Kooclijk , zonder daartoe ecnige bevoegdheid te bezitten, is veroordeeld tot eene geldboete van f 25 en in de kosten, en dat dit eene verzwarende omstandigheid daarstelt, waarop de bekl., ingevolge art. 203 Strafvord., door den proc.-gen. in hooger beroep werd opmerkzaam gemaakt ;

Verklaart genoemde feiten wettig en overtuigend bewezen, en dat zij daarstellen: het onbevoegd uitoefenen van een tak der geneeskunst , na reeds eenmaal wegens soortgelijk wanbedrijf te zijn veroordeeld ;

O., dat wel do wet van den-12 Maart 1818 (Stbl. n°. 16) is afgeschaft door het bepaalde bij art. 22 der wet van den 1 Junij 18G5 (Stbl. n". CO), in werking gekomen den 1 Nov. 1865, krachtens het Kon. besluit van den 3 Junij 1865 (Stbl. n°. 64), gegeven naar aanleiding van art. 23 dor wet, en de bewezen daadzaken hebben plaats gevonden in Oec. 1865 , doch daarop, krachtens art. 52 der wet op den overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving, wol degelijk nog van toepassing is de overigens afgeschafte wet; dat immers, terwijl de nieuwe wet slechts in art. 18, j°. art. 1, strafbaar stelt het onbevoegd verleenen van genees-, heel- of verloskundigen raad of bijstand als bedrijf, doch dit met gevangenis-straf van drie maanden tot een jaar en boete van f 75 tot f 300 , te zamen of afzonderlijk, art. 18 der wet van 1818 omvat het uitoefenen van alle takken der geneeskunst, tot zelfs elke op zich zelve staande daad van uitoefening dier kunst, doch slechts daartegen bedreigende eene boete van f 25 tot f 100, met confiscatie van geneesmiddelen voor de eerste reis en hoogstens zes maanden gevangenis-straf voor de derde maal; dat dus art. 18 der wet van 1818, eene ligtcre straf bedreigende , in haren uitgebreiden kring van overtredingen omvat die van de wet van 1S65 voormeld, en alzoo ook het onbevoegd verleenen van geneeskundigen raad en bijstand als bedrijf; terwijl in casu uit de geheele toedragt. der zaak is gebleken, zoo als die als bewezen is aangenomen, in verband met de vroegere veroordeeling van den bekl., dat hij werkelijk een bedrijf maakt van de uitoefening der geneeskunde;

Verklaart den bekl. en geapp. J. C. Levert schuldig aan het feit, zoo even omschreven en gequalificeerd, en dat daarop van toepassing zijn art. 18 der wet van den 12 Maart 1818 (Stbl. n". 16) en art. 1 der wet van 22 April 1864 (Stbl. n°. 29;;

Veroordeelt den alzoo schuldigverkiaardc J. C. Levert tot betaling eener geldboete van f 100, ten behoeve van don Staat;

Bepaalt enz.;

Veroordeelt don geapp. in de kosten enz. ;

Verklaart de overige hem ten la-ste gelegde, bij dagvaarding omschreven feiten niet wettig en overtuigend bewezen ;

Spreekt hem daarvan vrij enz.

PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN DRENTHE.

Uurgerlijlie kiiiiier.

Zitting van den 10 Februarij 1866.

Voorzitter, Mr, J. H. Westra.

Bezit. — Onroerend goed. — Vrijwaring. — Tusschengeschil. — Niet-ontvankelijk-verklahing. — Artt. 355 en 356 B. R.

De regter, die dc vraag, of eene vordering tot vrijwaring ontvankelijk is, beantwoordt, cn deze ontkennend beslist, moet niet de ontzegging, maar de idet-ontvankclijk-verldaring dier vordering uitspreken.

A. M. Beis Cn B. Sibum of Sibon , ook wel J. Sibon genaamd, echtelieden, M. A. Pleis en G. H. H. Sibum, echtelieden, wonende te Nieuw-Amsterdam , gemeente Emmcn, cn M. G. Pleis, wonende te Nieuw-Schoonebeek , gemeente Dalen, appellanten , procureur Mr. A. Vos,

tegen

do kerkvoogden der Hervormde gemeente te Schoonebeek, gemeente Dalen, geïntimeerde, procureur Mr. A. J. Tonckeks,

en tegen

J. A. Gozevoort, wonende te Nieuw-Schoonebeek, gemeente Dalen, mede-geïntimeerde, procureur Mr. J. Oosting.

Dc conclusie van de appellanten strekt daartoe:

het den Ilove moge behagen, vernietigende de aete van appel en het vonnis, waarvan appel, en alzoo op nieuw regt doende, de eerste geïntimeerden (gedaagden in vrijwaring; te veroordeelen om de appellanten (eischers in vrijwaring) te vrijwaren tor zake deiverdediging, door den geïnt. (ooi'spronkclijken ged.) J. II. Gozevoort tegen der appellanten vordering ingebragt, en hen te veroordeelen om te dragen en te vergoeden alle kosten en schaden, die daarvan liet gevolg mogten zijn voor de appellanten , en voorts de zaak teru" te wijzen naar den regter a quo , om , met in-acht-neming van het arrest, te worden behandeld en afgedaan , alles met veroordeeling van dc eerste geïntimeerden in de kosten der beide instantiën.

De conclusie der geïntimeerde kerkvoogden : .rekt daartoe: dat voor 'toeval de oorspronkelijke ci'-ch niet dadelijk mogt worden toegewezen cum sequelis, het den Hove moge behagen, met vernietiging zooveel noodig van gemeld vonnis, de appellanten in hunnen tot vrijwaring gedanen eisch te verklaren met-ontvankelijk of wel hun dien te ontzeggen, met veroordeeling in.de kosten van beide instantiën.

De conclusie van den geïnt. Gozevoort strekt daartoe :

dat hij zich in deze refereert aan do wijsheid van den Hove, met eisch van kosten ton laste der succoflibercndc partij.

Het Hof enz., t

Gehoord partijen in hunne conclusiën, en hetgeen tot ontwikkelino- is voorgedragen aan zijde van de appellanten door don advokaat Mi\ L. Vos" en voor de geïntimeerde kerkvoogden door den advokaat Mr. H. Pelinck , zijnde aan zijde van den geïnt. Gozevoort gecne pleidooijen gevoerd;

Gehoofd de conclusie van den proc.-gen., strekkende tot bevestijrinp- van het vonnis a quo, en tot veroordeel in g van de appellanten in do kosten, daaronder begrepen die , aan zijde van den geïnt. Gozevoort aangewend;

Overwegende, dat de hierboven in de eerste plaats genoemde partijen , bij geregistreerd exploit van den te Dalen jfevestigden d rarwaarder H. Schut van den 8 Ang. 1865 , bij dit Hof m hooger beroep zijn gekomen van eon vonni3 der Ar rond,-Regtbank van den € Febr. 18G5 , feewezen tusschen de eerste en derde requiranten, benevens M. A. Pleis, toen nog ongehuwd, nis oorspronkelijke eischers, bij exploit van den 29 Dec. 1862 , geopposeerden bij acte van den 11 April 1S63, en eischers tot vrijwaring bij exploit van dan 27 Aug. 1863, en de geïntimeerde kerkvoogden, als gedaagden in vrijwaring, en den geïnt. Gozevoort, oorspronkelijk ged. en opp., bij voormelde acten; vorderende de appellanten, dat het üen Hove behage, rost vernietiging van de acte van appel en van het vonnis, waarvan

appel, op nieuw regt doende, de eerste geïntimeerden (de kerkvoogden , gedaagden in vrijwaring) te veroordeelen om de appellanten (eischers in vrijwaring) te vrijwaren ter zake de verdediging, dooiden geïnt. Gozevoort (oorspronkelijk ged.) tegen der appellanten vordering ingebijt, cn hen te veroordeelen om te dragen en te vergoeden alle kosten en schaden, die daarvan het gevolg mogten zijn voor de appellanten , en voorts de zaak terug te wijzen naar den regter a quo, om, met in-acht-neming van het arrest, verder te worden behandeld en afgedaan, alles met vcroordecling van de eerste geïntimeerden (de kerkvoogden) in de kosten van beide instantiën;

O., dat de eerste regter bij het beklaagde vonnis teregt de vordering tot vrijwaring heeft afgewezen en dit op goede gronden, #ie door het Hof worden aangenomen, zoodanig echter, dat de bewijsvoering van den eersten regter betrof de vraag, of de vordering tot vrijwaring wel ontvankelijk was, en de afwijzing daarom niet had moeten bestaan in omlegging, maar in niet-ontvankelijk-verklaring van die vordering, dam- toch de omstandigheid, dat de eischer nog niet in het bezit van het door hem opgevorderde goed zoude zijn gekomen, niet als waar is aangenomen, maar, de waarheid daarvan in het midden gelaten zijnde, is aangemerkt als een middel, hetgeen uit zynen aard in geen geval tot toewijzing der vordering zou kunnen leiden ;

0. verder, dat bij het beklaagde vonnis niet op de hoofdzaak, maar slechts op het tussohengeschil omtrent de vrijwaring uitspraak is gedaan, terwijl dor" dc appellanten uitdrukkelijk de terugwijzing naar den eersten • egt.-r is gevorderd en het geding op de hoofdzaak nog niet in dien staa: is, dat daarop bij ée'n en hetzelfde eindvonnis zoude kunnen worden beslist, zoodat, naar de bepalingen van de artt. 355 en 356 B. K., de zaak naar den regter van eersten aanleg zal moeten worden verwezen, om verder op de hoofdzaak te worden beslist;

Regt doende enz.,

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, dóch alleen in zooverre als daarbij de vordering tot vrijwaring is ontzegd ; en, met verbetering in zooverre regt doende,

Verklaart die vordering niet te zijn ontvankelijk;

Bevestigt voor het overige het vonnis, waarvan beroep; en

Veroordeelt de appellanten in de kosten van hot geding in hooger beroep, daaronder ook begrepen die, door den geïnt. Gozevoort aangewend;

Verwijst de zaak naar den regter van eersten aanleg, om op de hoofdzaak te worden beslist.

ARRONDISSEMENTS-BEGTBANKEN.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM.

Zitting van den 27 Februarij 1867.

Voorzitter, Mr. A. van Eyk Bijleveld.

Overdragt van scheefsaandeelen. — Rekening en verantwoording. — Excepiiön. — Beslissing ten principale.

Art. 6 van het Kon. besluit van 21 .Tunij 1836 (Stbl. n". 41) betrekkelijk dc overschrijving van zeeschepen enz. op de openbare registers.

Indien de koop van ecu scheepsaandeel door overlegging eener notariële acte is bewezen cn die acte bij den bevoegden hypotheekbewaarder ter overschrijving is ingeleverd en geboekt, kan den koopcr de bevoegdheid niet betwist worden proprio noinine van den boekhouder rekening en verantwoording te vorderen, ook voor die jaren, gedurende welke hij niet als eigenaar kan worden aangemerkt.

De weigering des hypotheekbewaarders om de ingeleverde stulclcen terug te geven, vóórdat hem een getuigschrift van een beiiediyden scheepsmeter is vertoond van de voorgeschreven inbranding, kan dm Icooper van het effect der overdragt niet berooven.

Waar de voorgestelde cxcefitiën (gelijk in casu; dat de aanlegger de zich toegeschreven hoedanigheid niet bezat en dat de vordering is onbestemd) het fond der zaak betreffen en de gedaagden niet alleen tot toewrjü g hunner exceptiën, maar met name tot niet-ontvankelijk-verklaring van des eischers vordering concludeerden, moet ten principale worden regt gesproken, al deden ook die gedaagden bij de mondelinge voordragt zich als eenvoudig excipiërende eischers voor.

A. Lefeburc, eischer, procureur J. G. Ivuhn ,

togen

J. Bletz enz., gedaagden, .procureur Mr. E. J. Asser.

I)e Regtbank enz.,

Overwegende in facto ■

dat de vordering strekt tot het geven van rekening en verantwoordingvan de door de gedaagden, als boekhouders van het schip Ilenrietta, groot 174 lasten , gevoerd of gevoerd geweest door kapitein Buys, gehoudene gestie, te rckenc-n van de laatste door des eischers auteur goedgekeurde rekening tot en met de laatst afgeloopen reize, op grond, dat de ged., niettegenstaande hij eischer hun, bij behoorlijk geregistreerde insinuatie van den deurwaarder J. P. Lissone Jzn., dd. 22 Junij 1866 , heeft doen beteckenen;

1°. eene behoorlijk geregistreerde notariële acte dd. 15 April 1866, voor den notaris Mulder alhier gepasseerd, waaruit blijkt, dat hij het regt op en in een 64ste gedeelte in genoemd schip van een der oorspronkelijke mede-reeders van dat schip, li. Maville Hart, heeft gekocht met alle regten, die deze van den aanvang der reederij af had, o. a. met het regt om do overschrijving in de publieke registers te provoceren, om van do administratie der boekhouders de meestvolledige rekening en verantwoording te vragen, te beginnen van de laatst goedgekeurde rekening, en om alle actiën of regtsvorderingen tegen de boekhouders of tegen wien ook in te stellen, waartoe hij I generalijk is gesubrogeerd in alle regten, welke de genoemde verkooper had als eigenaar in, en mede-reeder van genoemden bodem;

2°. eene verklaring van den bewaarder der hypotheken te Amsterdam, dat óp 15 Junij 1866 is ingeleverd ter overschrijving en geboekt de voormelde acte van verkoop; cn hem tevens doen sommeren tot het geven'der thans gevorderde rekening, — hiermede zijn gebleven in *' '^brcikc *

' dat de'gedaagdan op c «o . doring hebben geantwoord, dat het thans do «elfde -vordering geldt, . welke de eischer op 5 Oct. 1865 (zie (Weekbl. n". < • e Regtbank is verklaard niet-ontvankelijk;

dat sedert dat tijdsu . - e zaak geene de minste verandering is gekomen; dat de eiseher, „ ,-en als vroeger, ook nu door de beteekende stukken niet bewijst eigenaar te zijn van een 64ste aandeel in genoemd schip, bij den aanbouw groot 174, thans groot 250 gemeten Eisten; dat de eischer mitsdien behoort te worden Verklaard niet-ontvankelijk ; en dat een tweede grond van Biet-ontvankelijkheid daarin bestaat, dat de eischer, in strijd met het bij reedsrc«dul bepaalde,

vordert rekening en verantwoording van onderscheidene reizen; op alle welke gronden de gedaagden hebben geconcludeerd, dat, met admissie der door hen voorgestelde exceptie, de eischer in zijne vordering en conclusie zal worden verklaard niet-ontvankelijk;

dat eindelijk bij mondelinge toelichting de procureur des eischers heeft verzocht en bekomen acte van zijne verklaring, dat hij zoo noodig zijn eisch in dier voege wijzigt of wel vermindert, dat de af te leggen rekening en verantwoording alleen zal beliooren te worden gedaan te rekenen van de laatst goedgekeurde af tot op ultimo Sept. 1865 ;

O. in jure;

dat te beslissen is :

1". of de door de gedaagden aangevoerde gronden van niet-ontvsn* kelijkheid zijn gegrond ? en , zoo neen ,

2". of de vordering des eischers behoort te worden toegewezen r O. ad Ium. , en wel wat den eerst aangevoerden grond betreft: dat de eischer in deze thans door de overlegging eener notariële acte heeft bewezen, onder de voorwaarden, die hierboven zijn omschreven, kooper te zijn geworden van een 6-lste aandeel in het schip, waarvan de gedaagden zijn boekhouders, en dat daarbij in eonfesso is, dat die acte bij den bevoegden bewaarder der hypotheken ter overschrijving is ingeleverd en verkocht;

dat door die boeking, in casu in- en overschrijving tevens, het reg' van eigendom op het bewuste 64ste scheepsaandeel wettig is overgegaan op den eischer, en hem de bevoegdheid is verleend om ook voor die jaren , gedurende welke hij niet als eigenaar kan worden »aI1' gemerkt, proprio nomine van de boekhouders rekening en verantwooiding te vorderen; terwijl de weigering des hypotheek-bewaarders, overeenkomstig de bepaling der wet, om, vóórdat hem een getuigschrift van een beéedigden scheepmeter is vertoond van de voorgeschreven inbranding, de ingeleverde stukken terug te geven, hem vau het effect dier overdragt niet kan berooven;

dat hst éénig gevolg van dat niet-teruggeven der stukken zijn za'> dat daaruit voor den tegenwoordigen kooper, bij eventuëlen wederverkoop, schade of ten minste moeijelijkheid kan ontstaan, omdat het mogelijk is, dat hij de schade op de boekhouders zou kunnen verhalen ;

dat dus het beweren der gedaagden, dat de eischer ook thans niet bewijst eigenaar te zijn van het genoemde later vergroote (doch daarom niet vernietigde) schip, is onjuist en onaannemelijk;

En, wat den tweeden aangevoerden grond betreft :

dat, al ware deze grond van met-ontvankelijkheid teregt dooi de gedaagden aangevoerd, de bij de mondelinge toelichting door de eischer in zijne vordering gebragte wijziging dien grond zou doen vervallen, weshalve die tegenspraak is van belang ontbloot en We verder behoeft te worden onderzocht;

0. ad Hum., dat de in deze voorgestelde exceptiën, dat dc aflfl legger de hoedanigheid niet bezat, die hij zich toeschrijft, en dat e vordering is onbestemd, beide betreffen het fond der zaak;

dat de gedaagden dan ook niet alleen tot toewijzing hunner exceptie , maar met name tot niet-ontvankelijk-verklaring der vordering des eischers hebben geconcludeerd;

dat mitsdien, al hebben ook de originele gedaagden bij de mondelinge voordragt zich als eenvoudig excipiërende eischers voorgedaan, in deze desniettegenstaande kan en moet worden regt gesproken, omdat de zaak ten principale in staat van wijzen is;

dat, dit vaststaande, de vordering, als ten onregte weersproken en op de duidelijke bepaling der wet gegrond, behoort te worden toegewezen; .

Gezien, behalve liet besluit van 21 Junij 1836 (Stbl. n". 41J» de artt. 1902 B. W., 309 , 320 , 3.7 , 332 W. K. en 134, 50, 315, 52 en 586, n". 4, B. R.;

Afwijzende <?e door de gedaagden voorgestelde exceptiën , Veroordeelt de gedaagden om alsnog, binnen den termijn van veertien dagen na de beteekening van het te vellen vonnis en ten overstak-13 van Mr. A. -van Eïk Bijleveld , lid dezer Regtbank, die hiertoe bij deze lot regter-commissaris wordt benoemd , aan den eischer t® doen en te geven behoorlijke rekening en verantwoording van door hen gedaagden als boekhouder van bovengenoemd schip Sc~ voerde gestic en administratie, te rekenen van de laatste door eischers auteur goedgekeurde rekening tot op uit". Sept. 1865 zulks met overlegging van de daartoe betrekkelijke stukken en tificatoire bescheiden, en voorts om niet den eischer tot adju6teme'f. van deze rekening voort te procederen, op den voet en de wijze, MJ de wet bepaald;

Veroordeelt de gedaagden wijders om hot saldo, waarmede de: bedoel" rekening en verantwoording bij het te vallen eindvonnis zal worden geadjusteerd en gesloten, aan den eischer voor zijn 'l6i gedecl' tegen behoorlijke kwijting te voldoen en uit te keeren, met " renten van dien ii 6 pet. 'sjaars, van 22 Junij 1866 , den dag "el sommatie, af tot de geheele voldoening toe;

Verklaart, dat, bij gebreke van do gedaagden om de ten d°'' gevorderde rekening en verantwoording binnen den bepaalden tijd tc doen, zij daartoe door alle middelen en wegen van regten zuil*311 kunnen worden gedwongen tot een beloop van ƒ 3000, als waarop de wanpraestatie van dit feit nu voor alsdan wordt begroot;

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar by voorraad zonder borgstclllB8 en bij lijfsdwang der gedaagden ;

Veroordeelt de gedaagden in de kosten, veroorzaakt door hun» afgewezen exceptiën;

Reserveert de kosten.

(Gepleit voor den eischer Mr. J. van S. Mulder , en voor ^ gedaagden Mr. W. K. van der Breggen.)

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE ASSEN.

Burgerlijke kamer.

Zitting van den 12 Maart 1866.

Voorzitter, Mr. D. H. Westra.

Aanbesteding van een kunstweg door twee gemeentebesturen. — Acte d'administration municipale. — Verzuim van registratie. — Artt. 57 en 121 der gemeentewet. — Artt. 20, 29, 36 en 69, § 2 , n°. 3 en 8, dbr wet van 22 Primaire an VH. — Art.

1 no. 10, lett. f, der wet van 31 Deo. 1863 (Stbl. h°. 212).

Is de aanbesteding van een kunstweg door twee gemeentebesturen een acte d'administration municipale, waarvoor, volgens a • 20 der wet van 22 Frimaire an VII, registratie is versen

digd? — Ja. . . , ari,

Is een verzet tegen een dwangsehrift der registratie gegrond, w neer het hierop steunt, dat de verpligting tot registratie bloot rustte op den opposant, secretaris van het éene te/ bestuur, maar ook op den secretaris van het andere bemee bestuur, wien geen dwangsehrift werd beteelcend ? — Ja. Jhr. J. A. G. van der Wijck, secretaris der gemeente Westerboi wonende te Westerbork , opposant, procureur Mr, A. vos,