1". dat het in deze bestaand onvolledig endossement de eischeresse in deze niet maakte eigenaresse, maar slechts lasthebster, ook tegenover de trekkers (de verweerders);

2°. dat de eischeresse, houdster krachtens onvolledig endossement, en mitsdien geene actie tot rembours tegen de trekkers (de verweerders) hebbende, tegenover deze niet vermag te bewijzen , dat haar irregulier endossant, schoon het endossement het niet uitdrukt, de waarde van haar eischeresse genoten heeft; en

3o. dat het slot van al. 1 van art. 135 W. K. de eischeresse niet geeft de tegenwoordige actie, omdat geageerd is ten eigen name der irregulier geëndosseerde zelve en niet ten name van haren lastgever.

De eischeresse beweert tegen dit arrest, als e'énig middel van cassatie: schending en verkeerde toepassing der artt. 133—137, alsmede 146, en bepaaldelijk 135 W. K., en voert bij eene lijvige schriftuur alles aan , wat zij tot goedmaking van haar stelsel weet te bedenken.

De verweerders wenschen te geven het navolgende antwoord: Het Hof ontkende, gelijk opgemerkt is, dat de eischeresse aan het slot van al. 1 van art. 135 W. K. bevoegdheid ontleende de tegenwoordige actie in te stellen.

Het Hof gaf voor deze ontkentenis als motief, dat in die wetsbepaling niet gegeven was eene actie ten name van den irregulier geendosseerde, maar ten name van diens endossant en lastgever.

Aan bestrijding van dit motief wijdt de eischeresse een groot deel harer memorie van cassatie.

De verweerders zullen het onderzoek naar de waarde van dit motief geheel daarlaten, omdat het volstrekt nutteloos is.

Immers de vraag in cassatie is alleen, of door 's Hofs dispositief, door de afwijzing der tegenwoordige actie tot rembours tegen de trekkers, de wet, hier speciaal het slot van al. 1 van art. 135 W. K., geschonden is.

En deze vraag moet steeds ontkennend worden beantwoord, omdat de in die wetsbepaling bedoelde invordering van den inhoud des wisselbriefs ontwijfelbaar alleen is de actie tegen den betrokkene, tegen den acceptant en niet die tot rembours tegen endossanten of trekker.

Dit onwederlegbaar motief moet, — al ware der eischeresse bestrijding van 's Hofs motief zoo juist als de eischeresse maar wenscht — steeds het dispositief van 's Hofs arrest in cassatie doen vaststaan.

Evenmin kunnen der eischeresse verdere beweringen tot cassatie van dat arrest leiden.

De eischeresse heeft in cassatie aan te wijzen het, door de uitgesproken afwijzing van hare actie geschonden artikel, aan haar, houdster krachtens onvolledig endossement, missende erkenning van genoten waarde of van waarde in rekening, gevende de door haar tegen de trekkers ingestelde actie tot rembours.

En dat artikel is niet aangevoerd.

De eischeresse beweert, dat zij, houdster krachtens onvolledig endossement , tegenover elk, behal've haren endossant, dus ook tegenover de trekkers, de verweerders, is te beschouwen als eigenaresse en daarom geregtigd de tegenwoordige actie in te stellen, of, gelijk de eischeresse bij herhaling zegt, de voldoening van den wissel te vorderen en dat regt bij endossement over te dragen.

Al dadelijk zij opgemerkt, dat deze laatste uitdrukking doet zien, dat de eischeresse twee geheel verschillende actiën verwart: die tegen den acceptant tot betaling van den wissel en die tegen den trekker of endossant tot rembours wegens des acceptants nonbetaling.

De eerste actie kan de irregulier geëndosseerde op grond van art. 135 W. K. hebben, zonder daarom de laatstgemelde actie te kunnen instellen.

En dat de eischeresse onwillekeurig erkent, dat zij niet meer dan de eerstgemelde actie kan pretenderen, blijkt uit hare bijvoeging, dat zij haar regt om te ageren kan overdragen door endossement. Immers, wat zij door endossement kon overdragen, was hare actie tegen den betrokkene, niet eene actie tot verhaal tegen den trekker, eerst (en wel voor den houder krachtens volledig of blanco-endos-iment) ontstaande door de non-betaling van den betrokkene. Endossment toch is alleen vóór den vervaldag bestaanbaar.

En wat is er nu van der eischeresse beweren van eigendom tegenver de trekkers ?

Dat het endossement, waaraan de wet eigendoms-overgang verindt, alleen is het volledig of het blanco-endossement, blijkt uit inzage der artt. 133, 134 en 136 W. K., en uit vergelijking dier artikelen met art. 135 W. K. duidelijk.

Geen artikel, bepaaldelijk niet art. 135 W. K., geeft den irregulier geëndosseerde een regt van eigendom.

Dit artikel, zegt de eischeresse, geeft den irregulier geëndosseerde regt om de voldoening des wissels te vorderen, en dus tegenover derden eigendomsregt, terwijl alleen met opzigt tot zijnen endossant zijn regt beperkt blijft tot dat van lasthebber.

Maar die bewering is onjuist. Het regt van invordering, den irregulier geëndosseerde bij het artikel gegeven , is, gelijk werd opgemerkt , in geen geval anders of meer dan het regt om betaling"te vorderen Yan den betrokkene. En dit regt is niet per sc het gevolovan eigendomsregt.

Dat regt is bestaanbaar, ook al zij de irregulier geëndosseerde slechts mandataris. En nu volgt uit de woorden van het artikel: «tusschen den endossant en dengene, aan wien hij den wisselbrief heeft geëndosseerd, voor volmagt gehouden,» geenszins, dat het irregulier endossement den geëndosseerde tegenover elk ander dan zijnen endossant eigenaar doet zijn.

Integendeel bij het arrest a quo is op juiste gronden , ook aan de geschiedenis ontleend, aangetoond, dat de beperkende bijvoeging van het artikel alleen ten doel heeft om des irregulier geëndosseerdes qualiteit slechts van lasthebber buiten invloed te doen zijn op de regten en verpligtingen van latere geëndosseerden. Maar daarmede is niet gezegd , dat de irregulier geëndosseerde is eigenaar tegenover vroegere endossanten en trekker, en speciaal niet, dat de geëndosseerde bij irregulier endossement, volgens hetwelk hij aan zijnen endossant geene waarde gegeven heeft, vergoeding voor de hem niet schadende non-betaling des betrokkene zoude kunnen vorderen van den trekker, gelijk hier is beproefd door de eischeresse.

Tegenover de auteuren van den irregulieren endossant is de irregulier geëndosseerde niets meer dan tegenover zijnen endossant zeiven , en eene actie tot rembours van hem tegen den trekker is dus onbestaanbaar, en dan ook door de wet aan den irregulier geëndosseerde niet gegeven.

Dat is bepaaldelijk ook niet geschied bij het in de memorie van cassatie aangehaald art. 146 W. K., waaruit het betoog der eischeresse zulks dan ook niet eens tracht af te leiden.

Die bepaling, alsmede die van art. 186 W. K., moet worden beschouwd in verband met de voorafgaande omtrent endossement. En dan blijkt duidelijk, dat de wet vx-oegere endossanten en trekker niet heeft willen verpligten om te waarborgen , met andere woorden vergoeding te geven aan den geëndosseerde, gelijk hier, bij onvolledig endossement, die, blijkens dezen zijnen titel, geene waarde heeft gegeven.

De eischeresse heeft nog aangeboden het bewijs, dat hij die waarde wel zoude hebben gegeven, en dat dus het hem gegeven endossement i had moeten zijn volledig, maar het Hof heeft dat bewijs geëcarteerd. i

i De eischeresse komt hiertegen op en beweert, dat, zoo de bepaling omtrent het door onvolledig endossement creëren van volmagt moet gelden niet slechts tegenover den irregulieren endossant, maar ook tegenover vroegere endossanten en trekker , dan tegenover deze allen, evenzeer als tegenover den irregulieren endossant, ontvanke; lijk is het bewijs, dat waarde gegeven" is.

Maar die stelling wordt door geene wetsbepaling goedgemaakt en is onjuist.

De geheel formele wissel-actie moet worden gestaafd eeniglijk door het schrift. TJit den schriftelijken titel des geëndosseerde moet de trekker diens regten en zijne verpligtingen kunnen beoordeelen. Met handelingen tusschen endossant en geëndosseerde, niet blijkende uit het endossement, heeft de trekker niet te maken.

En de geëndosseerde kan zich daarover niet beklagen, omdat, zoo hij werkelijk waarde gegeven heeft, hij het aan zich zei ven te wijten heeft, dat hij verkeerdelijk een onvolledig endossement heeft aangenomen.

Wat eindelijk betreft der eischeresse klagt, dat, zoo de irregulier geëndosseerde ook tegenover vroegere endossanten en trekker als lasthebber is te beschouwen, dan de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent lastgeving toepasselijk worden en moeijelijkheden bij de circulatie des wissels zullen veroorzaken, de verweerders behoeven daarbij niet speciaal stil te staan.

Immers de vraag, of die bepalingen van het Burgerlijk Wetboek toepasselijk zijn op de lastgeving, bedoeld in art. 135 W. K., is geheel vreemd aan de tegenwoordige zaak.

En het ontleenen van argumenten van conveniëntie aan , door eischeresse gewilde, toestemmende beantwoording dier vraaó- mag niet influenceren op de beantwoording der regtsvraag van het°onder" werpelijk geding, zulks te minder, daar dezelfde bezwaren, zij het ook in mindere mate, verbonden zouden zijn aan het stelsel der eischeresse , die het bestaan van lastgeving althans tusschen den irregulier endossant en diens geëndosseerde aanneemt.

Maar, en hiermede eindigen de verweerders, of de irregulier geëndosseerde ook tegenover den trekker is te beschouwen als lasthebber of niet, kan worden daargelaten; want de vraag van dit cassatie-proces is alleen, of eenig aangehaald artikel hem, lasthebber, of niet, geeft de actie tot rembours tegen den trekker, en deze vraaa; is niet dan ontkennend te beantwoorden.

Op deze gronden, bij pleidooi te ontwikkelen, verzoekt en concludeert Mr. C. J. Eranijois , als procureur der verweerders in cassatie, dat bij arrest van den Hoogen Raad de ten deze ingestelde voorziening in cassatie zal worden verworpen, met veroordeelino- van de eischeresse in de kosten en boete van cassatie.

De heer adv.-gen. Mr. Gkegory nam in deze de navolgende conclusie:

Edel Hoog Achtbare Heeren, President en Raden! Het Prov. Ge regtshof in Noordholland heeft van de onderwerpelijke zaak bij prorogatie van regtsmagt kennis genomen, en daarin op den 15 Febr. 1866 een arrest gewezen.

Tegen dat arrest is door de eischeresse als e'e'nig middel van cassatie aangevoerd: schending en verkeerde toepassing van de artt. 133—137 , alsmede art. 146 , en onder deze bepaaldelijk art. 135 W. K., doordien het Hof bij het beklaagde arrest de eischeres in hare vordering niet-ontvankelijk heeft verklaard, op grond, dat volgens onze wet een irregulier geëndosseerde niet bevoegd zoude zijn om, bij weigering van betaling door den betrokkene, ten zijnen eigenen name de betaling des wissels voor den regter te vorderen , ja zelfs dan niet, zoo hij bewijst de waarde des wissels aan zijn endossant te hebben verstrekt.

Blijkens de tweede overweging quoad jus van het beklaagde arrest, staat het in facto vast, dat de eischeres den wissel in handen heeft krachtens onvolledig endossement, ofschoon »of order» inhoudende twee in art. 134 W. K. gestelde vereischten ontbreken, namelijk de dagteekening en de vermelding van genoten waarde of waarde in rekening.

Naar mijn inzien is het volkomen waar, hetgeen door het Hof bij het 4de lid der derde overweging gezegd wordt, dat, «aangezien endossement een wettelijk omschreven vorm van eigendoms-overdragt is, het gemis van eenig in art. 134 W. K. bepaald vereischte de eigendoms-overdragtuitsluit; weshalve, zal die overdragt niettemin tegenover eenig belanghebbende worden aangenomen, zulks slechts krachtens eene exceptieve wetsbepaling zal mogen plaats vinden.»

Bij art. 133 toch W. K. wordt gezegd, dat de eigendom van wisselbrieven , betaalbaar aan order, door middel van endossement aan anderen kan worden overgedragen, terwijl art. 134 de vereischten van een endossement opgeeft.

Stelt nu de eigenaar van den wissel er een endossement op, hetwelk aan de vereischten van art. 134 niet voldoet, dan heefter geene eigendoms-overdragt van den wissel plaats, daar, om dat gevolg te kunnen hebben, de bepaling van art. 134 moet zijn in achtgenomen.

Er is hieromtrent slechts ééne uitzondering met opzigt tot het endossement in blanco, hetwelk door de wet met een irregulier endossement wordt gelijkgesteld.

Behalve zoodanig endossement, moet elk gewoon endossement alle de vereischten van art. 134 bevatten om den eigendom des wisselbriefs te kunnen overdragen.

Dit blijkt nog nader uit de laatste zinsnede van art. 136, waarbij te kennen wordt gegeven, dat de erkenning van genotene waarde (één der vereischten van art. 134, en welke in deze geen plaats heeft gehad) den eigendom des wisselbriefs overdraagt.

Dit blijkt eindelijk nog uit het 2de lid van art. 135, welk 2de lid volstrekt niet noodig was, indien een endossement, de vereischten missende , evenwel eigendoms-overdragt van den wisselbrief bewerkstelligde.

En wanneer men nu eens voor een oogenblik aanneemt, dat art. 135 niet in het wetboek gevonden werd, zou men dan kunnen beweren, dat een endossement, de vereischten missende, evenwel eigendoms-overdragt van den wisselbrief te weeg bragt ? Ik geloof het niet; althans ik ken geen artikel, waaruit in dit zou kunnen afleiden.

Het moet dus naar mijn oordeel vaststaan, dat de eigenaar van eenen wisselbrief, die daarop een endossement stelt, hetwelk eender 1 vereischten van art. 134 mist (altijd met uitzondering van het blancoendossement), eigenaar van den wisselbrief blijft, en dus de zoogenaamde irregulier, geëndosseerde door dat irreguliere endossement 1 geen eigenaar van den wisselbrief wordt, omdat door zoodanig endos- ' sement de eigendom van den wisselbrief niet wordt overgedragen. !

En wanneer het nu waar is, dat de zoogenaamde irreguliere endossant eigenaar van den wisselbrief blijft, dan is hij dit tegenover ' elk en een iegelijk, en is de zoogenaamde irregulier geëndosseeerde '• tegenover elk en een iegelijk geen eigenaar van den wisselbrief, omdat het irreguliere endossement hem geen eigendom van den wisselbrief heeft 1 kunnen overdragen, en hij dus nimmer eigenaar geworden is.

Is nu art. 135 W. K. hiermede in strijd? Volstrekt niet. De wet- ' gever had in art. 133 de kracht van het regulier endossement op- ( gegeven; hij moest dus ook die van het irregulier endossement aan- 1 duiden. <

Had hij bij art. 133 bepaald, dat het endossement, hetwelk alle de vereischten van art. 134 bevatte, den eigendom van den wisselbrief overdroeg, diezelfde kracht wilde hij niet toegekend hebben aan het f

. j endossement , hetwelk de vereischten van voorzeid artikel miste! t zoodanig endossement wilde hij niet anders beschouwd hebben da» !' alB ®e»e volmagt tusschen den endossant en dengene aan wien hij s den wisselbrief had geëndosseerd.

Bij regulier endossement kende de wetgever aan den geëndosseerde de hoedanigheid van eigenaar var. den wisselbrief toe°, bij het t irregulier endossement alleen die van lasthebber of last-aannemer van den eigenaar van den wisselbrief.

Die volmagt is bovendien niet algemeen, maar beperkt tot bepaalde einden. Zij strekt alleen om den inhoud des wisselbrief3 zelfs in regten te vorderen, en, indien het endossement aan de order van den geëndosseerde is gesteld, dezen de bevoegdheid te geve» om den eigendom des wisselbriefs bij endossement over te dragen.

Ons Wetboek van Koophandel heeft dus den irregulier o-eëndosseerde niet anders beschouwd, dan als hij vroeger in Frankrijk en hier te lande steeds is aangemerkt geworden.

Het eenig verschil bestaat alleen in den omvang der lastgevingVolgens hetgeen vroeger hier te lande regtens erkend werd, was, zoo het endossement niet gegeven was voor genotene waarde en dus niets meer dan eene enkele lastgeving bevatte, de geëndosseerde verpligt om den wissel te doen accepteren, ten vervaldage de betaling te gaan ontvangen , aan zijnen endossant de waarde over te maken, of, bij gebreke van acceptatie of betaling , de protesten te laten doe»; doch hij was niet bevoegd de betaling in regten te eischen.

Die bevoegdheid werd hem echter bij ons wetboek toegekend, alsmede om, indien het endossement aan order was, den eigende® des wisselbriefs bij endossement over te dragen.

Hij bleef dus, wat hij ook onder het oude regt was, lasthebber van den eigenaar des wisselbriefs, doch met uitgebreider volmagt.

De eischeres beweert wel, dat, volgens art. 135, de irregulier geëndosseerde alleen lasthebber zou zijn met opzigt tot den irregu' lieren endossant, maar dat hij tegenover eik ander eigenaar van den wisselbrief was ; doch zoodanige onderscheiding kan ik in het artikel niet lezen, iiovendien, hoe zou de irregulier geëndosseerde als eigenaar aangemerkt kunnen worden, aan wien de eigendom van den wisselbrief door het irregulier endossement niet heeft kunnen overgedragen worden ?

Ik moet bekennen, dat ik dit beweren der eischeres mij niet goed kan voorstellen. Volgens haar zou dus de irregulier geëndosseerde eigenaar en geen eigenaar, lasthebber van den eigenaar en te. gelijkertijd eigenaar zelf zijn.

Naar mijn inzien heeft het Hof art. 135 W. K. volkomen juist uitgelegd, en teregt geoordeeld, dat een irregulier geëndosseerde niet bevoegd is om, bij weigering van betaling door den betrokkene , ten zijnen eigenen name de betaling des wissels voor den regter te vorderen.

De eischeres heeft echter nog eene andere grief, gerigt tegen de achtste en de negende overwegingen van het beklaagde arrest. Zij had namelijk subsidiair aangeboden door alle middelen regtens, ook door getuigen, te bewijzen, dat de irreguliere endossant wel waarde van haal' ontvangen had en zij eischeresse mitsdien wissel-eigendom had.

En wat heeft nu het Hof daaromtrent overwogen ? Het heef geoordeeld, dat, ofschoon den irregulier geëndosseerde tegenover zijnen endossant de bevoegdheid toekomt tot bewijsvoering "dat de wissel hem anders dan als gcinagtigde verstrekt is, die bevoegdheid hem echter niet toekomt tegenover derden, zoo als de verweerders zijnOok deze beslissing van het Hof is volgens mijne beschouwing volkomen juist.

Teregt toch wordt door het Hof opgemerkt, dat de bepalingen . . aangaande wissels de strekking hebben om het regt van dengene , die den wissel iu handen heeft, tegenover derden door wettelijk voorgeschreven vormen te doen bepalen, in dier voege, dat de derde naar den wissel zeiven zijne verpligting kan beoordeelen, zonder in de noodzakelijkheid te zijn zich aan een onderzoek van uit den wissel niet te onderkennen relatiën te onderwerpen.

Bovendien moet ik aanmerken, dat door die beslissing de bij het middel aangeduide wets-artikelen, op zich zelve, nimmer geacht zouden kunnen worden geschonden of verkeerd toegepast te zijn , doch alleen in verband met de een of andere wets-artikelen omtrent het bewijs, welke echter bij het middel niet als geschonden zijn aangewezen.

Ik moet bier nog bijvoegen, dat ook deHoogeRaad, kamer van vacantie, een gelijk gevoelen als het Hof schijnt te hebben.

In de zaak , waarop betrekking heeft het arrest van den 28 Aug- I 1866 (1), en waarbij van een endossement in blanco sprake is, heeft de Hooge Raad geoordeeld, dat, hoezeer nu ook zoodanig endossement gerekend wordt erkenning van genotene waarde te bevatten, en den eigendom van den wisselbrief' aan den houder over te dragen , zulks tegenover derden eene praesumptio juris et de j"re moge opleveren, maar niet, wanneer het alleen geldt den aard der handeling tusschen den quasi endossant en den quasi geëndosseerde enz.

Naar het mij voorkomt, staat hier de Hooge Raad ten aanzien van de bewijsvoering met betrekking tot het blanco-endossement dezelfde leer voor als het Hof met opzigt tot het onvolledig endossement , namelijk door te stellen, dat aan den endossant in blanco tegenover zijnen geëndosseerde de bevoegdheid toekomt tot bewijsvoering , dat het de wil van hem en den geëndosseerde niet is geweest den eigendom van den wisselbrief daardoor te doen overgaan,

doch dat die bevoegdheid hem niet toekomt tegenover derden, als leverende tegenover dezen het endossement in blanco eene praesumtio juris et de jure op, dat de eigendom van den wisselbrief is overgedragen.

Ik geloof hiermede genoeg gezegd te hebben tot regtvaardiging van mijn oordeel omtrent de ongegrondheid van het aangevoerde middel van cassatie, en concludeer mitsdien tot verwerping van den eisch tot cassatie, met veroordeeling van de eischeresse in de kosten en boete van cassatie.

. De Hooge Raad besliste als volgt:

De Hooge Raad enz.,

Overwegende, dat als éénig middel van cassatie is voorgesteld1 schending en verkeerde toepassing der artt. 133 tot 137 , alsmede 146 en bepaaldelijk van art. 135 W. IC, door aan te nemen:

1». dat de houder van eenen op onregelmatige wijze op hem ge' endosseerden wissel zoude zijn onbevoegd, bij weigering van betaling j door den betrokkene, de betaling van den wissel op eigen naam 'B regten te vorderen; en

2». dat dit eveneens het geval is, zelfs wanneer hij mogt hebbe" bewezen de waarde des wissels aan zijn endossant te hebben verstrekt ;

0., wat betreft het eerste gedeelte van dit middel, dat het al 0 niet gegronde van hetzelve daarvan afhangt, of de slotwoorden der 1ste zinsnede van art. 135 W. K. (»voor eene volmagt gehouden» strekkende om den inhoud des wisselbriefs zelfs in regten in te v°r deren») den irregulier geëndosseerde het regt tot zoodanige invordering toekennen, niet alleen in hoedanigheid van gemagtigde, m»af ook op eigen naam, zoo als door de eischeresse wordt beweerd, dan

(1) Te vinden in Weekbl. n". 2830 en in de Ned. Regtspr., d-

833 bl. 271 en volg.