan , dat integendeel de vordering van persoonlijken aard was, omdat zij berustte op de persoonlijke gehoudenheid der Regering tot teruggave van het billet of de waarde daarvan.

Doch afgescheiden van die quaestie over den aard der regtsvordering , is de Arabier, dus overwoog het Hof verder, toch met zijne vordering niet-ontvankelijk, omdat de 6chout, die hem het billet afvorderde, in allen deele de wet heeft opgevolgd en , evenmin als de adsistent-resident, die het billet aan den griffier gaf, in eenig opzigt onregtmatig handelde.

Nu kan de Regering wel aansprakelijk gesteld worden voor onregtmatige daden harer dienaren , maar niet voor regt matige; en dus is de vordering van Assewed onjuist en niet op de wet gegrond.

Duitschland.—De wet van 1871 heeft aan de advokaten in ElsasLotharingen een tijd van drie jaren toegekend gedurende welken zij zich van de Eransche taal mogen bedienen. Hetzelfde is toegestaan aan de vrederegters voor hunne debatten en beslissingen.

Thans is eene nieuwe wet wegens het gebruiken van de Eransche taal in de regtszaken aan den Bondsraad onderworpen. Volgens dat ontwerp is het aan den rijks-kanselier overgelaten te beoordeelen, of de aanvankelijk gestelde tijd niet met drie jaren zou moeten worden verlengd.

Verbetering. — In de beschikking van het Kantongeregt teSneek van 15 Aug. 1874, Weekbl. n°. 3757 , Zitting van den 15 Augustus 18 74, lees: Beschikking enz.

loco provafo , lees : loco provati.

REGTSQELEERDE UITGAVEN.

DUITSCHE LITERATUUR.

Bethmann-Hollweo, Staatsm. a. D. Prof. Dr. M. A. v., der Civil. process d. gemeinen Rechts in geschichtlicher Entwicklung 5 Bd. A. u. d. Tit.: der germanisch-rom. Civiiprocess im Mittelalter. 2 Bd. von 8. bis 11. Jahrn. Die Carolinger u. ihre Nachfolger [inltalienl. 2 Abth. gr. 8"., S. 185—450. Bonn, A. Marccs.

Förster, Ob.-Juz.-R. Dr. F., Theorie u. Praxis d. heutigen gemeinen preuss. Privatrechts aufder Grundlage d. gemeinen deutschen Recht». 2 Bd. 3 Aufl. gr. 8°., 480 S. Berlin, G. Reimer.

Kanngiesser, App.-Ger.-R. Herm,, das Recht der deutschen ReichsBeambten. Gesetz vom 31 Marz 1873. Aus den Materialen u. der Reichs- u. Lande3 Gesetzgeb. erlautrt. gr. 8°., 306 S. M. e. Tab. in gr. 4°. Berlin , Kortkampï.

Attlmayr, Capit. F., die Elemente d. internationalen Seerechtes u. Sammlg v. Vertragen. Ein Handbuch f. die kai. u. könig. oesterr. Sec-officiere. 2 Bde. gr. 8». 384 u. 830 S. u Wien. 1872, 1873. Hof- u. Staatsdruckerei.

Brünneck, Dr. Wilh. y., das Recht auf die Zueignung der v. der SeÖ ausgeworfeuen od. angespülten Meeres-Producte u. das BernsteinRegal. gr. 8°., 90 S. Königsberg, Kock.

Nissen, Prof. Dr. Adph., Bemerkungen zum Entwurf e. deutschen Strafprocesordnung. Nach den Beschlüssen der v. dom Bundesrath eingesetzten Commission. gr. 8°., 80 S. Leipzig , Gebhabdt.

ADVERTENTIEN.

LII'MAN'S WETBOEKEN.

Bovenstaande WETBOEKEN worden thans aangevuld verkrijgbaar gesteld. Achter elk Wetboek zijn opgenomen de nieuwste wetten , waarbij sommige artikelen zijn ingetrokken of vervangen.

Achter het Burgerlijk Wetboek zijn opgenomen : de wetten van 31 Mei 1843 (Stbl. n". 22), tot intrekking en vervanging van de lste afd. van den lfiden titel, 2de boek B. W.; — van 9 Julij 1855 (Stbl. n°. 67), houdende uitzondering op de artt. 523 , 526 en 549 B. w., t.i'1 opzigte van vermiste personen bij vermoedelijke of bekende scheepsrampen; van 7 Aprii 1869 {Stbl. n°. 56), houdende afschaffing der artt. 884 en 957 B. W.; - van 18 April 1874 tStbl. ri°. 68), tot overbrenging van enkele bevoegdheden der Arrond.Regtbanken bij de Kantonregters; — van 4 Julij 1874 (Stbl. n°. 91) tot wijziging der bepalingen van het B. W. over de beperkte handligting;— en van 8 Julij 1874 (Stbl. n°. 95), tot wijziging der wettelijke bepalingen omtrent het pandreg.

Achter het Wetboek van Koophandel is gebragt de wet van 4 Juljj 1874 (Stbl. n°. 89), tot wyziging der wettelijke bepalingen omtrent het voorregt der commissionnairs.

In het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering komen nu voor de wetten van 31 Mei 1843 (Stbl. n". *23) tot intrekking en vervanging van de artt. 695 , 696 en 698 B. R.; — van 7 April 1869 (Stbl. nQ. 54; , houdende verkorting der termijnen van dagvaarding van hen, die buiten het Koningrijk wonen; — eu van 7 April 1869 (Stbl. ti°. 55), houdende afschaffing van eenige bepalingen over judiciële boeten en schadeloosstellingen.

Bij het Wetboek van Strafvordering zijn gevoegd de wetten van 29 Junij 1854 (Stbl. n°. 103), houdende uitbreiding van de regtsmagt der kantonregters in strafzaken;—en van 26 Nov. 1873 (Stbl. n°. 175), tot aanvulling van art. 96 Strafvord.

Achter elk Wetboek is tevens eene opgave gedrukt van da artikelen, die thans gewijzigd, vervangen of afgeschaft zijn, hetgeen de waarde van deze editie verhoogt.

Niettegenstaande deze uitbreiding wordt de prijs van het Werk niet verhoogd, maar blijft die bepaald op:

Burgerlijk Wetboek . , . ing, ƒ o.00, geb. f 2.50.

Koophandel 1.50. , 2.00.

Burg. Regtsvordering . . „ 2.90, » 3.40.

Strafvordering 1.90, » 2.40.

De vroegere koopers van LIPMAN'S WETBOEKEN kunnen deze aanvullingen afzonderlijk » ƒ 0.25 bekomen.

Snelpersdruk en uitgave van GïlBROEUEB'

9 ie 'g Gravenhage,