N°- 2873.

Bestuur is, als om een middel van executie tegen dat Bestuur te verkrijgen.

F. J. Hallo; eigenaar , te 's Gravenhage, eischer, procureur Mr. J. H. van Eys ,

tegen

den burgemeester der gemeente Amsterdam, gedaagde, procureur J. G. Kuii-v.

De Regtbank enz.,

Overwegende ten aanzien der feiten :

dat de eischer, aan wien bij cessie door de echtelieden Slothouwer zijn overgedragen alle regten op de na te melden nalatenschap, van den ged. vordert de uitkeering eener som van f 51,792.50, of zooveel minder als hij mogt kunnen aantoonen verschuldigd' te zijn, met renten en kosten, welke som, bij geregistreerd arrest van het Prov. Geregtshof in Zuidholland van den 14 Nov. 1864, gewezen in eene procedure tusschen voormelde echtelieden en de algemeene commissie van liquidatie der zaken van de voormalige weesen momboirkamers, is vastgesteld als te zijn het resterend batig saldo, na aftrek van hetgeen de algemeene commissie van het Bestuur dei- stad Amsterdam heeft overgenomen der rekening en verantwoording, welke die commissie ten gevolge van regterlijk gewijsde heeft afgelegd van alle beheer, hetwelk door de voormalige weeskamer te Amsterdam en hare opvolgers is of heeft moeten zijn gevoerd over alle kapitalen, in der tijd ter weeskamer van Amsterdam opgebragt uit de nalatenschap van Dirik of Erick de Gleyn of du Glyn of van wien ook, als bestemd voor Johannes de Gleyn of du Glyn , met bepaling, voor zooveel noodig, dat de echtelieden Slothouwer (de geregtigden tot dezelve nalatenschap) ter zake van dat resterend batig saldo verhaal behouden op de vroegere besturen of commissiën van vereffening, en wie het verder zoude mogen aangaan;

dat de ged. bij conclusie van antwoord zich heeft bepaald tot de ontkentenis van uit voormelden hoofde iets aan den eischer schuldig te zijn, bewerende, dat het bovengemelde arrest hem niet aangaat, en er overigens geen enkele feitelijke of juridieke grondslag voor dezen eisch bij de dagvaarding is aangevoerd;

dat partijen hunne sustenuen bij pleidooi nader hebben uiteengezet, en de pleiter voor den eischer daarbij acte heeft gevraagd (waartoe hij ook schriltelijk heeft geconcludeerd], dat hij bereid is alsnog zoodanige stukken in deze procedure over te leggen , als de Regtbank zal noodig oordeelen ;

O. ten aanzien van het regt:

dat de beslissing dezer zaak afhankelijk is van de vraag, of het tusschen de echtgenooten Slothouwer en de algemeene commissie van liquidatie gewezen arrest is eene verbindende uitspraak voor de stad Amsterdam f

dat deze vraag toestemmend moet worden beantwoord;

dat toch bij de wet van den 5 Maart 1852 (Stbl. n». 45) is ingesteld eene algemeene commissie van liquidatie der zaken betreffende de voormalige wees- en momboirkamers, met ontbinding van de besturen dier kamers, alsmede der kamers of commissiën van vereffening, bedoeld bij de wet van den 1 April 1835 (Stbl, n°. 5) enz. , op een nader te bepalen tijdstip, welk tijdstip, krachtens Kon. besluit van den 14 April 1852 (Stbl. n°. 145), is vastgesteld op den 1 Oct. 1852;

dat, volgens de uitdrukkelijke bepalingen van eerstgemelde wet, met het tijdstip dier ontbinding alle verpligtingen en regten van de bedoelde besturen, commissiën enz. zijn overgegaan op de algemeene commissie van liquidatie, aan wie de in-bezit-name is opgedragen hunner archieven, en alle onder hun beheer zijnde roerende en onroerende zaken , met de titels of bewijzen van eigendom, daartoe betrekkelijk , en tegen welke algemeene commissie alleen alle regtsgedingen niet in staat van wijzen beliooren te worden voortgezet, tijdens de invoering dier wet tegen gezegd Bestuur en commissiën aanhangig, alles onder den last aan deze laatsten tot het doen van rekening en verantwoording van hun beheer, met overgifte van het saldo der rekening aan de algemeene commissie (zelfs in regten, door haar te vorderen , of bij verschil te regelen) binnen drie maanden, na daartoe te zijn opgeroepen; terwijl hun slechts tot aan het einde van dien termijn de inzage der bescheiden , tot hunne archieven behoord hebbende , is toegestaan;

dat derhalve die vroegere instellingen, sedert den 1 Oct. 1852, in den meeat uitgestrekten zin des woords zijn opgelost en overgegaan in de algemeene commissie van liquidatie, tot wier verpligtingen het volgens art. 8 der voormelde wet behoort om aan de geregtigden tot elke nalatenschap , vroeger onder het beheer der wees- en momboirkamers, rekening en verantwoording te doen, met uitkeering van al hetgeen bevonden wordt hun toe te komen, dit laatste echter met deze uitzondering, dat zij alleen gehouden is tot uitkeering van het bedrag, dat zij voor e.ke nalatenschap bewijzen zal van'elke wees- en momboirkamer te hebben overgenomen, behoudens het verhaal der belanghebbenden op de vroegere besturen of commissiën van vereffening ;

dat, gelijk uit het vorenstaande noodwendig voortvloeit, die rekening en verantwoording der algemeene commissie niet slechts betreft haar eigen beheer, maar ook dat der besturen en commissiën, waaraan zij is opgevolgd, en in wier verpligtingen, thans op de algemeene commissiën alle overgegaan, het doen van rekening en verantwoording aan de geregtigden was begrepen; dat dan ook de algemeene commissie door de rekening en verantwoording, welke zij op hare beurt van de ontbonden instellingen heeft ontvangen, en door het bezit dei' daartoe betrekkelijke stukken en archieven, waartoe zelfs de vroegere besturen geen toegang meer hebben, tot zoodanige algeheeJe rekening volkomen is in .staat gesteld, terwiji, indien er nog eenig nader argument noodig ware, ten betooge , dat de rekening en verantwoording der algemeene commissie ook het beheer der ontbonden instellingen behoort te bevatten , dit is te vinden in de zoo even vermelde uitzondering omtrent het door die commissie uit te keeren bedrag, welke uitzondering kennelijk op de onderstelling berust, dat ten gevolge dier rekening meer zoude kunnen verschuldigd zijn dan de algemeene commissie had ontvangen , hetwelk nimmer het geval zoude zijn , indien zij zich bij hare rekening enkel tot haar eigen beheer had te bepalen ;

dat mitsdien elk rekening-proces , betreffende boedels of nalatenschappen, voorheen berustende bij e'e'ue der bij de wet van 1852 bedoelde instellingen, niet anders kan en mag worden gevoerd, ook ten aanzien van het vroeger beheer, dan met de algemeene commissie van liquidatie en dus ook met haar het saldo dier rekening moet worden bepaald en vastgesteld; weshalve de uit zoodang proces voortvloeijende regterlijke beslissing, houdende bepaling van dat saldo tevens, eene bindende uitspraak is voor de ontbonden instelling, aan wier beheer de boedels of nalatenschappen vroeger zijn toevertrouwd geweest, en een titel, waarop de geregtigden, ingevolge art. 8 in fine van meergemelde wet, dat saldo op die ontbonden instelling kan verhalen, voor zoover het niet blijkt door de algemeene commissie van haar overgenomen te zijn ;

dat hiertegen niets afdoet de strijd, welke, volgens den pleiter voor s den ged., zoude bestaan tusschen deze leer en art. 1954 B. W., j dewijl, aangenomen, dat zoodanige uitspraak tusschen geregtigden en de algemeene commissie (welke laatste als het ware al de ont- ; bonden instellingen in zich heeft opgenomen en vereenigd, en in het j

bezit is van alle elementen, noodig tot behoorlijk debat eener algemeene rekening) kan worden geacht te zijn een res inter alios acta in dat geval door de uitdrukkelijke bepalingen der speciale wet van 1852 zoude zijn gederogeerd aan den algemeenen regel, gesteld bii voormeld art. 1954 ; J

dat onjuist is de bewering, als zoude de verbindbaarheid van dusdanig judicieel dictum. de eenvoudige executie van het gewysde tegen vroegere beheerders en dus geene rau-actie als in casu medebrengen, naardien bij het onderwerpelijk arrest wel is uitgemaakt het saldo, waarvoor de eischer op het vroegere Bestuur verhaal heeft, maar teregt het vroegere Bestuur, waarop dit verhaal kan worden uitgeoefend , niet is aangewezen , veelmin daartegen eene veroordeeling tot uitkeering van het vastgestelde saldo is uitgesproken ;

dat dan ook eene rau-actie noodzakelijk is, zoowel om door den competenten regter te doen beslissen, wie het aansprakelijke vroegere Bestuur is, om een middel van executie tegen dat aansprakelijke vroegere Bestuur te verkrijgen, als om het in de gelegenheid te stellen tegen het ingestelde verhaal al zoodanige regtsmiddelen te bezigen en défensien te doen als de aard van elke zaak zal

meaeDrengen ;

dat de eischer dus met regt op grond der voorgemelde uitspraak van het Prov. Geregtshof in Zuidholland het daarbij bepaalde resterend saldo der rekening en verantwoording, welke door de algemeene

O n m tnicoio aan rla oorlontPn vnn rl on i> i ,

—cxouuci- is argej.ega van den ged. vordert;

dat deze geene andere tegenspraak heeft gedaan dan die welke door het bovenstaande moet geacht worden te zijn wederlegd en noch zijne aansprakelijkheid casu quo heeft betwist, noch heeft aangetoond of zelfs beweerd aan de algemeene commissie meer te hebben afgegeven dan in de procedure voor het Prov. Geregtshof van Zuidholland is gebleken, of om eenige andere reden minder dan het gevorderde bedrag verschuldigd te zijn, weshalve de eischer door overlegging van voormeld behoorlijk geregistreerd arrest de vérpligting van den ged. tot uitkeering van het meergemelde saldo voldoende heeft bewezen ;

Gezien de aangehaalde wetten en artikelen , alsmede art. 56 B. R. •

Regt doende enz.,

Verleent acte aan den eischer van zijn aanbod tot nadere productie van stukken, en , dit aanbod passerende,

Veroordeelt den ged. qq., om aan den eischer tegen behoorlijke kwijting te voldoen voormelde som van ƒ 51,792.50, met de renten van dien ad vijf ten honderd 'sjaars sedert den da» der geregistreerde dagvaarding van den 16 Dec. 1865 tot °de voldoening toe;

Veroordeelt hem wijders in de kosten van het regtsgeding.

(Gepleit voor de eischers Mrs. A. S. en f. S. van Nierop en voor den gedaagde Mr. A. Bkoomans.) '

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE \S HERTOGENBOSCH. Burgerlijke kamer.

Zitting van den 14 Feburarij 1866.

Voorzitter, Mr. H. C. Paybn.

Wat is geregtelijke stoornis ?

De feiten komen hierop neder:

De Baron de Grancy beweert, dat hij ten minste één jaar voor den jare 1863 verkeert in het rustig, openbaar en niet ter bede bezit van de jagt op eenige perceelen gronds onder Cromvoirt; dat dit bezit vóór 1838 is aangevangen; en de gedaagden in 1863 op die perceelen met jagtgeweer en hond eigenmagtig hebben gejaagd; en heeft op die gronden eene actie tot handhaving in zijn bezit ingesteld. Vermits de gedaagden èn het bezit èn de stoornis ontkend hebben, is de eischer toegelaten om door getuigen èn het bezit èn de stoornis te bewijzen; doch ten dage van 't getuigenverhoor heeft de eischer verklaard, dat hij afziet van de toelating van het bewijs door getuigen van de feitelijke stoornis, en zulks omdat de gedaagden gedurende het proces het bezit van den eischer betwist hebben, waardoor eene geregtelijke stoornis ontstaan is, terwijl de getuigen' die de eischer geproduceerd had, tot bewijs van zijn bezit, "zijn gehoord.

In deze is door de Regtbank gewezen het volgende vonnis :

De Regtbank enz.,

In regten :

Overwegende, dat de ingestelde vordering strekt tot handhaving in het bezit van een jagtregt, waarin de eischer feitelijk zoude zijn gestoord; dat èn het bezit èn de stoornis bepaald ontkend zijn door de gedaagden , en de eischer daarom bij interlocutoir vonnis dezer Regtbank is toegelaten om door getuigen te bewijzen èn het bezit van het jagtregt, waarop hij zich beroept, èn de stoornis, die hij van wege de gedaagden daarin zoude hebben ondervonden ;

0., dat, na het gemeld interlocutoir vonnis , de eischer afo-ezien heeft van bet bewijs door getuigen van de feiten, die de stoornis in het bezit op de bij dagvaarding omschreven perceelen zouden daarstellen, en zulks, omdat het betwisten bij conclusie gedurende het geding van het bezit van den eischer eene geregtelijke stoornis heeft doen ontstaan;

0. , dat dus eerst en vooral behoort onderzocht te worden , of dat betwisten eene stoornis daarstelt ?

O. deswege, dat vooral onder onze wetgeving alleen zoodanige stoornis in aanmerking komt,die den bezitter in het houden en genieten eener zaak verhindert, en zeer zeker daaronder niet kan gerangschikt worden het door een gedaagde bij wijze van verdediging betwisten van een bezit, waarop een eischer zich beroept;

0. bovendien , dat in de onderwerpelijke zaak die zoo gewilde regterlijke stoornis is ontstaan na de dagvaarding en niet bij reconventie , en deze nimmer kan regtvaardigen de vordering tot handhaving in het bezit;

0., dat uit een en ander volgt, dat er hoegenaamd geen bewijs geleverd is voor de stoornis, bij dagvaarding omschreven en die dooide gedaagden bepaald ontkend is, en dat het betwisten van des eischers bezit geene stoornis daarstelt;

0., dat bij de voorafgaande beschouwing geheel doelloos zoude zijn te onderzoeken, of de eischer het bezit van het jagtregt op de bewuste perceelen bewezen heeft, omdat hij , al ware dit bezit bewezen , nu de stoornis niet bewezen is , toch ongegrond behoort te worden verklaard in zijne possessoire actie;

Regt doende enz.,

Verklaart den eischer ongegrond in zijne vordering en ontzegt hem die, en veroordeelt hem voorts in de kosten van het geding,

HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN'.

Burgerlijke kamer.

Zitting van Woensdag, 27 Februarij.

Voorzitter, Mr. F. de Gkeve.

Gepleit in zake :

1°. C. P. Boellaard en cons., eischers, procureur Mr. J. van Jagt, advocaat Mr. J. G. Rochussen, tegen den burgemeester der gemeente Herwijnen, optredende voor den Staat der Nederlanden, verweerder, procureur Mr. C. J. Fran?ois, advocaat Mr. G. M. van der Linden. Conclusie door het Openb' Min. bepaald op 4 Maart.

2°. den burgemeester der gemeente Herwijnen, eischer, procure«r Mr. C. J. Franipois , advocaat Mr. G. M. van der Linde", tegen de erven Boellaard, verweerders, procureur Mr. J. van der Jagt, advocaat Mr. J. G. Rochussen. Conclusie van l>e' Openb. Min. bepaald op 4 Maart.

Hamer van Strafzaken.

Zitting van Maandag, 25 Februarij.

Voorzitter, Jhr. Mr. B. van den Velden.

Behandeld het beroep van:

1°. den proc.-gen. bij het Hof in Noordholland, tegen een arrest in zake K. ITrsum ; rapp., raadsh. Wintgens. Adv.-gen. Röfflef concludeert tot verwerping. Uitspraak 5 Maart.

2°. P. van Rooy, tegen een arrest van het Hof in Noordbraban'! rapp., raadsh. Jolles. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 5 Maart.

Zitting van Dingsdag, 26 Februarij.

I. Uitspraak gedaan in zake:

1». A. B. Lindenhovius, tegen een arrest van het Hof in OverijsselVerworpen.

2". den ambtenaar van het Openb. Min. bij het ICantono-eregt 'e Naaldwijk, tegen een vonnis in zake J. Franke. Verworpf*

3". en 4°. den proc.-gen. bij het Hof in Noordbrabant, tege» arresten in zake A. en K. Timmers. De arresten vernietig' en de zaken verwezen naar de Regtbank te 's Bosch.

5°. S. Everts, tegen een vonnis van het Kantongeregt te Hors'1 Verworpen.

6». P. Kiemenay, tegen een arrest van het Ilof in Zuidhollan1'' Verworpen.

7°. A. Pomper, tegen een arrest van het Ho f in GroningenVerworpen.

II. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake:

F. van Gassen, tegen een arrest van het Hof in Zeeland Adv-' gen. Karseboom concludeert tot verwerping. Uitspraak M aart.

III. Behandeld het beroep van:

1". den ambtenaar van het Openb. Min. bij het Kantongeregt Meerssen, tegen een vonnis in zake F. J. de Guasco; rapp-» raadsh. Donker Curtius. Adv.-gen. Karseboom concludeert terugwijzing der zaak naar hetzelfde Kantongeregt. Uitsprak 12 Maart. °

2». H. Knip, tegen een arrest van het Hof in Groninge» '• rapp. , raadsh. van der Sande. Adv.-gen. Karseboom ootic'a' deert tot verwerping. Uitspraak 12 Maart.

NB. "Woensdag heeft deze kamer geene zitting gehouden.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Bij Z. M. besluit van den 21 dezer, n». 79, is aan Mr. K. Zur Mtihlen, op zijn daartoe gedaan verzoek, eervol ontslag ver* leend als regter-plaatsvervanger in de Arrond.-Regtbank te Alkinaa''-

— Bij Z. M. besluit van den 22 dezer , n". 74 , is benoemd tot 1 plaatsvervangend kantonregter te Holwerd, J. Z. van der Mark > ontvanger der registratie en domeinen aldaar.

— Tot rector-magnificus aan de hoogeschool te Utrecht voor bet akademiejaar 1867/68 is, bij Kon. besluit van 23 dezer, n». 51,be' noemd de hoogleeraar W. Koster.

— Bij Z. iVI. besluit van den 28 dezer, n". 64, is benoemd notaris binnen het arrondissement Eindhoven , ter standplaats de S1' meente Veldhoven, J. F. H. de Wit, canuidaat-notaris aldaar.

Rotterdam, 21 Febr.— Naar men verneemt, heeft de minister va" Justitie dezer dagen benoemd tot cipier in de cellulaire p-evange"'8 te Roermond, den heer P. Göbel, ter vervanging van den heer -!8"* sen, die benoemd is tot directeur van het huis van burgerlijke e"

militaire verzekering te Utrecht. (jfj, C.)

AD VERTENT LEN.

loon «>s-:ni:»;\tkb»;sti;rkx.

Bij GEBR. BELINFANTE, te 'sHage, zijn verscheiden werkjes verschenen, die in de praktijk aan de gemeentebesturen, leden van den raad» gemeente-ambtenaren en regtsgeleerden, wegens daarin voorkomende aanwijzingen en zorgvuldig6 bewerking, van veel nut kunnen zijn, als: ]o. Mr.W.F. M. SELLE, De lieg ixpraak op de Gemeentewet totuho. December 1865. (Alphabet. Reffist.) f 0.602o. Mr. H. J. H00GEB00M, Alphabetische Klapper of de voornaamste Wetten, Kon. en prov. Besluiten, Gif eulaires enz. in de prov. Friesland (opgedragen af11 den commissaris des Konings in die provincie.) ƒ 0.8Ö3°. R.F. ROOS,ld. voor de provincie Groningen. - 1.0"' 4o. H. M. ALTING KOOPS, ld voor Zuidhot.land. - O.öO* 5o- H. O- HARTMAN Jz., ld. voor Gelderland. - 1-206°. »E WiCT van 29 Junij 1851 , nopens de GemkeN'1'®' besturen, benevens de voornaamste Besluite^< Arresten en Vonnissen over dit onderwerp, f 0.65<

Snelpersdruk en uitgave van

mSIilWITAMTE , te 's flwravenliage.