tegen

het Bestuur der Registratie, geopposeerde cn gedaagde. De Regtbank enz.,

Gelet op de slotsom of liet petitum : •

!»■ van het exploit van oppositie van de volgende strekking: dat het der Regtbank behage , den opp. te verklaren goed opp. tegen het dwangsehrift, ten verzoeke van liet geopposeerd Bestuur, op den ' Sept. 1865 aan hem opposant beteekend; mitsdien dat dwangschriit te vernietigen en buiten effect te stellen; voorts het Bestuur ln zijne vordering te verklaren niet-ontvankelijk , in ieder geval te ontzeggen, met veroordeeling van hetzelve in de kosten ; bij welk petitum de opp. in de slotsom zijner nagemelde memorie van re-, P'iek heeft volhard;

rl t Tan ^es Bestuurs memorie van antwoord, strekkende :

,a.» Jnct handhaving van het dwangsehrift, het verzet zal worden te1 ongefundeerd, met veroordeeling van den opp. in de kos-

n; bij welk petitum door het Bestuur bij deszelfs nagenoemde 'eniorie van dupliek is gepersisteerd;

óverwegende ten aanzien der daadzaken :

flat op den 7 Sept. 18G5, na op den 29 Aug. bevorens te zijn gezien en executoir verklaard, aan den opp. is beteekend het in et hoofd dezes genoemd dwangsehrift van den volgenden inhoud: "In naam des IConings,

"<Jhr. J. A. G. van der "Wijdt, secretaris der gemeente Westerj0rl\> wonende te Westerbork j is verschuldigd aan het Bestuur van a° Registratie enz. de som van ƒ 320 voor enkel en dubbel regt van registratie, wegens aanbesteding, en ƒ 320 voor enkel en dub"w regt van registratie, wegens borgtogt, met de 38 opcenten uit'Üakende f 883.20, van eene acte van den 26 Oct. 1864 , waarbij in I t openbaar is aanbesteed door eene commissie uit de gemeentebesturen van Beilen en Westerbork aan R. Zwolsman, te Iyuinre f0 ,?°.rSei', J. Zwolsman , te Onderdendam, en R. Kamman Az., e Kuinre, het maken v.ai eenen straatweg van Beilen naar Weswbork, met aan de baan bestrating en kunstwerken, voor de som Vaa ƒ 32,000 , ter zake dat hij de evengenoemde door hem in zijne °Pgemelde qualitoit mede onderteekende acte niet ingevolge de bepalingen der wet heeft doen registreren, onverminderd de interessen a die rnorcie cn de kosten van vervolging;

"-leze vordering steunt op artt. 20, 29, 36 en 69, § 2, n°. 3 en °> der wet van 22 Frimaire an VII, art. 1 , n". 10, lett. f, der wet an 31 Dec. 1863 (Stbl u '. 212;, en art. 1286 B. W.;

"tot betaling van welke som van f 883.20 de voornoemde heer ^an der \Yijels za\ worden gedwongen door de middelen, bij de °P de invordering van 's lands penningen daargesteld;»

dat > met keuzo van domicilie, ten kantore van Jhr. G. W. A. Y£m der Wijck, advokaat, wonende te Assen, de opp., bij boven v gemold exploit van den 18 Sept., tegen dat dwangsehrift in ei'zet is gekomen , met dagvaarding van het geopposeerd Bestuur r audiëntie dezer Regtbank van den 2 Oct., daarop gevolgd, ten fine V" het opgegeven zijn petitum voorkomt, en zulks op grond: Qat hij ten stelligste ontkent zijne hoedanigheid van secretaris der s= mecnte Westerbork, en qua talis bij de bedoelde aanbesteding teekc ' cn daarvan opgemaakte aete te hebben ge-

dat toch de bedoelde aanbesteding is geschied door eene com-

tnri!1(V Bn onderteekening der acte door hem opp. als lid, secretaris dier commissie, heeft plaats geilad .

der "eomeente "wfet °^3tandigheid, dat hij opp. tevens is secretaris

die beide hetrpVl • > hiertegen niets afdoet, vermits tusschen

üie beide betrekkingen geen verband bestaat;

V„, 1 .J °PP'' Eecretaris der gemeente Westerbork, ontkent te zijn pligt geweest tot het doen registreren der bedoelde acte, en lui dan ook nimmer aansprakelijk kan gesteld worden voor de nadeeli'4 navolgen van derzelver niet tijdige registratie; °

dat zoodanige acte, als waarvan in casu de rede is, niet behoort ftot de zooJanigen , welke door of ten overstaan van den secretaris «.Ier gemeente worden opgemaakt, en ten gevolge waarvan op dezen ■de verpligtiug rust om voor derzelver registratie zorg te dragen;

dat do in casu opgemaakte acte niet valt in de termen van de, •door hot geopposeerd Bestuur aangehaalde artikelen der wet van 22 ^ i'imaire an VII;

dat ook, voor het geval de secretaris van Westerbork verpligt was Toor de registratie der ihedoelde acte te zorgen, hij dezelve ook op zÜn repertoire had ihahooren te brengen;

_ dat dit evenwel niet iis geschied, en er door het Bestuur der Registratie geene aanmerkingen op dat repertoire zijn gemaakt;

dat de vordering, in het dwangsehrift vervat, is niet-ontvankelijk, <>1 thans onregtmatig en ongegrond, en dit dwangsehrift mitsdien behoort te worden vernietigd en buiten effect gesteld;

dat wijders, op door den directeur der Registratie en Domeinen VlJ0i' de provinciën Groningen en Drenthe aan de Regtbank verzocht t;i erlangd verlof van een termijn ter indiening eener memorie van ü!' ,)rd, zoodanig stuk ter gekozen domicilie des opposants is be,<:e'i-end l i opgevolgd door insinuatie terzelfder plaatse van twee pacten in het register van depot, gehouden wordende ter griffie flezer Regtbank, houdende het aldaar gedaan depót dier memorie van antwoord met daarin sub A, B, C, ü, E, F, G, II, I, K, L en M Ha!*gehaalde en daarbij behoorende bijlagen , als A enz.;

die memorie van antwoord inhoudt de motieven tot nadere ' .eenzet'ang van het uitgevaardigd dwangsehrift en bestrijding der Middelen van het verzet, in hoofdzaak neerkomende op het volgende: j fl®', na door het Kijk en Drenthe aan Beilen en Westerbork ver■ eiiie subsidie tot aanleg van een kunstweg, ter verbinding dier | Meenten, en magtiging van Gedeputeerde Staten om zamen die ^deling aan te gaan, de radon dier gemeenten elk drie leden uit ~te"elUlidden tot eene commissie hebben benoemd om dien aanleg te

kuivf' 'en overstaan ■ dier commissie, de aanbesteding van zulken en veS gehouden, den 26 Oct. 1864 eene acte daarvan opgemaakt; «5 Gedeputeerde Staten goedgekeurd is ;

le acte is een acte d'administration municipale, als bedoeld hjt ^' 20 der wet van 22 Frimaire an VII, tot staving waarvan aLm!?tUui' tl'eedt in eene beschouwing van artt. 57 en 121 der gedat '

ïtret hetzij de opp. al dan niet die acte onderteekend had, hij ^aai'on Z01'ging derzelve ter registratie en het voorschieten der kehülv v<"rsc'luldigdc regten was belast, zich daarvoor grondende, ^'et v °P art" 20 reelis gemeld, mede op artt. 29 en 36 dierzelfde reL,;„. Primaire, en eindelijk repertoire, boete niet, gelijk met de

datf re8ten invordering behoeft (1);

tot j: Vet'volgens door den opp. is verzocht en verkregen een termijn Volt,/'. doen beteekenen eener memorie van repliek, die tijdig gein ^ > en behelst een vasthouden aan zijne stelling, dat de acte •Uttir 15 aiet valt in <ie termen der artikelen, uit de wet van FriUit 5 aangehaald, tegenspraak van het bewijs, door het Bestuur »ls r, gemeentewet geput, en van zijne onderteekening der acte eo],SeiIleente-secretaris, met bewering, dat als zoodanig van hem

dat-8 -Cri ^uhbele regten worden gevorderd ;

1—geen geval hij er voor aansprakelijk is ; voorts bevreem.

d ^ mocten den laatsten volzin geheel lateu voor rekening eu afzender van dit afschrift. Red.

ding, dat juist tegen hem en niet tegen den secretaris van Beiion, of tegen hen beiden, het dwangsehrift is uitgevaardigd, met assertie, dat het Bestuur reeds bij regterlijke gewijsden in soortgelijk geval tegen drie secretarissen in het ongelijk is gesteld;

dat eindelijk nog het Bestuur, dos gevraagd, een tormijn heeft bekomen ter indiening eener memorie van dupliek, welke dien-overeenkoinstig is geteekend en behelst, dat de commissie die beide gemeentebesturen vertegenwoordigde ; dat de grondslag van het dwangsehrift niet is onderteekening als secretaris der gemeente Westerbork, maar zijne aansprakelijkheid ais zoodanig voor de regten enz.;

dat de vordering, om de ondeelbaarheid der registratie-regten, even als de formaliteit zelve, tegen de secretarissen van beide besturen hoofdelijk, als geschied, kan worden ingesteld;

0. ten aanzien van het regt:

dat door des geopposeerden in het proces gebragte stukken, en niet tegenspraak des opposants, als bewezen moet worden aangenomen :

dat, met goedkeuring yan de Gedeputeerde Staten van Drenthe, op don 26 Oct. 1864 door eene commissie uit de besturen dor gemeenten Beilen en Westerbork is uitbesteed een klinkerstraatweg ter verbinding dier beide gemeenten, en van die uitbesteding alstoen eene acte is opgemaakt;

dat do opp., secretaris der gemeente Westerbork , en als secretaris der gemelde commissie bij die uitbesteding gefungeerd hebbende, de acte daarvan niet heeft laten registreren;

dat, dien ten gevolge, tegen hem liet dwangsehrift, waartegen verzet, is uitgevaardigd ;

O., ten gevolge der door don opp, gebezigde middelen van verzet, dat hier als rogtsvragen in aanmerking komen :

1°. of de aete van uitbesteding valt in de termen dor door het Bestuur aangehaalde artikelen der wet van Frimaire an Vil ? 2°. of dc opp. tot het doen registreren dier acte gehouden was? 3°. of hij aansprakelijk is voor de bij het dwangsehrift van ham gevorderde som en , zoo niet, met welk gevolg ?

0. ad primum :

dat, naar art. 121 der gemeentewet, besturen van twee of meer gemeenten gemeenschappelijke zaken, belangen, inrigtingen of werken kunnen regelen, na magtiging en onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten;

dat, blijkens boveu aangehaalde bijlagen, na verleende subsidiën van het Rijk en de provincie, tot den aanleg van een kunstweg ter verbiuding der gemeenten Beilen en Westerbork, de raden dier gemeenten uit hun midden, respectivelijk, drie leden tot eene commissie hebben benoemd ter regeling van den aanleg van zoodanigen weg voor gezamenlijke rekening dier beide besturen naar door deze laatste daarvoor vastgestelde bepalingen;

dat, na voorafgegane magtiging tot regeling van den aanlog van bedoelden kunstweg door Gedeputeerde Staten, deze laatsten, op don 25 Mei 1864 , met een beroep op art. 121 der gemeentewet, de raadsbesluiten der beide besturen, houdende benoeming der commissie en de voor deze vastgestelde bepalingen, hebben goedgekeurd, en evenzeer, bij resolutie van 5 Oct., daarop gevolgd, het win cie commissie aan dat collegie ter goedkeuring ingezonden bestek vcor de uitbesteding van den weg; terwijl voorts nog, na gedane uitbesteding , volgens het goedgekeurd bestek, het hiervan door de commissie op den 26 Oct. 1864 opgemaakt proces-verbaal of de acte, zoo als dat in het dwangsehrift wordt genoemd, bij besluit van Gedeputeerde Staten van den volgenden dag is goedgekeurd;

dat dienvolgens de besturen van Beilen en Westerbork, door op die wijze den aanlog van een kunstweg ter verbinding van beide gemeenten te bevorderen en tot stand te brengen, eene gemeenschappelijke zaak of werk hebben geregeld overeenkomstig l ot reeds aangehaalde art. 121 der gemeentewet, en de van de uitbesteding opgemaakte acte of het proces-verbaal is eene acte van plaatselijke besturen, of, zoo als art. 20 der wet van Frimaire an /II haar noemt, un acte dPadmihistrations municipales., naar art. 69, § 2, n 3 ibid., tegen een evenredig regt van 50 cent van de ƒ 100, aan do formaliteit van registratie onderworpen, voor wat betreft de uitbesteding , doch niet opzigtelijk de bij die acte aangegane verbindtenis van borgtogt gelijk de geopp. aanvoert, op grond van n°. 8 dierzelfde §, als vallende de borgstelling bij de acte van uitbesteding met in de termen daarvan ;

dat, buiten en behalve het regt, eene boete, gelijkstaande met hot bedrag van het regt, is verbeurd door degenen, die de acte binnen twintig dagen ter registratie hadden moeten aanbieden volgens artt. 20, 29 en 36 dierzelfde wet, eu mitsdien de eerste regtsvraag eene bijna geheele bevestiging erlangt;

0. ad secundum:

dat, ofschoon het ad primum aangehaalde art. 20, den termijn bepalende voor het doon registreren van aan de formaliteit der registratie onderworpene openbare acten van plaatselijke besturen, niet de personen heeft aangewezen, die ter aanbieding ten fine van registratie van zoodanige acton zijn verpligt,— echter in de verpligting, aan de secretarissen dier besturen bij art. 49 der meergemelde wet van Frimaire opgelegd, tot het repertoriëren van alle acten dier besturen, aan registratie op de minute onderhevig, ligt opgesloten, dat zij die acten ter registratie moeten aanbieden, eene nadere aanleiding daartoe is te vinden voor hunne betrekkelijke verpligting in art. 26, in verband met art. 25 dierzelfde wet, welke hen bedreigen met de betaling van boete en regt wegens verzuim van tijdige onderwerping aan de formaliteit der registratie van acten, die zij moeten laten registreren ; immers daaruit vloeit voort, dat zij tot het ter registratie aanbieden van acten gehouden zijn; en juist deze gehoudenheid in hoedanigheid van secretarissen kan niet wel anders wórden opgevat, dan dat zij moeten laten registreren de acten, aan de formaliteit van registratie onderhevig, van plaatselijke besturen, waarbij zij het secretariaat waarnemen, lin deze opvatting erlangt genoegzaam volkomene bevestiging door art. 29 dierzelfde wet, hetwelk uitdrukkelijk de secretarissen der plaatselijke besturen verpligt tot betaling der regten rail te registreren acten dier besturen, daar het niet denkbaar is, dat de wetgover aan een ander de verpligting tot aanbieding van acten ter registratie zou hebben willen opleggen dan juist aan hem., die het regt moet voldoen;

O., dat dienvolgens de acte van aanbesteding, als het werk van twee besturen, hier als het ware tot eene corporatie vereenigd, ter registratie moest worden aangeboden door de secretarissen dier beide gemeenten, vermits de verpligting tot betaling van het regt voor elk hunner hierbij bleef bestaan, en de opp. ook wel degelijk tot het doen registreren der acte was gehouden;

0. ad tertium:

dat het, naar het ad primum overwogene, verschuldigd regt van registratie met de boete, wegens te late aanbieding der acte van aanbesteding voor die formaliteit, verhaalbaar was op de secretarissen der beide gemeenten in haar geheel, met dieu verstande evenwel, dat elk uit de kas zijner gemeente daartoe moest bijdragen, naar het belang, dat elke gemeente bij de regeling van het gemeenschappelijk werk of de uitbesteding van deu weg heeft gedragen, overeenkomstig de deswege bestaande bepaling van art. 121 der gemeentewet;

dat alzoo de opp. niet aansprakelijk is voor de som voor registratie-regt en boeto, op de acte van aanbesteding verschuldigd, in het dwangsehrift genoemd; zoodat bij gevolg hij teregt daartegen in verzet is gekomen;

Regt doende enz.,

Verklaart don opp. goed opp. tegen het voorschreven door den ontvanger der registratie en domeinen te Hoogeveen den 28 Aug. 1865 togen hem uitgevaardigd dwangsehrift;

Stelt mitsdien hetzelve buiten effect en veroordeelt het geopposeerd Bestuur in de kosten.

i

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE MAASTRICHT.

Eliir^crüjiit; iüiiiicr.

Zitting van den 29 December 1866.

Voorzitter, Mr. A. Gordon.

Zin van art. 1 B. R.

Indien op den beteelcenden regtsdag nocli de eischer noch da gedaagde verschijnt, moet het er voor gehouden worden , dat beide partijen van de dagvaarding hebben afgezien cn geene instantie op die .dagvaarding verlangd hebben.

P. Dolmans, appellant, togen M. Smeets, geappelleerde.

De Regtbank enz.,

Gehoord de conclusiën van partijen, bij slotsom luidende:

lo. die van den app. dd. 25 Oct. 1866, «dat de Regtbank zal vernieten het vonnis a quo, en, doende wat de eerste regter had behoor^n te doen, den ged., thans geapp., zal veroordeelen om aan den eischer te betalen de bij dagvaarding van 9 Aug. 1866 gevorderde som van ƒ114.03, met 6 pet. interessen sedert die dagteekening en in de kosten der beirïe instantiën, verdei het vonnis zal verkiaren uitvoerbaar bij lijfsdwang en bij uitzondering, voor wat de proceskosten betreft, ook bij voorraad;»

2'. die van den geapp. dd. 29 Nov. 1866, ' het der Regtbank moge bshagen het vonnis a quo te bevestigen en te bevelen, dat het geheel en volkomen effect zal sorteren, met veroordeeling van den app. in de kosten, door het hooger beroep veroorzaakt; zeer subsidiair de inleidende dagvaarding nietig te verkiaren, met veroordeeling van den app. i.n de kosten; eindelijk en nog meer subsidiair in ieder geval den eisciier niet-ontvankelijk en ongegrond te verkiaren in zijne in hooger beroep genomen conclusiën, immers en in alie geval hem dezelve te ontzeggen, eum expensis;«

3". die van den app. dd. i3Dec. 1866, »zoo verklaart de ondergeteckende procureur, namens den app., te volharden bij zijne reeds genomen conclusie , tevens concluderende , dat de Regtbank zal verwerpen do van wege den geapp. geopperde nietigheid der inleidende dagvaarding; subsidiair den app. zal toelaten om door alle middelen van regten, zelfs door getuigen, te bewijzen, dat hij aan den ge l., nu geapp., tegen de daarbij vermelde prijzen heeft verkocht de leveiingen bier, die aan het hoofd der dagvaarding van den 9 Aug. 1856 staan vermeid , o.i die hij ten deze wil geacht worden' voor zooveel noodig hier naj di'ukkelijk te vermeiden, en dat uo geaop. hem app du gevorderde [som van f 114.03 werkelijk verschuldigd is, en met bepaling daar| omtrent volgens do wet en reserve van kosten ingeval van toestemmii , anders mot gewin derzelve ten iaste van den ged. ;

Gehoord de gehoudene pleiuooijen ;

Overwegends met opzigt tot de daadzaken on gevoerde procedure, dat, bij exploit van den 9 Aug. 18e6. beieekend door den deurwaarder de Cleyn brem ten verzoeke van den 'neer ! . Dolmans, na voorafgaande sommatie, voor het Kantongeregt te Meeissen is gedagvaard ïU. Smeets, om aldaar te verschijnen op Woensdag den 22 dier maand , ten einde zich te hoeren veroordeelen tot betaling eener som van /' 114,03, wegens restant verschuldigde voor aan den ged. in den jare ls57 tot en met 1860 door den eischer verkocht en geleverd bier; dat op den beteekenden regtsdag geene der partijen is verschenen voor liet Kantongeregt; dat de eischer alstoen, bijnaderexploitdd.30Aug.ll., beteekend door denzelfden deurwaarder, aan don ged. heeft doen aanzeggen , dat, vermits op den verschijndag voor het Kantongeregt te Meeresen op den 22 Aug. ingevolge dagvaarding, beteekend op den 9 dier maand bevorens, geen van partijen is verschenen, de eischer van zijne bevoegdheid wil gebruik maken om de zaak op nieuw te doen aanbrengen, en hij dien ten gevolge M. Singets voornoemd heeft opgeroepen om op Woensdag den 5 Sept. eerstkomende, des voormiddags ten negen ure, voor gemeld Kantongeregt te Meerssen te verschijnen, ten einde de bij dagvaarding van den 9 Aug. 1^66 ingestelde vordering aan den eischer to^ hooren toewijzen ; dat door den kantonregter te Meerssen in de zitting yan den 5 Sept., wegens de niet-verschijning van genoemden Smeets op het exploit van aanzegging en oproeping van den 30 Aug. 11., tegen dezen is verleend verstek, doch ten principale da eischer is niet-ontvankelijk verklaard in' zijnen eisch en veroordeeld in de kosten van het regtsgeding bij vonnis van den 12 Sept. il.; dat de oorspronkelijke eischer, z-icli door dat vonnis bezwaard achtende, van hetzelve is gekomen in hooger beroep voor deze Regtbank, blijkens acte van appel van don 16 Oct. 11., beteekend door den deurwaarder de Cleyn Brem; dat de app. als bezwaren tegen hot vonnis a quo heeft doen gelden : dat de redenering, .daarin voorkomende, geheel strijdig is met de beginselen van procedure en speciaal met het eerste inliet vonnis a quo vermelde aitikel van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordei ing; dat de heer kantonregter derhalve ten onregte des eischers vordering niet-ontvankelijk heeft verklaard en dezelve integendeel had behooren toe te wijzen op de gronden , vermeld in hot exploit van 9 Aug. 1866 ; waarna door den app. is genomen de conclusie, hierboven vermeld onder n". 1 ; dat do geapp. hiertegen heeft ingebragt: dat de door den Edel Achtbaren heer kantonregter te Meerssen gevoerde redenering in geenon deele strijdig is met de beginselen van procedure, voel minder mqt het eerste door het vonnis a quo vermelde artikel van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering ; dat do heer kantonregter derhalve geheel teregt den eischer heeft verklaard niet-ontvankelijk in zijnen eisch; dat in het systema van den app. de inleidende dagvaarding zoude zijn nietig; dat eindelijk de door den app. in hooger beroep genomen conclusiën hem in geen geval zouden kunnen worden toegewezen ; waarna door partijen is geconcludeerd, gelijk hierboven ondern"-*. z on 3 is overgeschreven;

Met opzigt tot het regt:

0., dat bij art. 1 B. R. is bepaald, dat elke regtsingang aanvangt met eene dagvaarding; dat de strekking van dit voorschrift evenwel niet is, gelijk de app. het wil doen voorkomen, alsof aan eene dagvaarding, zoodra die beteekend is, zoodanige kracht moet worden toegekend, dat zij ten allen tijde boven het hoofd van den ged. zou hangen, zelfs indien de eischer goedvond de zaak niet bij den regter aanhangig te maken op den daarin bepaalden rogtsdag, doch de wetgever door het aangehaald artikel alleen hoeft willen te kennen geven, dat de aanlegger niet verpligt zou zijn, alvorens eene regtsvordering te kunnen iustellen, een request in te dienen aan den regter, ten einde autorisatie tot dagvaarding te erlangen, of dat eene poging tot minnelijke schikking aan dezelve behoorde vooraf te gaan;

O., dat art. 5 B. R. bepaaldelijk da vereischten opsomt, welke iedere dagvaarding moet behelzen, om ais zoodanig in ïcgen kunnen gelden; dat daarin dient voor te komen, onder andoren ue aanwijzing van den regter, die van de zaak moet konnis a jiaou, gelijk