N°. 2875.

fr&nsport van den besch. belast, op diens ambtseed, een dergelijk proces- I Verbaal van den heer burgemeester, beide inhoudende opgaven en j

&enteni88en van den besch., en drie proces sen-ver baal van verhoor (es beklaagden door den regter-commissaris, met de instructie zijner z&ak belast, welke bescheiden niet bij de wet zijn verboden.

ik acht alzoo de voorgestelde middelen van cassatie niet gegrond. . Ambtshalve ben ik echter door de uitgebreide beschouwingen in •?Wre 7an het bestreden arrest, waarmede ik mij niet kan vereenigen, . erphgt de aandacht van den Raad nog voor eenige oogenblikken te roepen en mij in bijzonderheden te begeven, welke de geachte ^er» als niets tot de belangen van zijn cliënt eigenlijk doende , ee t kunnen voorbijgaan, en welke ik anders gaarue in cassatie aan e magistrale kieschheid had bespaard.

,.et betreft de qualificatie van drie der feiten.

het ^ Vroeoere behandeling der zaak heelt de Raad vermeend kir)o-V°r^e arrest te moeten vernietigen, op grond, -/dat, met betrekwpH it0t bepaaldelijk ten laste gelegde verkrachtingen (het gesn ( o/s vrouw gebruiken), geene afzonderlijke besdssiug of uitvp ti *n arrest voorkomt, zijnde de req. daaraan noch schuldig i&ard, noch vrijgesproken.'/

k had gemeend, ook naar aanleiding van het destijds bij memorie ngevoerde tweede middel van cassatie, eerder te moeten denken n een verschil omtrent de qualiticatie der als bewezen aangenomen 1 ®n, waaronder dit m.i., in verband met de acte van beschuldiging , °orkwani (Regtspr. 83, '242 en 243). Doch, wat daarvan ook zij, n gevolge van die beslissing is thans het bestreden arrest in een eedvoerig en geleerd onderzoek getreden, of in casu zou te denken ZlJn ook bepaaldelijk aan viol, dan wel alleen aan andere feitelijkheid, met geweld gepleegd tegen de eerbaarheid.

^et arrest heeft dien ten gevolge eene onderscheiding gemaakt en 8 bewezen aangenomen de ten laste gelegde feiten, "met dien verfde , dat door de hem in de acte van beschuldiging ten laste gelegde eene kortstondige gemeenschap met eene, en tweemalige geeenschapshoudirig met eene andere der vier voormelde meisjes , en °°r de uitdrukking in het resumé dier acte : "ais vrouw te gebruiön« alléén worde verstaan het inbrengen en bewegen van de man® ijkheid in de vrouwelijke schaaindeelen, maar niet de per seminis eJfusionem in die schaamdeeien geheel volbragte copulatie, als zijnde aïl dit laatste aan den Hove niet overtuigend gebleken," waarom gan °°k de req. van die laatstelijk gewilde omstandigheid is vrijgeproken, en acht uit dien hoofde, dat van geen viol sprake kan zijn. st i6 leëtsgeleerue vraag meen ik niet op de wijze van het bere en arrest te mogen beantwoorden. Ik kan niet aannemen , dat ven bewijs der seminis ejfusio vereischt zou worden tot her begrip Ya« viol.

a ^10L is, volgens de Dict. de Cacad. : »violence qu'on fait a une nlle ,

femme uue 1'on prend a force," het vim in f er re der Ro- \ «lemen. H

^AaiHOni)j£R, Praxis Reo. Crim., op wiens caput 98, n°. 16, het | ellest zich beroept, spreekt van een ander , ten aanzien der vraag ^•nigermate gelijk, geval: "in delicto atrocissimo non requiritur connuuatio operis aut seminis ejaculatio." Maar daaruit volgt in. i. et bij tegenstelling , dat zulks wel het geval zou zijn bij een deetum minus atrox. Het ligt trouwens ook niet in de definitie, welke J eap. 98 , n . 1 , gaf: "crimine quo alieni mulieri vis et violentia ,nfertur ad actum venereum, quod crimen vocant Vrouw eer acht." . ^1' i. bestaat de misdaad van viol, wanneer de copulatio carnalis lndedaad heeft plaats gegrepen met gewelddadigheid, onverschillig de uur oi' de gevolgen. JJe misdaad bestaat, wanneer, gelijk wel eens \J overspel, wordt gesproken van een bevonden zijn , en vooral , oneer van handelingen blijkt, zoo als die in het aangehaalde eeite van het arrest breedvoerig worden omschreven en waarbij j etgeen Horatius , sat. 1 , 2 v. 1 07 , meer plat dan dichterlijk . ,, U'tgedrukt, is teruggegeven. Het anest spreekt dan ook hier ' ■ Van gemeenschapshouding met twee der slagtoifers, lietgeen , U;'l:kt mij, reeds uitdrukt, dat er viol heeft plaats gegrepen, nu van geweld, tevens was gebleken.

Ook l hauveau en faustin, wier n ■». 2226 en 2855 bij het arrest breien aangehaald, versterken 's Hofs oordeel niet, maar bevestigen ttl' i- meer mijne opvatting, wanneer zij in n°. 2825 als definitie pellen : «viol, toute conjonction illicite commise par force et contre volonté d'une personne" , en met Jousse vorderen : "les deux Attents du crime sout donc le commerce illicite et la violence» ; en 2826 spreken van : «la copulation est une circonstance essendu crime. Ce n'est que par ce seul fait qu'il est consommé. l,e^e n'est pas constatée, ie titre de la poursuite ne peut plus être

tentative de viol.»

. .eii onregte schijnt het arrest zich ook te beroepen op de auto'teit van Moll, Ger. Gen., § 69 en 70. Hij toch noemde in § 69 1<Ju\veschenuis de onwettige vleeschelij ke vermenging tusschen een "lan ea eene vrouw, en hij achtte in § 70 stuprum violentum confUWiMatum aanwezig, wanneer de werkelijke bijwoning jimmissio penis) 'n.daad heeft plaats gehad, en hij voegde er zelfs bij : sommige CfI1hiiialisten hebben geineend, dat tot volledige verkrachting de 'en>inis jaculatio in vagmam (welke het bestreden arrect noemt «de a®t6te en alles beslissende handeling van den man , die door den cïepper tot instandhouding van het geslacht is verordend) gevorderd U'ordt, , doch dat dit teregt is verworpen èn wegens de moeijelijkin het bewijs, èn omdat «ook zonder dit laatste bedrijf het '"eisje ontmaagd , en , even als de vrouw, door het gepleegde ge*e'<t schade lijden kan aan hare gezondheid.» Ook hare eer zal er niet of minder bij komen te lijden, en de gevolgen, zwangerschap, Ve,,0ndersteld de mogelijkheid daarvan , behooren als zoodanig, bij °as althans tegenwoordig, niet tot het misdrijf als zoodanig. , inderdaad , niet de bezwangering of de mogelijkheid daarvan, maar ? w» illata, de schennis, de verkrachting, de onteering, de usus l^entus der vrouw , afgescheiden van de gevolgen van dien abusus, evert het criterium op der misdaad van viol.

j-^iet is zóó, 1' euerbach , op wiens Lehrb. des peinl. Rechts ,§ 268, (14de editie) het arrest zich ook beroept, zegt: »Der mit Ge,. t erzwüngene Beischlaf müss vollendet sein. Blosse \ ereinigung ^ 'j het arrest bloc-te vereeniging) der Geslechtheile ist daher ebenso &e"'S henreichend , als blosse emissio seminis;» maar het zal uwer j®n<lacht, bij het naslaan «van den auteur, niet ontgaan, dat hij zelf U n°ta 2 mededeelt, dat Böhmek, ad Garpzoviam, 9, 75, obs. 5 en ' andere schrijvers een tegenovergesteld gevoelen zijn toegedaan; . a8r bovenal, dat zijn uitgever Mittermaier, in nota II, de leer es schrijvers: » völlig grundlos,« noemt en genoegzaam acht »korrHsche Vereinigung der Geschlechtstheile, met een beroep op kame8ek, Spakgenbero , Mende, Wsichtee en op de wetgevingen at> Beijeren , Saksen en Hanover , welke dit uitdrukkelijk aangeen met toevoeging alleen: »Es musz zo weit der Angriff gekomsein, dass die Nothzucht unverkennbar von allen anderen "nlichen Unzuchtshandlungen ünterschieden werden kann.»

Wat het Hof zegt omtrent do mogelijkheid van geslachtsvoortf^nting, kan daarom reeds , dunkt mij , niet wel opgaan , omdat ""der viol evenzeer wordt begrepen , wanneer de misdaad is gepleegd P Juvenculas nondum viri poterdes; zie art. 332 l .P. en de arresten 1 Fcbr. 1842 (Regtspr., 10, ï24, v. d. Honert, 7, 14), 20 Maart ,49 (Regtspr., 32, 282 , V. D. JHoïERT , 1849, I, 11), van24Maart B57 (Regtspr , 57, IS I , v. I>. Homïrt , lsS7, 404) en van 5 Jan. 8(»4 [Regtspr., 7G, 1 , V. 11. H< kert, 1S64, 1).

Ik vind ook nog bevestiging voor mijne meening in het bij het arrest aangehaalde n°. 2851 van Chatjveai.' en 1'austïn, netvrelk de verwante materie van overspel bespreekt, en o. a. zegt: »les privaute's obscènes ue constituent pas mêine 1'adultère, qui exige essentiellemeut la consoinmation de 1'oeuvre, ita ut demum unum suit et sese commisceant,» en «ïoutefois 1'adultère nous paraitrait consommé, lorsque reperiuntur solus cum soia, nudus et nuda , i ; eodem lecto; autrement toute preuve deviendrait impossible.» Men kan vergelijken Regtsg. /itjbl., 1^49, bl. 395; 1863, bl. 564, 1862, bl. 735; 1864, bl. 8.'iï.

De vraag blijft nog over, of de req. moet worden verklaard nietontvankelijk, voor zoover hij is vrijgesproken, op grond, dat niet is bewezen, dat de besch. eenige dezer meisjes als vrouw heeft gebruikt, in dien zin, dat er eene geheel volbragte copulatie (d. i. seminis ejaculatio') hebbe plaats gehad.» Gelijk ik meen , dat dit geen criterium van de misdaad van viol oplevert, vind ik daaromtrent ook niets ten laste gelegd en schijnt mij ook toe niet in de bedoeling der acte van beschuldiging te hebben gelegen , die omstandigheid ten laste te leggen. Het lag dus m. i. buiten de zaak en smelt althans zamen met de regtsbeschouwmgen.

Ik heb dien ten gevolge, namens den heer proc.-gen., dc eer te concluderen tot vernietiging van het bestreden arrest, doch alleen voor zoover de qualificatie betreft; en dat de Baad den req., behalve aan de overige bij het arrest opgenomen feitelijkheden tegen de eerbaarheid , ook schuldig verklaie aan drie misdaden van verkrachting, en hem veroordeele tot gelijke straf als bij het bestreden arrest en in de kosten.

De Hooge Kaad enz.,

Gelet op de middelen van cassatie, door en namens den req. voorgesteld bij memorie en pleidooi, bestaande in :

1°. schending van de artt. 443, n". 1, en 433 Strafvord., daar hij is veroordeeld op onwettige bewijsmiddelen ;

2°. schending van art. 211 Strafvord., in verband met de artt. 427. 428, 429, 442 en 443 eodem, omdat:

1°. niet blijkt, of regt is gedaan op regtstreeksch bewijs dan wel op bewijs door aanw ijzingen ;

2". indien op aanwijzingen regt is gedaan, niet blijkt, dat die aanwijzingen behoorlijk zijn bewezen ;

Overwegende, dat tot staving van het bij memorie voorgestelde middel wordt aangevoerd, dat het Hof niet zoozeer aanwijzingen als bewezen heeft aangenomen, om daaruit de gevolgtrekking te maken tot het bewijs der misdrijven, maar dat het Hot eigenlijk de feiten zelve, welke de misdrijven daarstellen, als bewezen heeft aangenomen , en deze als aanwijzingen gequalificeerd; dat deze dan ook niet zijn bewezen , en niets anders zijn dan op zich zelve staande verklaringen van getuigen en eene gedeeltelijke bekentenis, te meer opmerkelijk , daar hier geene sprake is van een delictum conti»uum , maar van onderscheidene misdrijven, jegens onderscheidene personen gepleegd op onderscheidene tijdstippen , tusschen welke geen ander verband bestaat, dan dat zij vallen onder dezelfde strafbepaling, en dat voor ieder dier feiten slechts de verklaring van eene enkele getuige ten processe aanwezig is, die nimmer kan dienen tot bevestiging der verklaring van eene andere getuige omtrent hetgeen deze ondernomen heeft, terwijl eindelijk de gedeeltelijke bekentenis van den nu req- niet als zoodanig kan strekken , vermits het een wezenlijk vereischte is van het misdrijf, waaraan hij is schuldig verklaard, dat het met geweld is ondernomen en uitgevoerd, hetgeen uit die bekentenis niet blijkt, en dat het niet opgaat die te splitsen;

0., dat de req. bij het bestreden arrest is schuldig verklaard aan feitelijkheden tegen de eerbaarheid van vier jonge meisjes, die onder zijn gezag waren gesteld, met gewelddadigheid uitgevoerd of ondernomen; dat het Hof. blijkens den eersten considerans, de aldaar sub 1 —14 vermeide omstandigheden als wettig en overtuigend bewezen iieeft aangenomen op de verklaringen der ter teregtzitting gehoorde getuigen , uit de aldaar voorgelezen schriftelijke bescheiden, en uit de opgaven en erkentenis van den besch., zoo voor den regtercommissaris ais ter teregtzitting gedaan, alles te zamen en in onderling verband beschouwd en niettegenstaande de gedeeltelijke ontkentenis van den besch.;

O., dat uit den context van den geheelen considerans volgt, dat het Hof de schuld van den req. (voor zooverre het bewijs daarvan op verklaringen van getuigen berust, waarop het middel doelt) aan iedere feitelijkheid heeft bewezen door de pertinente onder eede afgelegde verklaring van eene getuige , tegen welke die feitelijkheid is gepleegd, versterkt door aanwijzingen , ontleend uit de beëedigde i verklaringen van andere getuigen van hetgeen ook deze hadden

ondervonden;

0. dat, ofschoon nu ook op zich zelve staande verklaringen als wettelijk bewijs kunnen gelden, evenwel deze afzonderlijke getuigenissen omtrent onderscheiden feiten als zoodanig mogen worden aangenomen , nu zij , gelijk in casu, door hunnen zamenloop en verband tot staving eener bepaalde daadzaak hebben gestrekt .

dat de beoordeeling van dien zamenhang en dat verband, en bij gevolg van de bewijskracht der aanwijzingen, aan de bescheidenheid van den judex facti is overgelaten , en mitsdien geen punt van onderzoek in cassatie kan uitmaken; dat derhalve dit in de eerste plaats bij het middel aangevoerde is onaannemelijk ;

! 0., dat ook het in de tweede plaats tot staving daarvan aangevoerde niet kan opgaan , vermits eensdeels de splitsing eener bekentenis, door eenen beklaagde afgelegd, in strafzaken niet is verboden, anderdeels op andere bewijsmiddelen dan op bekentenis door het Hof is beslist, dat het geweld aanwezig was, welke feitelijke beslissing mede geen punt van onderzoek in cassatie kan uitmaken ;

0., dat dus het bij de memorie aangevoerde middel is ongegrond;

0. aangaande dat, bij pleidooi aangevoerd , en wel: 1 . dat het niet zoude blijken , of er regt was gedaan op regtstreeksch bewijs dan wel op bewijs door aanwijzingen, dat dit beweren steunt op eene min juiste opvatting van het bestreden arrest;

0. toch , dat, nadat in den eersten considerans, zoo als reeds boven is overwogen, de veertien aldaar vermelde feiten, op de bewijsmiddelen , daarbij vermeld, wettig en overtuigend bewezen waren verklaard, in den tweeden considerans volgt, wat daaruit door het Ilof is afgeleid : dat namelijk de aldus bewezen verklaarde daadzaken en omstandigheden de zoodanige zijn, wier bestaan en overeenstemming , zoo onderling als met de misdrijven zelve, klaarblijkelijk aantoonen , en die mitsdien, boven en behalve het daarin gelegen direct bewijs , door het Hof als wettig en overtuigend bewezen aanwijzingen worden aangenomen, dat de besch. de hem ten laste gelegde feiten werkelijk heeft gepleegd, waaruit blijkt, dat het bewijs op aanwijzingen berust;

., dat nu wel daarbij tevens wordt gesproken van het daarin geleden direct bewijs . maar dat de context van den considerans duidelijk aantoont, dat aan die woorden geene andere beteekems kan worden gehecht dan: daargelaten hetgeen direct bewezen mogt zijn,

hetgeen door het Hof voor de constructie van net. uewijs worctt in j hct"midden gelaten , vermits uit eene tegenovergestelde opvatting ! noodwendig moest volgen, dat hetzelfde wat als aanwijzing tot daar- i stelling van het bewijs was aangenomen evenzeer als direct bewijs j was te beschouwen, in strijd met de daarbij onmiddellijk gevoe.de I beslissing , dat die feiten als zoovele aanwijzingen waren aangenomen ; i 0., aangaande he} in de tweede plaats beweerde , dat, indien op

aanwijzingen is regt gedaan, het niet zoude blijken , dat die aanwijzingen behoorlijk zijn bewezen, — dat, blijkens den eersten considerans, als middelen van bewijs hebben gestrekt, en wel allen te zamen en in onderling verband beschouwd, de verklaringen der onder eede

ter teregtzitting gehoorde getuigen, de aldaar voorgelezen schrifte¬

lijke bescheiden en de opgaven en erkentenisseu van den besch.; dat derhalve op bij de wet geoorloofde middelen van bewijs is regt gedaan: dat dan ook tot staving van het middel niet zoozeer het geoorloofde dier middelen is betwist, maar beweerd, dat geen onderscheid is gemaakt, veelmin beslist, op welk middel van bewijs de veertien in den eersten considerans opgenomen omstandigheden respectivelijk steunden , terwijl het niet mogelijk was , dat het bewijs van sommige daarvan door dit of dat bescheid, of door dit of dat middel van bewijs konde worden verkregen ;

0.9 dat, bij het vaststaan, dat slechts wettige middelen van bewijs, in deze in zamenhang en onderling verband beschouwd, tot de gegeven beslissing hebben geleid , geen onderzoek in cassatie kan worden ingesteld, of en in hoeverre die zamenhang met der daad kan geacht worden te bestaan, noch ook afzonderlijk naar de kracht van bewijs dier middelen zelve, vermits dit alles aan de bescheidenheid des regters is overgelaten; dat dus ook dit beweren is onaannemelijk , en alzoo ook dit middel is ongegrond;

0. ambtshalve, dat bij acte van beschuldiging aan den nu req. was ten laste gelegd èn feitelijkheden tegen de eerbaarheid, met geweld gepleegd tegen de personen, daarbij genoemd, door die meisjes met geweld Ban te grijpen , onder de rokken te tasten, èn door eenige derzelve ais vrouw te gebruiken ; dat dit laatste feit bij het bestreden arrest is verklaard niet te zijn gebleken , weshalve hij daarvan is vrijgesproken ; dat die vrijspraak echter kennelijk berust op eene regtsbeschouwing, en wel op een onderzoek naar de elementen , vereischt tot daarstelling van de misdaad van verkrachting, en dus niet daarstelt eene zoodanige , als bij art. 381 Strafvord. is bedoeld , en waartegen geen gewoon beroep in cassatie openstaat;

0. nu, dat door hei Hof, ook. met het oog op de leer van oudere en nieuwe regtsdoctoren, tot daarstelling van dat misdrijf, wordt vereischt eene geheel volbragte copulatio, die niet aanwezig is, dan wanneer eene seminis injectio met der daad heeft plaats gehad;

O., dat, wat er ook zij van die buitendien bestreden leer der regtsdoctoren, bij het ontbreken eener definitie , in de wet zelve de taalkundige beteekenis van het woord viol, verkrachting, vrouwekracht, behoort te worden nagegaan;

0., dat dit woord aanduidt het geweld, tegen eene vrouw ondernomen en volvoerd , ter voldoening der geslachtsdrift; dat daartoe wordt vereischt de copulatio carnalis, zonder aanmerking van den langeren of korteren duur, of van de gevolgen daarvan ; dat derhalve het geweld, de verkrachting, de onteering, de misdaad daarstellen, onverschillig of zwangerschap daarvan al of niet het gevnlg Kan zijn ;

0.y dat nu wel door het Hof, tot staving van zijn gevoelen, wordt aangevoerd, dat eene bloote vereeniging der geslachtsdeelen niet genoegzaam zoude zijn tot daarstelling van die misdaad , daar juist de mogelijkheid van bevruchting en voortplanting van het geslacht wordt vereischt, maar dat dit beweren is in strijd, niet alleen met de beteekenis van het woord in zijnen taalkundigen zin , maar ook met den geest van den Code Pénal, die, blijkens art. 332, die misdaad aanneemt bij kinderen , beneden de vijftien jaren oud , onder weike dus ook die behooren , bij wie, zelfs al had de immissio seminis plaats gehad , van voortplanting van het geslacht geene sprake kan zijn;

O.j dat derhalve de door het Hof aan de als bewezen aangenomen feiten van eene kortstondige gemeenschap met e'éne en tweemalige gemeenschap met een ander der vier voormelde meisjes toegekende qualificatie van feitelijkheid tegen de eerbaarheid, met gewelddadigheid uitgevoerd en ondernomen, is onjuist;

0., dat dien ten gevolge het bestreden arrest, voor zoover de qualificatie der bewezen feiten betreft, behoort te worden vernietigd ;

Vernietigt te dien opzigte het arrest, in deze zaak door het Prov. Geregtshof in Friesland gewezen ;

En, op de bewezen feiten, krachtens art. 105 R. O., regt doende ten principale,

Qualificeert die : feitelijkheid tegen de eerbaarheid van vier personen van de vrouwelijke kunne, met gewelddadigheid uitgevoerd, en verkrachting ten aanzien van twee dezer personen, gepleegd door iemand, die gezag over deze personen had ;

Verklaart den req. daaraan schuldig en daarop toepasselijk de artt. 331, 333 en 52 Strafregt, luiden e de twee eerstgenoemden enz.;

Mede gezien art. 2, 2de lid, der wet van deu 29 Junij 1854 (Stbl. n . 102), luidende enz.;

Voorts gelet op art. 207 Strafvord.;

Veroordeelt den req. tot eene tuchthuis-straf voor den tijd van twaalf jaren;

Bepaalt, dat extract van dit arrest zal worden gedrukt en aangeplakt in de gemeenten Zwartsluis, Hoogeveen en 's Gravenhage ;

Veroordeelt den req. in de kosten, die in cassatie daaronder begrepen.

AR RON D LS8KMENTS-REGTB ANKEN.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM.

Kerst e kamer.

Zitting van den 11 December 1866.

Voorzitter, Jhr. Mr. 0. Dedel.

Wees- en momboirkamers. — Verhaal van het tekort der

u1tkeering op i>1£ vroegers administratie. res judi-

cata in specie gewijzigd. verbindbaarheid der

rekening van db algemeene commissie.

De vroegere wees- en momboirkamers zijn door de wet van 2 Maart 1852 (Stbl. n°. 4;>) in den meest uitgestrekten zin opgelost en overgegaan in de algemeene commissie van liquidatie.

Het relcening-proces betreffende boedels of nalatenschappen, voorheen berustende bij een der bij de wet van 185*2 bedoelde instellingen, moet ook ten aanzien van het vroegere beheer met de algemeene commissie ivorden gevoerd en het saldo van die rekening met haar ivorden vastgesteld.

Met vonnis, houdende bepaling van dat saldo, is tevens eene verbindende uitspraak voor de ontbonden instelling, en een titel, waarop de geregtigden dit saldo, voor zooverre dit niet door de algemeene commissie is overgenomen, op die instelling kunnen verhalen.

Art. 1954 B. W. is in dit geval van geene toepassing.

De verbindbaarheid van he' vonnis, gewezen tegen de algemeene com• missie, brengt niet mede de eenvoudige executie van het gewijsde tegen de vroegere besturen.

Eene rau- actie moet tegen deze voor den competenten regter worden ingeste!d) om te doen beslissent wie het wxnsprokeUjk vroeger

i.

<