verpligting dengene, op wien zij rnst, tot nakoming er Tan verbindt

i.- n_ i.::j j•_ ... .

up wei*. ujusup uie wertige verpligting is ontstaan. Ik heb thans nog te onderzoeken, of gegrond is, wat bij het tweede

— n i J .1.1 i , . J

juiuuei wurm ueweeru, «at aoor ue toepassing van meergemelde verordening geschonden is art. 625 B. W., als wordende bij de artikelen dier verordening, die de regter toepasselijk heeft geoordeeld, geschonden , zoowel het eigendomsregt van den eigenaar van den dijk (de

.mai&c vnu , ais uac aer onaernoudpligtigen.

De bewering:, dat de verordening in hftl'A hior fnorronocto ortilralc

de eigendomsregten schendt van den eigenaar des dijks, is ook reeds voor het Hof gevoerd, doch bij het beklaagde arrest wederlegd met

uc «putoiKiug, aai geenszins is geoiesen , aat de Marke zelve zich door de verordening verkort of beperkt acht in hare eigendomsregten, ja veeleer uit de omstandigheden, die tot het niet-verdeelen van

ucu U1J* C11 uaitriarj^s iiggenae strooit gronds hebben geleid,

is op te maken, dat de Marke alle vrede moet hebben met eene regeling van bet onderhond, d 1« 7.11 VPry.llimH Vioofr *o Kon;avlrctol lïr»^ .

" > V —"»'"vuiii iv. uu *» ^,1 aoubiiigcu ;

en dat alzoo, nu niet regtens blijkt, dat er aan zijde van dengene,

uicu liet, aangaat, verKornng oi oepemng van eigendomsregten wordt

ucwcgiu, ub icgier uaarover niet neert te besJissen.

Met die arpiinrrenf.nria kon He ctd 1^». „;„u •„ ^

.. Div/uti uci luomuiio Zjiuii mei

vereenigen. Zijns erachtens moet de wettigheid eener verordening niet

Duujvutiei, luuiii uujecuei ueoorueeia worden, en Kan dit oordeel niet afhankelijk zijn van de klagte van hem, die door de verordening is bezwaard. Mij komt het voor, dat de redenering van het Hof, hoewel onnoodig ter wederlegging van de beweerde eigendoms-schending, zich wel laat verdedigen. De leer van den Hoogen Raad is (men zie o. a. het arrest van 8 Maart 1870, Weekbl. n». 3! 99, v. d. Honekt, Gem. Zaken, XXV, p. 150), dat de regler, die de Grondwet moet nakomen en volgens de wet moet regt spreken, in zijne uitspraken geene verordening mag toepassen, indien door die toepassing de Grondwet of de wet zoude worden geschonden. Het is dus , volgens die jurisprudentie, voor den regter alleen de vraag, of' de toepassing dezer verordening in het hem voorgelegde geval aanleiding kan geven tot schending van de wet, niet of in het algemeen bepalingen als die, waarvan de toepassing gevraagd wordt, met de Grondwet' en de wet zijn overeen te brengen. Hier was het de vraag, of de req. verpligt was te voldoen aan den hem bij de verordening opgelegdeu last tot oDderhoud van een pand in den Stuw- en Geuchierdijk, dan wel of hij daartoe niet gehouden was, als kunnende hij den dijk niet onderhouden, bet tot het onderhoud benoodigde niet verritten, zonder de eigendomsregten der Marke to kienken. En nu schijnt dé zin van 's Hwfs beslissing deze te zijn, dat, vermits niet blijkt, dat de Marke beweert in haar eigendomsregt verkort te zijn, maar veeleer uit de omstandigheden is op te maken, dat zij met de vastgestelde regeling genoegen genomen heeft, .te regter in dit geding niet heeft te onderzoeken, of de Marke krenking harer renen zou kunnen beweren.

Het Hof is dus van oordeel , niet, zoo als de req. beweert dat om schending der eigendomsregten van de Marke te kunnen' aannemen, deze, ter handhaving van die regten, in het strafgeding zoude hebben moeten interveniëren , maar dat de req. zich te vergeefs op het eigendomsregt der Marke beroept, nu ten processe niet is gebleken , dat de Marke zich in haur eigendomsregt verkort acht, veeleer aannemelijk is, dat zij dit niet doet, en dus tegenover den req., die van geen tegenspraak der Marke heeft doen blijken, die zelfs'niet heeft beweerd tegenspraak van de Marke ondervonden te hebben, — niet behoeft te worden onderzocht, of rie Mart»

' — *»"> " ij met uc

regeling geen genoegen nemen, zich met grond op art. 625 B. \V. '.OU kunnen beroepen : eene vraag, die alleen zou kunnen te pas komen , indien de req., uit hoofde vau tegenspraak van de Marke, niet onderhouden had.

Maar wat daarvan ook zijn moge, door de hier toegepaste artikels der Gramsberger verordening kan de eigenaar van den dijk de Marke van Ane, in zijn eigendomsregt niet zijn verkort of gekrenkt vermits daarbij de Marke niet van haar eigendomsregt is beroofd daaibij niet de vrije beschikking over het eigendom der Marke aan derden, niet-eigenareu van den dijk, is opgedragen , doch alleen het onderhoud daarvan is geregald, bepaald in welken toestand de dijk zich bij iedere schouw zal moeten bevinden. En de aanwijzing van een derde als onderhoudpligtige kan aan de wettigheid dezer regeling met betrekking tot den eigenaar niet in den weg staan. Want de eigenaar, wien bij verordening, geëmaneerd van de bevoegde magt, de last kan worden opgelegd zijne zaak in zekeren toestand te hebben , nademaal hij daardoor alleen in het gebruik en genot van zijn eigendom beperkt wordt,— kan voorzeker met beweren in zijn regt vei kort te zijn, doordien de last van onderhoud op een derde is gelegd , al wil men aannemen , dat bij zoodanige regeling de eigenaar niet zelf mag onderhouden, maar moet gedoogen , dat zijn goed in den bij de verordening bepaalden toestand door een derde gebragt worde; want ook dit is slechts eene beperking van gebruik en genot, 'Jie, met het oog op art. 625 B. W., en waar het, zoo als in casu', een dijk geldt, ook, met het oog op art. 720 B. W., allezins bestaanbaar is.

Bij de bewering, dat door de oplegging der verpligting tot onderhoud het eigendomsregt der door de verordening aangewezen onderhoudpligtigen wordt geschonden, behoef ik mij niet lang op te houden. Zij vindt hare wederlegging in de ondubbelzinnige bewoordingen van »rt. 2, waarbij ais onderhoudpligtigen zijn aangewezen «de hoofden yan huisgezinnen , wonende in de buurtschappen Ane en Anerveen , 'eder voor een gelijk gedeelte, uitgezonderd degenen, die minder dan «en hectare grond in eigen gebruik hebben». Want uit die aanwijzing "lijkt duidelijk , dat de hier bedoelde onderhoudspligt niet is een reële , het eigendom drukkende, last, maar eene personele verpligting. De eigendom van den grond der onderhoudpligtigen wordt daardoor 'liet getroffen; het zijn niet eigenaars, die als zoodanig met het Onderhoud worden belast; en hier zijn dus niet, zoo als in de getallen, bedoeld bij de in de memorie aangehaalde arresten, sommige gronden of panden bezwaard met een last tot onderhoud van werken, '•uiten die eigendommen gelegen, en kan dus ook van schending vau *rt. 625 B. W. geen sprake zijn.

Ik vereenig mij daarom ook niet met het tweede middel. De opmerking , die de req. bij dat middel voegt, dat onderhoudspligt is ';ene verpligting van burgerlijken aard, die niet dóór straffen kan borden bevestigd,— scbijt.t te steunen op ait. 231 der gemeentewet, waarin echter zoodanige bepaling niet voorkomt, en dat overigens ''ok voor wat betreft het onderhoud van dezen dijk alle toepassing 'list, terwijl dit beweren overigens ook in strijd is met de jurispruentie van den Hoogen Raad, die bij tal van arresten, o. a. bij dat ver den stationsweg te Geldermalsen, publiekregtelijke verpligtingen °t onderhoud erkend en door toepassing der op de niet-nakoming "aarvan bedreigde straffen gehandhaafd heelt.

Mijne conclusie strekt tot verwerping van het beroep en verooreeling van den req. in de kosten.

De Hooge Raad enz.,

Gelet op de middelen van cassatie, namens den req. voorgesteld bij "niorie. en bestaande in:

Ju1" 6ch_ePdinK van de artt. 230 en 231 der gemeentewet van den 29 Dij I8f,| (Stbi. „o. 85^ ^oor toepassing van de artt. 1,6, 10 . ' ,3 '!fr voormelde verordening van de gemeente Gramsbergen 1 en Stuw- en Geuchierdijk: a. omdat bjj die artikelen der veror¬

dening: od een nrivaat-eiu-endnm nnr1prhr»iirïcr\lJr*f Jrylioirl rrtJanA .

, « » , gvicgu

o. te gelijk met schending van art. 172 der Grondwet, in verband

mAt rl o oi-tf «1 I 1 nr. non ,l _ . . ,

«w auu. *ii ou tav uer gemeentewet, omdat door de toepassing van die artikelen een van gemeentewege gevestigde last bij uitsluiting aan sommige ingezetenen wordt opgelegd , en een privilegie

vorlaonrl JV, 1, ,1 1 i . . . • '

fviiwuu iu uot ölua. uur ueiasungen ;

2°. schending van artt. 625 B. W., door de toepassing van dezelfde artikelen dier plaatselijke verordening, omdat daarbij , onder bedreiging van straf, aan sommige ingezetenen van enkele buurtschappen dier gemeente, bepaaldelijk aan de eigenaren van minstens

* uwta.ic niuuu, uuueinuuupji£iigneia worac opgelegd van werken, aan

ingezetenen eu £ceu uier gronueigenaren, maar geneel alleen aan een derde in eisrendom toehohnorenHe.

Overweyende, wat het eerste middel betreft, dat bij de ten deze

Tciuiwutug uer gemeente ijrainsDergen wordt geregeld

iiv. uuucuiwuucu van uen öiuw- en ueucnieraijK m de buurtschappen Ane en Anerveen in die p-emeente pn omtrent ironnamdrm ah^ k;;

e s -.vuu ^vnv/vuiui.11 VIIJ f* UIJ

het beklaagde arrest feitelijk is beslist, dat deze niet aan de gemeente

UiauiBWIllGII UC Uü t „ r 11B n r hpf PKrondum ia rrahln^nn

•» wi&vimuiu w gvuigtbU IttU UC UUg

iiiot uiituuimcu uiar&e van Aüe ;

0.. dat wel de artt. 230 f»n 931 rW i7omoonfan-nf a*

aan de gemeente toebehoorende eigendommen en werken; maar dat

uiciuib met vujgt, uac uaarom de gemeentewetgever met bevoegd zoude zijn den onderhoudspligt te regelen van zoodanige eigendommen ot werken in de p'fimpp.ntrt waIIta wol r»;^ «on

r> aan ^ClL'CtlUC

behooren, maar waarvan nogtans in het huishoudelijk belang der

&vultculc eeue legeung inogt worden vereischt; dat toch art. 135 der gemeentewet, in verband met art. 720 B. W., daartoe in dat geval de bevoegdheid verleent. Pil hfit nnHorlirtllH von in .^v

ra - > 'UU 1.6U 1U uc gcmocnic

gelegen dijk , als de onderwerpelijke tot keering van het vloeüwater

olilnox A I. J l . i .

"coicuiu, wü uoor net plaatselijk belang kan worden geboden ;

0., dat mitsdien de regeling der onderhoudpligtigheid van voormelden dijk bij de toegepaste verordening, hoezeer die dijk niet aan de gemeente behoort, maar het privaat eigendom is van de marke van Ane, op zich zelve met de artt. 230 en 231 der gemeentewet niet is in strijd;

O.. dat dit ook niet k an fyp.7.perrï wnrilpn v«n rln «ril ;a m-o ornn ;A „

«— ~Ö ^ «V, " you, noait/p lil uc

toegepaste artikelen der verordening de onderhoudpligtigheid is geregeld; O., dat deze , wel is waar. Kii «rt. 9 Hor „n.Awia,,;.„

- 1 ~ 1B

opgelegd aan de ingezetenen in hpt

• ^ gciucouic , uiuoi

slechts aan »de hoofden van huisgezinnen, wonende in de buurtschappen Ane en Anerveen, ieder voor een gelijk gedeelte, uitgezonderd degenen, die minder dan 1 hectare grond in eigen gebruik hebiien:» maar dat art. 231 der sem«pntow«t ili^n hof t

. o v« »"VVU UbU UIIUI.I UUUU

der in art. 230 bedoelde werken eu gebouwen, — dat is die aan de

MBuwieu, — Denouuens bestaande wettige verpligtingen

van anderen, tot een gemeentelast heeft verklaard ;

0., dat hieruit vok-t. dat. in rara o I < ) o fr,« n. —. U „ » ™ ^ 1 CA ,

# o- » > — uwopaaoiug vau ucii6cuue

beginsel ook in andere gevallen , bij ten nutte der gemeente bestaande werken, soms billijk zijn te achten, de plaatselijke wetgever nogtans, nu dat begiqsel in art. 231 uitsluitend met opzigt tot gemeente-eigendommen en werken is iiir(rpn™irpn ri00„.„„

— i — / uaaiaau uutt

alleen voor dat geval door de wet is gebonden, en dnr. hü «ovni.»

door het niet toenassen er van on ««n w^rlr rw oia

.... ' r " j ■ \j\ji nicmc

dijk, niet aun de gemeente behoort, — niet in strijd met de wet

iv«ii gcuauuciu ;

0. voorts ten r.anzipn Hpr hü hof i i

— „.j www .u.^vAci lcvcijö uBwecrue scneu-

ding van art. 172 der Grondwet, in verband met de artt. -217 en 239 der cremeentewet. dar. nipt ipdoro kü «o„o i j.

> —— - '>j Tsiuiucmug uugeiegue

last of verpligting voor eene belasting, in den eigenlijken zin vau dat woord, is te houden , en dat wel allerminst waar het, zoo als hier, eene plaatselijke belasting zou gelden; dat toch de gemeentewet geene praestaties in natura ais plaatselijke belastingen kent dan de in art. 239 bedoelde verpligtingen tot levering of arbeid ten behoeve van gemeentewerken; dat echter bij deze verordening geen sprake is van zoodanig werk , maar van de verpligting tot onderhoud van een aan de gemeente niet toebehoorend werk, en daarbij ook geenerlei bepaalde, persoonlijke arbeid of levering , als bij art. 239 bedoeld, wordt voorgeschreven; dat derhalve bij de hier opgelegde verpligtingen aan plaatselijke belasting, in eigenlijken zin en naar de we"t, niet valt te denken , en even daarom alle gevolgtrekking faalt die bij het middel, uit de aangehaalde artikelen , op deze veronderstelling gebouwd is ;

G., dat het eerste middel van cassatie dus in beide gestelde opzigten is ongegrond;

0., dat het tweede middel steunt op de bewering, dat door de toegepaste artikelen der verordening zoowel het eigendomsregt van den eigenaar van den dijk , de Marke van Ane , als dat der bij de verordening aangewezen onderhoudpligtigen wordt geschonden;

O., dat daarbij de vraag, of de req., die geen eigenaar is van den dnk , nogtans de onverbindbaarhfiid Hier t„a,

—— ai tii\cicu , un

grond van schending daardoor van de reirt.nn <lof i

— o --5-"" wgvimaio, IV Uil -

nen beweren , en zulks ook dan zelfs, wanneer de eigenaar, als in

lU3tt uc geen dhjk geert vau zich tegen de uitvoering der daarbij aan anderen opgelegde verpligtingen tot onderhoud van den dijk te willen verzetten . e^rst <i»n to

' IU IIOIUCU U5B11SI , wau-

neer het mogt vaststaan, dat werkelijk de regten van den eigenaar daardoor werden geschonden ;

0., dat echter door de bij die artikelen opgelegde verpligtingen de eigenaar van zijne regten als zoodanig op den dijk niet wordt beroofd, noch ook de vrije beschikking over dien eigendom aan anderen wordt opgedragen , maar bij die artikelen enkel ten laste der aangewezen onderhoudpligtigen is bepaald, in hoedanigen staat de dijk zich bij de jaarlijksche schouw zal moeten bevinden ;

O., dat de hieruit ontstaande beperking van het vrije genot en gebruik van den dijk, waar die beperking is uitgegaan van de daartoe bevoegde magt, niet strijdt met het regt van eigendom, zoo als het bij art. 625 is omschreven, maar eene verpligting oplevert, waaraan de eigenaar zeif zich bij de uitoefening van zijn regt zou moeten onderwerpen, en waaraan deze, daar het in den aard dier verpligting ook voor den eigenaar geene verandering brengt, of zij niet aan hem zeiven, maar aan anderen opgelegd is, dus ook voor dit laatste geval is gehouden ;

0., dat alzoo door de toegepaste artikelen der verordening de regten der eigenaars van den dijk niet worden geschonden;

0., dat evenmin ook de bij de verordening aangewezen onderhoudpligtigen door die artikelen in hunne eigendomsregten worden verkort; dat immers uit de boven aangehaalde bewoordingen van art 2 der verordening duidelijk blijkt, dat daardoor niet, zoo als de req ten onregte beweert, een reele last op hunne eigendommen gelegd is , maar enkel eene persoonlijke verpligting te hunnen laste wordt vastgesteld, vermits daarbij geene panden of gronden, waarop de last zou kleven, bezwaard verklaard worden, maar de hoofden van huisgezinnen in Ane eu Anerveen, met als eigenaars van bepaalde gronden , maar s echts voor zoover zij eene zekere oppervlakte gronds in eigen gebruik hebben, en dus personen als onderhoudpligtigen aangewezen worden ; r ö

0. wijders dat de bij de verordening geregelde onderhoudpligtigheid eene publiekregtelijke verpligting oplevert, welker nakoming door strafbedreiging mag worden verzekerd;

0., dat mitsdien ook het tweede middel is ongegrond;

Verwerpt enz.

PROVINCIALE GEREGTSHOVEN.

PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN NOORDHOLLAND.

Burgerlijke kamer.

Zitting van den 25 Junij 1874.

Voorzitter, Mr. J. M. van Maanen.

Abt. 242 W. K.

In casu, waar tot aan de acceptatie van den betrokkene de coqnoscementen tot waarborg in handen van den nemer moeiten dienen, zijn na de acceptatie die cognoscementen bij faillissement van den betrokkene niet door den nemer, op grond van art. 242 W. A., te reclameren.

Mr. P. A. Brugmans c. s., appellanten, advokaat Mr. P. A. Beuomans, procureur J. G. Kuhk,

tegen

de Surinaamsche bank, geïntimeerde, advokaat Mr. A. Philips

ni-nnn^n.L Af» T TT TJ

pwuuicm XTXI. o. XX. VAU J2iïS.

Het Hof enz.,

Gelet op de conclusie van den heer nrnr.-crpn <10.^

A * 1 TT c L ' » "■> oticaacuue;

dat net ilot het vonnis, waarvan is orftRnnAÜPor,! ^oi

7 — — ©—mjui vernieuwen ; en. op meuw regt doende, alsnog aan de appellanten hunnen ter eerster instantie gedanen eisch en genomene conclusie zal toewijzen, met uitvoerbaarverklaring van 's Hofs arrest bij voorraad , mits stellende zekerheid en bii liifsdwanp-. en nipt vprnnrHooiinr* «ro*, a . •

" o» — Tau uc geim. Iii

de kosten der beide ïnstantiën ;

OverwegendeJen aanzien der feiten, welke aan bet vonnis a quo op 27 Dec. 1872 door de Arrond.-Resnhanlc tfi A rrivforHuin

-O - ..ujbiviuuui lUSBUUnU

de thans appellanten als eischers, en de geïnt. als gedaagdesse gewezen, zijn voorafgegaan,—dat het Hof zich gedraagt aan eu alzoö overneemt het verslag daarvan, in dat vonnis vervat, bij hetwelk de gedaagdesse is verklaard met haar nmihr.H to „,.i

«U11U6U *uiöiuau , eu

aan de eischers hunne vordering is ontzegd c. e.;

V. vuorib, uat ae eiscners van gemelde uitspraak in hooger beroep zijn gekomen aan dit Geregtshof, en bij hunne daartoe strekkende memorie hunne erieven te«ren de nitsnr»»lc v«n

- " 1 ■"** cciokcu regter

hebben te berde gebragt; concluderende tot vernietiging van het vo mis a quo en toewijzing alsnog van de appellanten van hunnen ter eerster instantie gedanen eisch en genomen e.mninsip mof —1:

.. - »vi \j\fi uceuiiir vuil

de gemt. in de kosten der beide instantiën ;

u., uac ae gemt. bij ïiare memorie van antwoord het vonnis a quo tegen de grieven van de aDnellanten heeft vArHoHi^ 1..^.:..^

- ~ * * —^c^uuciuueeru

tot bekrachtiging daarvan , met veroordeeiing van de appellanten in de kosten van het hooger beroep;

u. in regten:

dat de vordering strekt tot nitleverino- n»n Ho »nnoii.„.„„

~ - o «^p*/»i»ui,cii van ue

bij dagvaarding omschreven co-rnoseem en ten mof i:__

, ^ ^ , ovuauctci ^USUing

en kosten, en zulks op grond, dat de geïnt. zich verbonden heeft tot de afgifte van de stukken , mits de in de dagvaar.lmg bedoelde wissel door Vreudenberg en Comp. was geaccepteerd, aan welke voorwaarde is voldaan; doch dat die VPrhindrenifi „«v..»

... uc gcAiit. uxeii

is vervuld, ofschoon zij daartoe bij deurwaarders-exploit van den 29 Dec. 1871 was in gebreke gesteld geworden;

0., dat tusschen partijen geen verschil is :

1°. over het getal en den inhoud der voormelde cognoscementen •

2°. over het ieit, dat zij onder de geïnt. berusten ;

30. over het feit, dat de geïnt. op 13 Nov. 1871 aan Vreudenberg en Comp., die up dat oogenblik nog niet failliet waren verklaard een briet heeft geschreven, waarvan de letterlijke inhoud, als volgt ' in confesso is :

»Lr werd u heden aangeboden ter accept een wissel, groot ƒ4000 waarvoor wij ais voorloopue dekking ontvingen cognoscementen over 28 vaten melas-ie per Zuiderzee, 7 vaten suiker per .Jutius 2 vaten cacao per idem en 1 tinnen distilleerslang per idem enz

.Dit en hetgeen verder tot dekking door ons zal worden ontvangen verbinden wij ons met polissen tegen restitmie der premie aan u uit te leveren, indien thans de wissel door u wordt geaccepteerd;.

over het leit, dat het voormelde schrijven van de geïnt. beeindelijk °P ^ C0"II0scementeu - bÜ de dagvaarding bedoeld;

5». over het feit, dat de hiervoren bedoelde wissel door Vreudenberg en Comp. op 13 Nov. 1871 is geaccepteerd;

0., dat uit den inhoud van den brief der geïnt. van 13 Nov. 1871 blijkt dat de geïnt. zich heeft verbonden tot de uitlevering der aldaar bedoelde cognoscementen , mits de wissel, groot f 4000 , door Vreudenberg en Comp. werd geaccepteerd, aan welke voorwaarde is voldaan geworden;

O. dat de geïnt. ter bestrijding van de op die verbindtenis gegronde de.aPPellante» heeft beweerd , met inroeping van art. 242 W. K., dat zij de cognoscementen, indien zij ze reeds had afgegeven , uit den boedel van Vreudenberg en Comp. zoude hebben mogen terugvorderen, en zij ze derhalve d fortiori zoude mo^en behouden , omdat die cognoscementen bijzonderlijk zouden zijn "bestemd geweest tot dekking van deu meergemelden op Vreudenberg en Comp. getrokken wissel;

0., dat die bewering is onjuist; dat toch de uitdrukking dekkinq m voormeld schrijven aan de geïnt. moet worden opgevat in den zin, dien de appellanten daaraan hechten, dat namelijk"de cognoscementen in handen van de geïnt. moesten dienen tot dekking van den door Vreudenberg en Comp. toen nog te accepteren wissel, waarvan e geïnt. nemer »as, om namelijk de geïnt. tot waarborg te strekken o aan e acceptatie van den wissel; dat dus hier niet bestaat het geval, door het aangehaalde wets-artikel bedoeld, dat de cognoscementen ij zonden ijk zouden zijn bestemd gewied om den betrokkene, V reudenberg en Comp., overeenkomstig art. 106 W. K., tot fonds te dienen tot betaling van den dikwerf gemelden wissel;

U., dat uit de voorgaande overwegingen volgt, dat de regter a quo ten onregte de vordering van de appellanten heeft ontzegd, en dat deze, met vernietiging van het vonnis a quo, alsnog behoort te worden toegewezen, met uitzondering van do gevorderde uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang, welke is gevraagd, voor zoover daartoe termen bestonden ;

dat echter, vermits de veroordeelde partij is eene naamlooze vennootschap, er geen grond bestaat tot uitvoerbaarverklaring der veroordeeling bij lijfsdwang;

Gezien, behalve de reeds aangehaalde bepalingen der wet artt 1970 en 1374 B. W., 315, 616 vgg. en 56 B. R.; '

Vernietigt het vonnis a quo; en, op nieuw regt doende

Passeert het aanbod van de geïnt.; en verklaart, dat 'de geïnt daarmede niet kan volstaan; ®

Veroordeelt de geïnt. om aan de appellanten , tegen behoorlijke kwijting en restitutie van premie van assurantie, uit te leveren de cognoscementen over '28 vaten melassie, geladen in het schip Zuiderzee, gevoerd door kapitein C. P. de Jonge, en over 7 vaten suiker, 2 balen