No. 3771.

dat zij wenschen te scheiden de gemeenschap, bestaan hebbeude tusschen de eerste requestrante en haren overleden man , gemelden J. Blankers , en te verdeeJen de nalatenschap van laatstgenoemde ;

dat tot dien gemeenschappelijken boedel geene andere geregtigden zijn, en dat de boedel bestaat , wat het actief betreft, uit een huis en erf met tuin en bouwland, onder Leur gelegen, groot 36 aren, 90 centiaren, kadastraal te Hernen bekend sectie B, nQ. 283,335, 336 en 337 , en uit eenige goederen van geringe waarde, terwijl het passief bestaat uit een rentegevend hypothecair kapitaal, in voormeld onroerend goed gevestigd, groot f 550, welk kapitaal is opgeëischt en afgelost moet worden, voorts uit eenige loopende boedelschulden;

dat requestranten van oordeel zijn , dat het voormelde onroerend goed zoowel tot betaling van het voormelde kapitaal, als om eene behoorlijke verdeeling te kunnen daarstellen, verkocht behoort te worden;

dat toch alleen door dien verkoop zooveel geld in den boedel kan vloeijen als noodig is tot aflossing van het kapitaal, terwijl bovendien ook alleen door dien verkoop de boedel verdeeling mogelijk wordt;

dat requestranten een openbaren verkoop in het gegeven geval het meest overeenkomstig hun aller belang achten ;

weshalve requestranten eerbiedig verzoeken, op grond van art. 1122 B. W., het benage der Regtbank te bevelen den openbaren verkoop van gemeld onroerend goed.

Nijmegen, 21 Julij 1874. Hetwelk doende,

Bekkhoff, procureur.

Zij deze gesteld in handen van den heer officier bij deze Regtbank ten fine van conclusie.

Nijmegen, 22 Julij 1874. Namens den president,

De Griffier , W. M. Frieswijk.

De officier van justitie heeft de eer te concluderen, het behage der Regtbank om «ie gevraagde mautiginu: tot openbaren verkoop ten overstaan van een open baren ambtenaar en volgens de plaatselijke gebiuiken te Verleenen.

Parket te Nijmegen, den 23 Julij 1874.

De Officier van justitie,

Louis van Kijckevorsel ,

Subst.

De Regtbank enz.,

Gezien bovenstaand verzoekschrift;

Gelet op (Je conciutie van den heer subst.-officier van justitie, Strekkeruc: dat hei der Regtbank moge behagen om de gevraagde inagny;iiig tot openbaren verkoop ten overj-taau van een opennaren amntenaar en volgens de plaatselijke gebruiken te verieenen ;

Overwegende, dat de re^terlijke magtiging tot verkoop van art. 451 seq. B. W. geheel iets anders ia dan het re^terlijk bevel tot verkoop, en art. 11*2 B. W. bedoeld; dat toch bij art. 451 de regter eénig en alleen tUfcSchen beiden komt in het belai.g der minderjarigen en Om aan te vullen wat aan de bepeikte ma^t van den voogd ontbreekt, terwijl in art. 1122 de regter beslissend optreedt, waar erfgenamen, Onveischillig of zy meerder- of „minderjarig zijn, het over den verkoop niet een* kunnen worden; dat daarom dan ook in het eerste geval verhoor van toezienuen voogd • en bloedverwanten , in het tweede Verhoor der andere belanghebbenden is voorgeschreven, en dat ook art. 455 duidelijk dt et uitkomen, dat hier van twee geheel verschillende gevallen sprake is, door te bepalen, dat daar, waar bevel tot verkoop mogt gegeven zijn , de formaliteiten der magtiging komen te vervallen;

O., dat tegen deze opvatting van de artt. 451 en 1122 niet obsteert de aanhef van laatstgenoemd artikel: //indien de erfgenamen// enz., omdat het woord bevelen in hetzelfde artikel versehil van meening, Of althans met-medewerking veronderstelt, en het geval zeer denkbaar is, dat alie erfgenamen het eens zijn, dal er verkocht moet worden, maar oneens over de vraag: wat en hoe, en allen zich nu tot de Regtbank wenden om het bevel te verkrijgen, in art. 1122 bedoeld, en daaimede de beslissing van de vraag, die hen verdeeld houdt;

0., dat nu wel de re^tspraktijk heeft ingevoerd, om ook daar, Waar alléén magtiging noodig was wegens minderjarigheid, ook de meerderjarige deelgenooteii mede te doen requestreren ; doch dat ook in zoodanig geval de Regtbank beschikte krachtens de voluntaire regtsmagt, bij art. 451 , en niet krachtens de uit haren aard contenueuse regtsmagt, bij art. 1122 B. W. bedoeld;

0., dat, toen alzoo art. I der wet van 18 April 1874 yStbl. no. 68) de bevoegdheid, o. a. in art. 451 gegeven, van de Regtbank naar den kantonregter oveibragt, dat artikel zeer zeker onaangeroerd heelt gelaten de contentieus regtsmagt, bij art. 1122 aan de Regtbank opgedragen , maar dau ook de voluntaire regtsmagt van art. 451 hteit overgebra^t naar den kantonregter, en dat wel deze regtsmagt in haren geheelen omvang;

O. toch , dat art. 1 voornoemd er niet naar vraagt, of de minderjarigen alléén of met anderen bezitten , of het doel is boedelscheiding , boedelredding of iets anders, maar dat het art. 451 in zijne algemeenheid op het oog heeft: alzoo het geval, dat er magtiging noodig is wegens minderjarigheid;

O., dat hiertegen vruchteloos worden ingeroepen de beraadslagingen over de wet van i8 April 1874, omdat de trouwens niet altijd duidelijke beweringen, bij die gelegenheid gevoerd, kennelijk haren oorsprong vinden in eene min juiste opvatting van de verschillende gevallen, bij de artt. 451 en 1122 bedoeld, en die beweringen buitendien niets kunnen veranderen aan de algemeene bewoordingen van art. 1;

0., dat ook de ratio legis deze uitlegging schijnt te vorderen , nademaal er geene enkele reden denkbaar is, waarom de wet van 1874 den lageren regter alleen bevoegd zou hebben verklaard, waar het goederen geldt, waarbij alleen minderjarigen zijn betrokken; daarentegen den hoogeren regter zou hebben aangewezen in die geVallen , waar, juist wegens de onverdeeldheid, de noodzakelijkheid Vftn den verkoop in den regel aan minder twijfel onderhevig en alzoo gemakkelijker te beoordeeien zal zijn dan wel in andere gevallen ;

0.y dat, dit zoo zijnde, de Regtbank zich ten deze onbevoegd 2&1 moeten verklaren;

0. toch, dat hier 's regters tusschenkoinst kennelijk alleen wordt gevraagd, omdat er onder de requestranten minderjarigen zijn , alzoo propter art. 451, daar requestranten niet eens beweren, dat er eenig geschil zou bestaan , waarbij een regterlijk bevel kan te pas komen ;

0; dat het naauwelijks behoeft gezegd te worden, dat hierin geene verandering gebragt wordt, doordien requestranten hier art. 1122, in plaats van art. 451 hebben aangehaald, daar toch die verkeerde aanhaling niets kan veranderen in de bevoegdheid des regters;

Üegt doende enz.,

Verklaart zich onbevoegd om op bovenstaand verzoekschrift te beschikken.

(.Alzoo magtiging krachtens art. 451; maar waarom dan niet vóór

de invoering van de wet van 18 April jl. dat artikel nageleefd in zijn geheel ? Toen gaf de Regtbank de magtiging, zonder te gelasten het verhoor van toezienden voogd en bloedverwanten. lnz.)

KOLONIALE ZAKEN.

HOOG GEREGTSHOF YAN NEDERLANDSCH INDIE.

S^erste kamer.

Zitting van den 4 Julij 1874,

Voorzitter, Mr. F. Alting Mees.

Raadsheeren, Mrs.: Th. K. van Slingerlandt , J. Sibeniüs Trip ,

W. E. yan der Hout en C. W. H. van Schelle.

Cessie. — Nietig-verklaring daarvan. — Cessie van eenen

aan anderen toebehoorende schuldvoudering.

De cessie door er fgrnarncn eener schuldvordering, tot den boedel behooiende , zonder medeweten zijner mede-er fqenamen, is nietig.

Evenwel kunnen die mede-erJ'tjenamen de idetig-oerklaring der cessie niet vragen, omdat zij bij die acte gten partij zijn geweest.

lo. Tan King Hoa, 2°. Tan King Koh en 3o. Tan King Keh,

appellanten ,

tegen

Yap Tjie King en Tan King Tjiang , geïntimeerden.

De Chinees Tan Wilong overleed , met achterlating van vier erfgenamen , van welke eén goedvon i om buiten weten zijner medeerfjienamen eene tot den boe lel behoorende schuldvordering aan een anderen Chint^p te cederen, zoogenaamd te^eu cessie eener vordering, welke deze laatste van zijnen kant op uen boedel zou hebben. l>e me le-erf^enamen bemerkten eindelijk wat er gebeurd was, en vernamen tevens , dat de gecedeerde schuldvordering door den debiteur was beiaald.

Hierop vorderden zij nieiig-verklaring der cessie en eischten tevens de neiden op , die in voldoening der gecedeerde schuldvordering waren betaald.

liet H002 Geregtshof overwoog, dat de mede-erfgenaam , welke de schuidvo dermg, die tot den boedel behoorde, had gecedeerd, beschikt had ovei* eene zaak , waarvan hij geen eigenaar was.

Cessie of verkoop \an eens anders goed is nietig, maar de nietigverklaring dier c>.s>ie konden de mede-erfgenamen niet vorderen.

Zij hadden bij die nietig-verklaring geen belang, omdat de verko >p van eens aiders goed den eigenaar niet kan schaden , die , in weêrwil van dien vei koop, eigenaar blijft.

Hier deed zich evenwel eene moeijelijkheid op.

De mede-erfgenamen konden wel op re^tskundige gronden beweren, dat de cessie hunner aandeden in de schuldvordering door een niet. eigenaar was geschied en dus nietig was; maar de schuldvordering zelve was door betaling vernietigd, en zij verkeerden dus in de onmogelijkheid om hun eigendom weder op te vorderen.

Het Hoog Geregtshof overwoog, dat, nu de schuldvordering zelve was vernietigd , de mede-erfgenamen geregtigd waren het daarvoor ontvangen montant terug te eischen.

Het Hof enz.,

Gehoord partijen ;

Met betrekking tot de daadzaken :

Overnemende het exposé daarvan , vervat in het tusschen partijen door den Raad van Jusiitie te Samarang op den 10 Sept. 1873 gewezen vonnis , waarbij de eischers , thans appellanten , met hunne tegen de gedaagden, thans geïntimeerden , ingestelde vordering zijn verklaard te wezen niet-ontvankelijk, en zij zijn veroordeeld in de kosten van den processe;

O., dat de eischers van dat vonnis zijn gekomen in hooger beroep en , nadat te^en den tweeden geïnt. was verstek verleend en deze voor de tweede maal was opgeroepen en op die dagvaarding niet was verschenen , ten dage dienende , op de gronden, in de conclusie van eisch in appel vermeld, hebben geconcludeerd, dat het den Hove behage te ontvangen het appel; te vernietigen het vonnis a uuo, den 16 Sept. 18-3 tuaschen partijen gewezen, en, doende wat. de eerste regter had behooren te doen, alsnog, hetzij na voorafgaande toewijzing van de subsidiaire en incidentele conclusie, da', liet den regter zou behag'eri, alvorens op de hoofdzaak regt te spreken, de eischers te vergunnen door getuigen te bewijzen da daadzaak : «dat ged. Tan King Tjiang en de eischers, thans appellanten, eénige universele erfgenamen zijn van hunnen vader Tan Wilong ;<* hetzij met passering van dien, toe te wijzen den in eersten aanleg gedanen eisch eu genomen conclusie, daartoe strekkende, dat het den Hove behnge, de bij acte, gepasseerd voor notaris P. ,J. Serlé dd. 30 Sept. 1870, n*. 34, tusschen den eersten en tweeden geïntimeerden aangegane overeenkomst van cessie , te verklaren nietig en van onwaarde en wijders den eersten geïnt. Yap ThieKing te veroordeelen om aan de appellanten, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te restitueren en te betalen de som van J 36U0 , met de renten daarvan ad 6 pet. ""s jaars van af den dag der dagvaarding tot aan de voile voldoening toe, en met de hoofdelijke veroordeeling der geïntimeerden in de kosten der beide instantiën ;

dat de eerste geïnt. voor antwoord in appel heeft geconcludeerd tot verwerping van het ingesteld hooger beroep, bekrachtiging van het vonnis a quo en ontzegging alsnog van de door appellanten , eerst eischers, ingestelde vordering, immers tot niet-ontvankeiijkverklaring van die vordering met de kosten;

Met betrekking tot het regt;

0., dat in eersten aanleg is gevorderd: 1». te-niet-doening van eene overeenkomst van cessie , bij welke door den tweeden aan den eersten ged. is verkocht eene schuldvordering, groot f 4000 , die wijlen de Chinees Tan Wilong (vader des eischers en van den tweeden ged.) had op Pangerang Aria Koesoemo di Ningrat, en zulks in verrekening met eene schuld , groot f 2000 , ten laste van wijlen Tan Wilong en ten behoeve van den cessionaris (eersten ged.) , en 2o. veroordeeling van den eersten ged. tot betaling aan < de eischers eener som van f 3600, met interessen en kosten;

dat deze vordering is gebaseerd op de bewering, dat de tweede ged., als met de eischers ieder voor een vierde gedeelte geregtigd tot de nalatenschap van wijlen Tan Wilong, onbevoegd was over des eischers aandeel in die schuldvordering te beschikken; dat die verkoop krachtens art. 1471 B. W. nietig is; dat voorts de in opgemelde overeenkomst uitgedrukte oorzaak is valsch, daar toch Tan Wilong niets aan den eersten ged. verschuldigd was, en eindelijk op het tusschen partijen erkend feit, dat de eerste ged. van den debiteur Pangerang Ario Koesoemo di Ningrat de betaling der opgemelde schuldvordering ad f 4800 ontvangen heeft;

0., wat betreft de vordering tot te-niet-doening der overeenkomst van cessie, dat overeenkomsten alleen van kracht zijn tusschen de handelende partijen, en zij aan derden niet ten nadeele kunnen ver¬

strekken , noch aan die derden voordeel kunnen aanbrengen; en hieruit volgt, dat, als de tweede ged. aan den eersten ged., zoo als beweerd wordt, het goed der eischers heeft verkocht, deze laatsten daardoor niet verbonden zijn, en alzoo geen belang kunnen hebben bij eene nietig-verklaring der aangegane overeenkomst;

dat dan ook de wet in art. 1471 B. W. alleen eene actie toekent aan kooper of verkooper tot te niet-doening van den aangeganen koop en verkoop, maar die actie in geen geval kan of behoeft te worden ingesteld door den eigenaar, die daardoor niet benadeeld is kunnen worden;

O., dat derhalve de vordering tot te-niet-doening der meergemelde overeenkomst van koop en verkoop en cessie der ten processe bedoelde schuldvordering den eischers niet volgen kanjer voorts, wat betreft de vordering tot restitutie vau der door den eersten ged. van den debiteur ontvangen som van f 4800 , dat de eerste ged. die som vau den debiteur heeft ontvangen als houder en beweerd eigenaar van de ten diens laste bestaande schuldvordering ;

dat voorts ten processe consteert en tustchen partijen is buiten geschil, dat de aan den eersten door den tweeden ged. gecedeerde schuldvordering was het onverdeeld eigendom der dne eischers en den tweeden ged., ieder voor een gelijk aandeel en alzoo inderdaad door den tweeden ged. in eigen naam en even alsol hij éémg regthebbende was, is verkocht eene schuld.oidering, welke voor 1/3 gedeelte aan de eischers toebehoorde ;

dat de regter a </uo wel heeft uitgemaakt, dat zoo doende de tweede gea. niet heeft veikocnt eens anders goed, omdat, zoolang er geene scheiding eu deeiing heeft plaats gebad , de bedoelde inschuld geaent wordt nog tot de nalatenschap te behooren, e.i oimat, al» zij bij de boedelscheiding aan den tweeden ged. worut toebedeeld , tij zal blijken haar als eigenaar te hebben verkocht, doen ueze regtsleer niet opgaat;

• dat toch , zoolang de boedelscheiding niet heeft plaats gehad , elk der erfgenamen re^t van eigendom Kau doen geiden van zijn aandeel op de na^eiaten goederen, en volgens de wet do verkoop door een der erfgenamen van een tot de nalatenschap ocboorend goed wei geldig wordl, waiin er hem later dal ^oed Wur^t toebedeeld; maar daaruit nog niet volgt, dat die verkoop, tot zoolang de b <edeiscbeiaii'g niet heeft plaat» gehad, als geldig moet wor.ieu Oeochuuwd;

dat, met andere noorden , uie verkoop mei o..geldig wordt door de vervuiling der ontbindende Vuoi waarde, voor bet geval n. l. dat de verkochte zuak niet uun deu veiko»per wordt toebedeeld; maar zij juist omgekeerd eerst geldig, wordt door de vervuiling der opschortende voorwaaide, voor het geval n. 1. üe verkochte zaak aan den verkooper wordt toebedeeld ;

dat die verkoop, zoolang de bedoelde voorwaarde niet is vervuld, nietig is , en alzoo in casu, daar nog geene andere scneiding en deeling heeft piaats gehad, toepassenjK blijft de bepaling uer wet, houdende , dat de eigenaar het regt heeft om de aan hem toebehoorende zaak van iederen bouder terug te vorderen in den staat, waartn zij zich bevindt;

dat derhalve de eerste ged., nu de schuldvordering zelve door betaling is te niet gegaan , genouden is om het door hem outvangen moiiunt, voor zooveire het aandeel der eischers betreft, aan hen terug te geven;

0.y dat hiertegen niet obsteert de bewering des eersten ged., dat hij, tegen eessie der bedoelde schuldvordering, afstand heeft gedaan van de schuld der nalatenschap, groot f 2000, en htj in allen gevalle deze som voor het aandeel der eischers in compensatie zou kunnen brengen, daarin de eerste plaats het bestaan dier schuld door de eischers is ontkend en ten processe onbewezen is; maar buitendien de eerste ged., ook al bestaat de schuld, door de toewijzing der thans ingestelde vordering niet benadeeld wezen zal;

dat toch de overeenkomst, door den eersten ged. met den tweeden ged. aangegaan, voor de eischers is eene res inter alios acta, waaruit zij geen voordeel kunnen putten, en derhalve de eerste ged., wanneer hij later zijne vermeende regten op die som van f 2000 tegen de eischers, ieder voor hun aandeel, wii doen geldeu, door den bij meerbedoelde acte van cessie gedanen afscand van zijn regt op die schuldvordering, niet benadeeld wezen kan;

Lettende op de aangenaal ie wets-artikeieu , op artt. 574 , 1263 seq., i340 en 1386 B. W. en op art. 58 B. R.;

Kegt doende enz.,

Ontvangt het appel;

Doet te niet het vonnis, waarvan appel, voor zoover daarbij de vordering tegen den eersten ged. tot restitutie eener som vau / 3600 niet-ontvanke ijü is verklaard;

Veroordeelt den eersten ged. Yap Tjie King om aan de eischers te voldoen en te betalen eene som van f 3600, met de interessen van dien van af den dag der dagvaarding;

Verklaart de eischers met het anders of meerder geëischte te wezen niet-<>ntvai,keiijk ;

En voorts wat betreft de kosten :

Veroordeelt de eischers in de kosten , zoo in eersten aanleg als in hooger beroep gevallen , op de tegen den tweeden ged. ingestelde vordering, met uitzondering van die , gevallen op het tegen dezen verleend verstek, weike ten zijnen laste blijven;

Veroordeelt den eersten ged. in alie kosten, zoo in eersten aanleg als in hooger beroep, op de tegen hem ingestelde vordering gemaakt en gevallen.

MENGELWERK.

STATISTIEK VAN HET GEVANGENISWEZEN IN NEDERLAND, IN 1871.

Reeds hebben wij in n°. 3756 een algemeen overzigt van die statistiek gegeven. Eenige punten verdienen eebter eene meer breedvoerige mededeeling.

1°. Wat den leeftijd der gevangenen betreft. Het getal jeugdigen beneden de 16 jaren bedroeg in 1871 en de vier vorige jareu als volgt (

Strafge- Huis. v. Iluiz. v.

Jaren. vangenissen. verzeker. arrest. Totaal.

1871 291 203 294 788

1870 270 210 275 755

1869 308 267 318 893

1868 334 322 563 1219

1867 304 324 582 1210

Ofschoon het getal jeugdige gevangenen over 1871 een weinig hooger is dan over 1870 , geeft ook hier de vergelijking met de vorige jaren eene gunstige uitkomst. In het geheel zijn er, ondanks de meerdere bevolking des lands, in 1871 422 minder jeugdige gevangenen dan in 1867, en 431 minder dan in 1868.

Op 100 gevangenen kwamen voor beneden 16 jaren: in 1871 4.74; in 1870 4.56; in 1869 5.06 ; in 1868 6.56 , en in 1867 6.26.

Bij vergelijking van de cijfers van 1871 met die van 1867 ontwaart men dat er in eerstgem. jaar waren, gevangenen van 16 tot