Zitting van den 7 April 1868.

Valschheid. — Gebruikmaking yan het valsche stuk. — Bedriegelijk oogmerk. — Opligting. — Regt verstand van akt. 151 Strafregt.

Kan niet een stuk materieel in den zin der wet valsch zijn, zonder dat door den vervaardiger te dien opzigte strafbaar zij gehandeld? — Ja.

Is het dus, bij gebruikmaking van zoodanig stuk te kwader trouw, naar den zin van art. 15i Strafregt, geheel onverschillig, of de vervaardiger al dan niet te kwader trouiv hebbe gehandeld ? —-Ja.

•J* A. li. Hagen, oud twee-en-twintig jaren, kantoorbediende, ge oren te Arnhem, laatst wonende te Rotterdam, is req. van cassatie ^tgen een arrest van het Prov. Geregtshof in Zuidholland van den J Jan. 186.s, waarbij hij, ter zake van het gebruik maken van twee va sc ie onderhandsche geschriften , wetende dat ze valsch waren , en a<in rie wanbedrijven van bedriegelijke opligting, door, met gebruika.- inS van valsche qualiteiten, zich gelden te hebben doen ter hand se en , en langs dien weg zich bedriegelijk van eens anders bezitmgen ten deele meester te hebben gemaakt, met toepassing van de ©o15°> 15 164> 165 en 405 Strafregt, en 4 der wet van den "T Junij 1854 (Stbl. n°. 102), en art. I, lid 1, 9 en 10, der wet van den 22 April 1864 (Stbl. n<>, 29), — is veroordeeld tot vijf jaren tuchthuisStraf, tot betaling van twee geldboeten, elke van f 50, en drie elke Van f 25, met bepaling, der boeten, bij niet-voldoening, vervangende gevangenis-straf voor elke der eerstgemelde op zeven dagen , ei) v°or ieder der drie laatste op drie dagen, en voorts in de kosten Jan het geding, invorderbaar bij lijfsdwang, en eindelijk met bevel, dat extract van dit arrest zal worden gedrukt en aangeplakt te Rotterdam en te 's Gravenhage.

Nadat was gehoord het verslag van den raadsheer Jolles, en de ftdvokaat van den req., Mr. Philipse, de voorziening nader bij pleidooi had toegelicht, heeft de adv.-gen. Römer de volgende conclusie genomen :

Edel Hoog Achtb. Heer en, President en Raden! Als middel van cassatie is bij pleidooi voorgesteld: schending en verkeerde toepassing van art. 151 j,s. de artt. 150 en 14 7 Strafregt, omdat in art. 151 onder het valsche stuk (la pièce fausse) niet anders kan worden verstaan dan het stuk, dat het voortbrengsel is van de misdaad van valschheid in onderhandsch geschrift, in het vorige artikel strafbaar gesteld; terwijl, volgens het arrest, infacto vaststaat,dat de door den feq. gebruikte materieel valsche stukken door derden zijn vervaardigd zonder eenig boos opzet (intention f'rauduleuse), en alzoo niet Waren voortbrengselen der misdaad van valschheid.

Ik houd dit middel voor ongegrond. Ten opzigte van de bewezen Verklaarde feiten moet ik doen opmerken, dat het Hof heeft beslist, dat de req. die stukken door derden heeft doen schrijven. Er is echter in jacto , met betrekking tot deze personen en hunne goede trouw, niets beslist; en indien zij geweest zijn eenvoudig de werktuigen, de manus ministrae van den req., zoude hij m. i. als de auctor intellectualis moeten zijn beschouwd.

Wat nu de bewering van den geachten pleiter betreft, zoo moet m. i. onderscheid worden gemaakt tusschen de misdaad van valschheid en de valschheid zelve.

Het vervalschte stuk is niet het voortbrengsel der misdaad , maar het voorwerp, waardoor de misdaad wordt gepleegd. Elke verkorting der waarheid, gepleegd op eene der wijzen, in artt. 145 en 147 C. P. omschreven, is eene valschheid. Het stuk of de acte, waarin de waarheid op die wijze is verkort, houdt op een waar stuk te zijn. Zoodanig stuk drukt niet de waarheid, maar eene leugen uit; en indien liet vervaardigd of vervalscht is dolo malo, dan is degene , die het stuk in dien staat heeft gebragt, een falsaris. Hij is schuldig aan du misdaad van valschheid. Met de uitdrukkingen actes Jaux en pièce fausse heeft de wetgever alleen bedoeld destukken, waarin de materiële valschheid is gepleegd. Ik geef gaarne toe, E. H. A. H.! dat de gevolgen eener wet geen grond opleveren voor hare uitlegging; maar ik ben toch van oordeel, dat eene uitlegging, welke tot zulke ongerijmde gevolgen leidt als die, welke door den geachten pleiter is gegeven, en welke in zeer vele gevallen eene geheele straffeloosheid var» dit misdrijf zoude te weeg brengen , niet kan worden aangenomen , tenzij de woorden en économie der wet haar onvermijdelijk maken. Dan toch zoude de wil van den wetgever geëerbiedigd moeten worden , welke dan ook daarvan de gevolgen mogen zijn. Maar ik kan niet aannemen, dat de wetgever het met eene booze bedoeling gebruik maken van een valsch stuk straffeloos heeft willen toelaten, indien de vervaardiger daarvan zonder booze bedoeling heeft gehandeld , en zich mitsdien op zijne goede trouw zoude kunnen beroepen. Het gebruik maken van een valsch stuk is een crimen sul generis. Die misdaad kan gepleegd worden door den vervaardiger zei ven , en in dat geval overtreedt hij de strafwet in twee opzigten. Maar ook derden kunnen van het stuk gebruik maken en veroordeeld worden, niettegenstaande de vervaardiger ter goeder trouw of zelfs onbekend ls- Het laat zich toch zeer goed denken, dat de vervaardiger van het valsche stuk onbekend blijft; dat mitsdien niet kan worden uitgemaakt, op welke wijze en met welke bedoeling het stuk is vervaardigd, terwijl toch de booze bedoeling van aengene, die van het stuk gebruik heeft gemaakt, voldoende kan blijken , ja geheel in confesso kan zijn. Het is mij dan ook voorgekomen, dat de artt. 148 en 151 • P. steeds in dien zin zijn opgevat. Chauveau zegt in de 'Theorie, ' § 1061, p. 457, édit. de Nypels: //C'est Pusage d'un acte faux W 7*'*°* inerimine, et par ces mots on ne peut entendre qu'un acte ee„aC C (i.Une altération punissable« Derhalve moet er zijn gepleegd ne strafbare verkorting der waarheid, dat wil zeggen eene zool4f>l^e' gerangschikt kan worden onder een der gevallen, in artt. Bl^no" omschreven. Verschillende plaatsen in het werk van Val sol }lE^ ^en °P dezelfde opvatting der wet. i)e misdaad van hoid o!?1 i W°r(i,t gepleegd door den zamenloop der materiële valsch -

■waar hy T™ P- ^3> 49a>

que la falsification ,1e P1*Ce Usse n'est Punissable qu'autant

tères légaux de ce crime P! ® presente elle même les carac' nagaan, die zoowel door ei','.,,, *aFneer WÜ nu de regtsgevallen

■va» Blakche tot staving der uitvoeriS in het work

den aangevoerd dan M'nL-t i ^nselen, door hen ontwikkeld, wor-

slechts Ctf'b"i hT stukk™

heid, Caltération, ta /af^S^ "

worden veroorzalkt.' ^ daardoor nadeel is töegebrag?T'kÓn

is gemaakt, war^en^alsih stukTn de" ^ ,fUk' waa™an Sebruik Van cassatie Wff ° ,ln. den zln der wet. En het Hof

kelijk was beslist ' omdat daarin niet uitdruk-

niaakt vnlseh f' . bankbilletten, waarvan gebruik was ge601 1' M^.ÜVerVa S0 ,,t Wa'en- 1- c.. p. 493, 495 en

hetzelfde H^lgtV1 / ' V0Ce w' § 6 ' n"' 6S' 92 ' leert la base d'uïe aetL orKedroi^atl°n ^ ^ P°UVait

BooLn^R^H PleitCT heeft Zich nog beroepen op het arrest van den

Honekt /l va» ! j60- 1857 ~ Re3tsiir-> d• 57» bl. 292, v. d. ' ^e'Jl> '1. 21, bl. 478). Er is echter toen beweerd,

Kan niet een stuk materieel in den zin der wet valsch zijn, zonder

naar den zin van art. 151 Strafregt, geheel onverschillig, of

dat moest worden beslist in het burgerlijk geding, of het geschrift in geschil in zich zelf de valschheid of vervalsching behelst, onverschillig of hij, die de valschheid heeft gepleegd, alsnog te dier zake kon worden vervolgd; en dat het niet voldoende is, indien alleen feitelijk vaststaat, dat in het stuk daadzaken zijn vermeld, die met de waarheid in strijd zijn. Met die meening kan ik mij geheel vereenigen ; en ook in zooverre deel ik het gevoelen van den Hoogen Raad, in dat arrest uitgedrukt, dat in facto moest blijken , dat door de gepleegde vervalsching nadeel kon worden toegebragt aan dengene, die bij het vervalschte stuk belang had.

Xk houd dus het voorgestelde middel voor onaannemelijk; en ik heb de eer, namens den heer proc.-gen., te concluderen tot verwerping der voorziening, met veroordeeling van den req. in de kosten, daarop gevallen.

De Ilooge Raad enz.,

Overwegende, dat als middel van cassatie is voorgesteld: schending en verkeerde toepassing van art. 151 j18. de artt. 150 en 147^ Strafregt, en wel omdat in art. 151 onder het valsche stuk (la pièce fausse) niet anders kan worden verstaan dan het stuk, dat het voortbrengsel is van de misdaad van valschheid in onderhandsch geschrift, in het vorige artikel strafbaar gesteld, terwijl volgens het arrest infacto vaststaat, dat de door den req. gebruikte (materieel) valsche stukken door derden zijn vervaardigd zonder eenig opzet (intention j'rauduleuse) en alzoo niet naren voortbrengsels der misdaad van valschheid ;

O. hieromtrent, dat de misdaad, bij art. 151 Strafregt straf baaigesteld, is een crimen sui generis, geheel onafhankelijk van de daad des vervaardigers van het valsche stuk; dat dan ook een stuk materieel in den zin der wet valsch kan zijn, gelijk ten aanzien van de thans bedoelde stukken in het beklaagde arrest is aangenomen, zonder dat door den vervaardiger te dien opzigte strafbaar is gehandeld;

O. voorts, dat de wetgever bij gemeld art. 151 blijkbaar het feit heeft bedoeld, dat iemand, wetende, dat eenig stuk valsch was, daarvan ten nadeele van anderen, en alzoo met een bedriegelijk oogmerk, gebruik maakt; en het tot het bestaan van deze misdaad geheel onverschillig heeft geoordeeld, of de vervaardiger van het valsche stuk al dan niet te kwader trouw hebbe gehandeld, mits slechts blijke: 1°. van de werkelijke valschheid van het stuk, gepleegd op eene der wijzen, bij de wet aangegeven, en 2". dat hij, die van deze valschheid kennis droeg, zich van het stuk te kwader trouw heeft bediend;

0., dat tegen deze beschouwing niets afdoet, dat in art. 151 gesproken wordt van het gebruik maken van het valsche stuk , daar toch die uitdrukking, in verband met het hierboven overwogene, in gezonden zin , geene andere beteekenis kan hebben dan het bedriegelijk gebruik maken van eenig stuk strafbaar te stellen, van welks werkelijke valschheid hij, die er zich van bediende, kennis droeg; O., dat derhalve het aangevoerde middel is ongegrond;

Verwerpt enz.

v 11KO ivf DI SS lfiM K NTS- R EGT BANKEN. ARRONDISSEMKNTS-REGTKANK TE AMSTERDAM.

2!«treerlijke knmer.

Zitting van den 12 Februarij 1868.

Voorzitter, Mr. A. E. Penning.

Redhibitoire actie. — Schildpadpootjes. — Bedkiegelijke namaak. — Expertise.

Het lange tijdsverloop sedert de levering der schildpadpootjes blijft buiten invloed, omdat alleen de tijd sedert de ontdekking van het gebrek op de ontvankelijkheid der actie van invloed kan zijn. Goedkeuritig en aanneming obsteren evenmin, daar het juist tot het wezen der ingestelde actie behoort, dat er goedkeuring en aanneming hebbe plaats gehad der goederen, waaraan later verborgen gebreken worden ontdekt.

Verkoop op monster sluit de verpligting tot vrijwaring wegens verborgen gebreken niet uit.

De verkooper is dus tot vrijwaring gehouden , al heeft hij overeenkomstig het monster geleverd, wanneer er blijken mogt , dat het monster niet is van die species, ivelke verkocht is.

Het bewijs , dat er geleverd is valsch of nagemaakt schildpad in plaats van echt, is admissibel, omdat het daar stelt een verborgen gebrek, wanneer de namaak zoo kunstig is geschied, dat noch aan de verkoopers en koopers, noch aan hunne speciaal in dat artikel deskundige makelaars de valschheid is in het oog gevallen Eene beslissing omtrent de eenzelvigheid van de te expediëren goederen komt eerst te pas bij of na de expertise.

De Nederlandsche Handelmaatschappij , eischeresse tegen

Viervanten Comp., gedaagden, en Fries en Adriani, tweede gedaagden.

De Regtbank enz.,

Overwegende ten aanzien der feiten :

dat de vordering strekt ten opzigte der eerste gedaagden om teeen teruggave der later te vermelden schildpadpootjes en schildpad buikjes aan de eischeres te betalen eene som van f 55,256.09 |zijnde d' koopprijs dier goederen, met renten en kosten), 'en ten opzigte der tweede gedaagden om dit te geheugen en te gedoogen ; en, bii eventuele afwijzing der primaire vordering , subsidiair tot veroordeeld dier tweede gedaagden om aan de eischeres tc vergoeden alle relden of nog te lijden kosten , schade en interessen;

dat deze vorderingen zijn gegrond feitelijk op de bewering dat de eerste gedaagden, door tusschenkomst der tweede gedaagden als

makelaars, op 18 Febr. 1866, aan de eischeres volgens monster hebben

verkocht circa 1000 kilo schildpadpootjes en 500 kilo schildpadbuikjes, respectievelijk tegen f 2354 en J 854 per % kilo, i„ maandelijksche leveringen vau 1 a 200 kilo , welke leveringen van 21 April tot 23 Aug. 1866 zijn geschied, te zamen tot een koopprijs van liet voormelde teruggevorderde bedrag, en dat die goederen, voor Japan bestemd, gedeeltelijk derwaarts verzonden, bij aankomst aldaar zijn gebleken geen schildpadpootjes te zijn, maar een bedriegelijk namaaksel of surrogaat, ongeschikt tot het gebruik, waartoe zij waren bestemd, en, volgens de pleidooi van de zijde der eischeres , zoo al eenige, hoogstens eene waarde van ï5 centimes per kilogram bezittende' voorts dat de tweede gedaagden in deze handelingen tevens door dé eischeres zijn belast geweest met de bewaring der monsters en met de keuring der goederen, waarvoor zij J 558.li courtage hebben genoten; regtskundig op de bewering, dat de eerste gedaagden gehouden zijn voor de verborgen gebreken van het geleverde in te staan , waartoe zij, bij geregistreerd exploit van den deurwaarder J. du Pont Noordbeek, op 19 Nov. 1866 zij 11 gesommeerd; en, zoo in casu de gebreken van liet geleverde, in den zin der wet, niet als verborgen gebreken mogten zijn te beschouwen, de tweede gedaagden die

de goederen als van uitmuntende qualiteit hebben aangeprezen, bij de levering en het onderzoek der partijen die gebreken hadden kunnen en moeten ontdekken, en dus, bij verzuim, onkunde of kwade trouw, tot schadevergoeding jegens de eischeresse gehouden zijn;

dat de gedaagden hebben geantwoord den verkoop, z00 ajs de eischeres dien heelt gesteld, te erkennen , doch beweerd, de eerste gedaagden , dat de actie niet is ontvankelijk, omdat de eischeres, nadat de geheele handeling tusschen partijen sedert lang ;s afo-eluopen , met kan terugkomen op hare uitdrukkelijke goedkeuring en annneming van het geleverde, en dat de actie , al ware zij ontvankelijk, !S ongegrond, omdat er verkocht is op monster, overeenkomstig dat monster geleverd, en de bewering , dat liet geleverde een bediiegelijK surrogaat zijn zoude, volslagen onbewezen is; de tweede gedaagden ten opzigte der primaire vordering, dat zij, hoezeer het volkomen onnoodig achtende, nogtans zieü bereid verklaren om te gehengen en te gedoogen al wat betrelfende de regten van eischeres en eerste gedaagden tusschen dezen onderling of' door den reeter mogt worden goedgevonden of bepaald ; en ten opzigte der subsidiaire vordering, dat deze, om haren vorm en voorwaardelijke!! inhoud | me -ontvankelijk, ook ongegrond is, omdat de eischeres geene feiten stelt, welke verzuim of kwade trouw bevatten, en onkunde had die bestaan, hen met tot schadevergoeding verpligt, terwijl bovendien van het een noch het ander eenige zweem bestaat, vermits zij naauwkeung hebben onderzocht, of de geleverde goederen met het monster overeenstemden , waartoe hun last zich bepaalde;

dat de eischeres, bij incidentele conclusie de regtskundige beweringen der eerste gedaagden omtrent de niet-ontvankelijkheid der primaire vordering wederleggende, een onderzoek van deskundigen heelt verlangd, om het bestaan der bedoelde verborgen gebreken te bewijzen , en de veroordeeling der tweede gedaagden tot overleggingter griffie van het in hunne bewaring zijnde monster-

dat de eerste gedaagden bij hun antwoord op voormelde meidenconclusie de daarbij gedane vordering bestreden hebben od grond, dat de eenzelvigheid noch van het door de tweede gedaagden over te leggen monster en dat, waarop verkocht is, noch der goederen welke geleverd zijn, en die, welke zullen worden onderfocht vas staat; voorts dat het onderzoek niet zoude loopen over een bepaald of ter zake dienend onderwerp, en een oordeel over de qualiteit van goederen, op monster verkocht, volstrekt onverschillig zijn zoude ■ dat de tweede gedaagden bij gelijk antwoord acte hebben verzocht monster?6 bereid"verklaring tot overlegging van het verlangde

dat eindelijk bij re- en dupliek op het incident de eischeres en eerste gedaagden wederkeeng hunne meeningen voor en tegen het deskundig onderzoek nader aangedrongen en ten slotte bij hunne ïespectieve conclusiën op het incident gepersisteerd hebben ■

U. ten aanzien van het regt: '

vankeliIkdzYrSte ^ ^ riM °f ^ vorderi»«

dat deze vraag toestemmend moet beantwoord worden ; dat toch indien de eerste gedaagden voor verborgen gebreken van het verkocht, enge everde aansprakelijk mogten zijn , en zoodanige gebreken 1 casu1 bestaan, noch het lang tijdsverloop sedert de levering noch de goedkeuring en aanneming van het geleverde, iets kan afdoen • h» eerste met, omdat alleen het tijdsverloop sedert de ontdekking van het gebrek op de ontvankelijkheid der actie van invloed zoude kannen zijn en hieromtrent geen bezwaar door de gedaagden n®n

het hatste niet, omdat tot het wezen deTifiSTt hoort, dat er goedkeuring en aanneming hebben plaats „eh„,t h goederen, waarin later verborgen gebreken worden ontdekt

dat nu de bedoelde aansprakelijkheid der eerste o-erf»

geacht worden te bestaan; want dat tot de honfril, g®?aagden moet verkoopers behoort vrijwaring van het verk ®°fdverPllgtmgen eens verborgen gebreken, die he o^es hfkTnlaken Ïot

verkooper^is' algemee^ en^durTeder'1 verkoopakte

... tasiK. si" -»

r-sr&a.'s ïssr

zeiven der koopwaar gelegen is ; n aard

dat dus een verkooper op monster zich niet kan benalen tot 1» ring overeenkomstig het monster ften»H hot „ ^ opalen tot leve-

Lï'TZoïr sr z PP- "-s

komstio- hef , vei volgens oehoort dit te doen overeen-

"et monstei, waarop gekocht is ;

dat alzoo de gronden, tegen de ontvankelijkheid der primaire vor-

nlaatf onaan"eiliehjk te achten zijn, weshalve in de tweede

plaats te onderzoeken valt, of de incidentele vordering gegrond is •

uat te dezen aanzien, indien het bewezen zijn zal, dat de goederen in geschil niet zijn schildpadpootjes en schildpadbuikjes, waarvoor zij verkocht zijn, maar daarvan slechts een bedriegelijk namaaksel ot surrogaat, die vervaardiging niet slechts volgens de beweringen der eischeres, maar ook volgens die der gedaagden bij de gevoerde pleidooijen zoo behendig en kunstig overeenkomstig aan de echte moet zijn geschied, dat noch aan de verkoopers en koopers, noch aan hunne speciaal in dat artiicel deskundige makelaars de valschheid er van is in het oog gevallen; weshalve het gebrek, hetwelk aan de geleverde goederen zou zijn ontdekt en in derzelver valschheid bestaat, ongetwijfeld als een verborgen gebrek moet aangemerkt worden • dat zoodanig gebrek van dien aard is, dat, al mogen de goederen' uit aanmerking van kunstigen namaak, daardoor niet bepaald ongeschikt zijn tot het gebruik, waartoe zij volgens de eischeresse ziin bestemd (versiering van het haar der Japansche vrouwen) eene be stemming, welke de eerste gedaagden beweren niet te hebben gekend en dus voor hen geenerlei verpligting op te leveren,—het zeer zeker de waarde, voor welk gebruik ook , zoodanig vermindert dat het als vaststaande kan worden aangenomen, dat de eischeres indien zii het gebrek gekend hadde, de goederen, zoo al zeker niet' dan te^en een minderen prijs zou gekocht hebben ; '

dat er mitsdien alle gronden aanwezig zijn om de eischeres tot het bewijs toe te laten van het bestaan der door haar geposeerde gebreken • dat een onderzoek van deskundigen daartoe zal kunnen leiden- ' dat de bezwaren, welke daartegen van de zijde der eerste gedaagden zijn aangevoerd , ongegrond zijn ;

dat toch die gedaagden , tenzij reeds a priori eene ontkenning der identiteit bij hen vaststaat, niet kunneu beoordeelen, of de eenzelvigheid der goederen , welke zullen worden onderzocht en, in het bezit der eischeres zijnde, door haar zuilen moeten worden aangewezen , ol die van het monster, hetwelk door de tweede gedaagden zal worden overgelegd, door hen zal kunnen worden erkend or ter goeder trouw moeten worden betwist, in welk laatste geval eerst het de vraag zal zijn, in hoeverre de eischeres di^ betwiste identiteit zal kunnen bewijzen;

sar. 2

om de overeenRtemmïrirr V»» . ë'^ren uitsluitend strekt