Weigert de gevraagde vernietiging en het daarmede aan dit Hof aOugte verzoek van de op 10 Jan. 1868 aan de nu appellanten door e Arrond.-Regtbank te Haarlem gegeven beschikking.

Raadkamer van den 11 April i8(>8.

Aan het Prov. Geregtshof in Noordholland

ge\en eerbiedig te kennen: M. Wolff c. s., allen kooplieden te Amsterdam, ten deze domicilie kiezende ten kaï.tore van den ondergeteekende procureur:

dat zij zij,, schuldeischers in het faillissement van G. D. M. Wedepohl. comiuissiouiiair, vroeger te Amsterdam , thans te Zandvoort 0unaehtig, toegelaten en erkend op de eerste verificatie-vergadering ani den 3 Nov. 1867, ten overstaan van den Ed. Achtb. heer Air. J. • Gilquin, regter-commissaris in gemeld faillissement, te Haarlem gehouden;

dat op die eerste vergadering ook was opgekomen A. W. C. Kunejtt&n , doch de verificatie harer schuldvorderingen is uitgesteld tot de tweede verificatie-vergadering;

dat op die tweede verificatie-vergadering, gehouden den 10 Dec. ^67, deze vorderingen zijn betwist en partijen zijn verwezen naar (le teregtzitting van den 24 Dec. e. k.;

dat op diezelfde tweede verificatie-vergadering is aangeboden een accoord, en daarop door den gemagtigde der vertooners, Mr. Jb\ S. Van NiEtu.p, is verzocht, dat de raadpleging en beslissing over dit a-coord zou worden uitgesteld tot eene volgende, door den heer 1 egter-eonimissaris te bepalen vergadering, van welk verzoek hem is verleend acte;

dat de heer regter-commissaris echter, overeenkomstig het verzoek Van den gemagtigde van andere crediteuren , Mr. P. A. Bkugmans, c'e bepaling van den dag der nadere bijeenkomst heeft uitgesteld, totdat het vonnis betrekkelijk de naar de Regtbank verwezen geschillen in kracht van gewijsde zal zijn gegaan ;

dat deze schorsing van de raadpleging en beslissing over het aangeboden accoord, salva reuerentia, is in strijd met art. t»31, al. 2, W. K., luidende: "Het geding over dit geschil zal echter noch de raadplegingen en beslissing over een door den gefailleerde aangeboden aceoord, noch de vereffening des boedels kunnen belemmeren";

dat het algemeen is erkend, dat een renvooi op de eerste verificatie-vergadering eene schorsende kracht heeft (art. 829 W. Iv.), terwijl daarentegen bij het renvooi op de tweede vergadering alle verrigtingen des boedels haren gang gaan (zie Voouduin ad art. 831 koophandel, en Holtius, Faüiietregt, p. 3i'l);

dat het er niets toe doet, dat de verificatie der op de tweede vergadering gerenvoyeerde schuldvordering op de eerste tot nader onderhoek was uitgesteld, daar het alleen aankomt op de vraag, welken invloed de verwijzing heeft op den gang van het faillissement, en deze verwijzing zelfs niet is gevraagd op de eerste, maar na vruchlciooze poging tot vereeniging heeft plaats gehad op de tweede vergadering, belegd overeenkomstig art. 827 W. K.;

dat de erkende schuldeischers belang hebben bij eene spoedige afdoening des laillissements , en daarom het beginsel door den wetgever aangenomen , dat hij , die niet op de eerste vergadering is toegelaten of geren voyeerd, den verderen gang des boedels niet mag verdagen , weshalve ook de raadpleging en beslissing over het accoord op de tweede vergadering tot eene volgende bepaalde en in den geest der wet niet lang uitgestelde vergadering mag worden verschoven;

dat deze handeling van den regter-commissaris in een faillissement onderworpen is aan de voorziening van het Hof, hetwelk mitsdien 1'evoegd is herstel van de beschikking van den regter-commissaris te bevelen;

Weshalve de vertooners de vrijheid nemen U Ed. Gr. Achtb. te verdoeken , met te-niet-doening, althans buiten-efFect-stelling der voormelde beschikking van den heer regter-commissaris, te bevelen, dat <u>or Z. Ed. Achtb., met inachtneming van de beslissing van den Hove, een dag worde bepaald ter raadpleging en beslissing over het aangeboden accoord, overeenkomstig art. 837, al. 3, W. K.

't Welk doende enz.

(yet.j H. P. Loggere , procureur.

Het Hof enz.,

Gezien het request, door M. Wolff c. s. aan den Hove ingediend, Waarin zij verzoeken, dat, met buiten-effect-stelling van de daarin vermelde beschikking van den regter-commissaris in het faillissement van G. D. M. Weddepohl, het Hof bevelen zal, dat door Z. Ed. Achtb., *uet inachtneming van de beslissing van den Hove, een dag worde bepaald ter raadpleging en beslissing over het aangeboden accoord , overeenkomstig art. 837, al. 3, VV. K.;

Gezien de conclusie van den proc..-gen., strekkende tot niet ontvankelijk-verklaring van de requestranten in hun verzoek, althans tot afwijzing van hetzelve, als geheel ongegrond;

Overwegende in jacto, dat de requestranten zijn toegelaten en erkend als schuldeischers in het faillissement van voornoemden Weddepohl op de eerste verificatie-vergadering van den 10 Nov. 1867, ten overstaan van den in gemeld faillissement benoemden regtercommissaris gehouden;

dat op die eerste vergadering ook opgekomen was A. W. C. Kunell»an, doch de verificatie harer schuldvorderingen tot de tweede verificatie vergadering uitgesteld is;

dat op laatstgemelde vergadering, gehouden 11 Dec. 1867, voornoemde vorderingen betwist en partijen verwezen zijn naar de teregtzitting van den 24 Dec. daaraanvolgende;

dat toen op diezelfde tweede verificatie vergadering een accoord aangeboden is, en daarop door den gemagtigde der requestranten verzocht is , dat de raadpleging en beslissing over gemeld accoord uitgesteld zou worden tot eene volgende, door den regter-commissaris te bepalen vergadering; dat deze echter, overeenkomstig het verzoek van den gemagtigde van andere crediteuren, de bepaling van den dag der nadere bijeenkomst heeft uitgesteld, totdat het vonnis betrekkelijk de naar de Regtbank verwezen geschillen in kracht van gewijsde zal zijn gegaan ;

dut deze schorsing van de raadpleging en beslissing van het aangeboden accoord volgens de requestranten in strijd is met art. 831, al. 2, W. li.; dat de erkende schuldeischers belang hebben bij eene spoedige afdoening des faillissements, en daarom bij de wet aangenomen is, dat hij, die niet op de eerste vergadering is toegelaten of &erenvoyeerd, den verderen gang des boedels niet mag vertragen;

O., dat de bepaling van art. 8'U j°. art. 830 W. K., dat het geding over een geschil, hetwelk in eene der latere vergaderingen van • cluildeischers ten aanzien der verificatie van eene schuldvordering ontstaan , noch de raadplegingen en beslissing over een door den gefailleerde aangeboden accoord, noch de vereffening des boedels 'kan belemmeren , niet van toepassing is op een , gelijk in casu, ter tweede verificatie gerenvoyeerd geding over vorderingen van ter eerster verificatie wel verschenen schuldeischers, en die dus volkomen diligent zijn geweest;

Bekrachtigt de beslissing van den voormelden regter-commissaris, ^'aarvan is geappelleerd ;

Wijst af het door de appellanten aan het Hof gerigte verzoek.

PROVINCIAAL GEREGTSHOF IX UTRECHT.

Hamer van Strarznlitrn.

Zitting van den 3 Maart 1 S 68.

Voorzitter, Jhr. Mr. J. O. de Jong van Beek en Donk.

Is onderstaand stuk , in den zin van art. 14 7 C. P., als een geschrift van koophandel te beschouwen? — Ja.

v^s Gravenhage , den 26 Maart 1866. Goed voor j' 72.

De Nederlandsche Bank te Amsterdam gelieve te betalen aan J. H. ... of order de somma van twee en zeventig gulden.

liet zal valideren volgens advies.

N°. 33 i.

De Minister van Koloniën,

Voor den Minister, De Secretaris-generaal, (get.) Feith."

Het Hof enz.,

Overwegende, dat mitsdien wettig en overtuigend is bewezen,

dat de besch. zich in de maand Al aart 1866 te Utrecht heeft schuldig gemaakt: 1°. aan valschheid in eene assignatie, groot f 72, op tle Nederlandsche Bank, ten behoeve van den gepasporteerden soldaat van het Oost-Indisch leger «J. II., door die assignatie valschelijk in dorso met den naam van J. H. voor «voldaan" te teekenen; 2'. aan het des bewust gebruik maken vau het valsche stuk, door'zich daarop de vermelde som van J' 72 door den arrondissements-betaalmeester te Utrecht te doen afgeven, een en ander met het bedrieglijk oogmerk om zich die som toe te eigenen, gelijk hij die som dan ook ten nadeele van evengemelden H. en ten zijnen eigenen bate heeft aangewend;

Wat betreft de qualificatie dier bewezene daadzaken :

0., dat het geschrift, waarin de valschheid is gepleegd, alle vereischten in zich bevat, opgenoemd in art. 210 sqq. W. K., en alzoo als eene assignatie moet worden aangemerkt;

0., dat, bij gebreke van eenige definitie in het Wetboek van Strafregt ot elders, wat al dan niet onder handelspapier of handelsgeschrift is te verstaan, daaronder moeten gebragt worden alle zoodanige geldelijke verbmdtenissen , welke alleen bij geschrifte Kunnen worden aangegaan en vatbaar zijn om door endossement te kunnen worden overgedragen aan anderen, zijnde geregeld bij den 6den en 7den titel van het 1ste boek van het Wetboek van Koophandel;

0., dat, dit aangenomen , het onverschillig is , of de a^signatiën al dan niet zijn afgegeven of geëndosseerd door kooplieden, dewijl de aard van het geschrift daardoor geene verandering kan ondergaan, zoodat het beroep, aan zijde der verdediging op art. 4 , n •• i , W. K. gedaan , hier buiten aanmerking moet blijven ;

O. , dat, wel is waar, de personen, die bij de assignatiën zijn betrokken , in aanmerking komt, zoodra er sprake is van jurisdictie , van de wijze van procederen, van de toepassing van den lijfsdwang en wat dies meer zij ; en dat, ofschoon voor kooplieden dienaangaande andere voorschriften dan voor niet-kooplieden zijn vastgesteld (zie o. a. artt. 304 en 586 li. R.) , echter dergelijke geschriften steeds blijven geschriften van koophandel, zoo als die dan ook in verschillende wetsbepalingen onder de handelspapieren worden begrepen, onder anderen bij voornoemd art. 586 in n3, ofschoon wegens dergelijk papier slechts in het daarbij opgenoemd geval de lijfsdwang kan worden toegepast;

O., dat gevolgelijk dan ook de assignatie , waarvan in dit proces sprake is , hoewel door niet-kooplieden onderteekend, als een geschrift van koophandel (écriture de commerce) moet aangemerkt worden ;

0., dat derhalve de bewezene daadzaken moeten worden gequalificeerd:

1". «valschheid in een geschrift van koophandel, door enz., misdaad voorzien en strafbaar gesteld bij art. 147 C. P.; 2". enz.

(Gepleit Jhr. Mr. Rethaan Macaré.)

PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN DRENTHE. Kamer van correctionnele appellen.

Zitting van den 24 Januarij 1867.

Voorzitter, Mr. P. A. van Holthe tot Echten.

Verboden nederlaag van gedistilleerd.— Verhindering van visitatie. — Eén getoige. — Proces-verbaal der commies en. — art. 233 Alo. wet van 26 Aüg. 1822 (Stbl. n". 38). — Vrijspraak.

De minister van Finantiën, oorspronkelijke eischer, thans geïntimeerde, en de officier van justitie bij de Arrond.-Regtbank te Assen ,

tegen

G. Roelofs, huisvrouw van J. Joosten , volgens opgave oud vijftig jaren, geboren en wonende te Vastenou , gemeente Emmen, zonder beroep, gedaagde in eerste instantie, thans appellante.

Het Hof enz.,

Gehoord de voordragt der zaak door den waarnemenden rijks-advokaat Mr. S. M. S. Modderman ;

Gehoord de voorlezing van een procos-verbaal , op 30 Dec. 1865 door M. Hruining, J. H. W. van Driessen en G. J. Klobbie, commiesen , gestationneerd te Nieuw-lJordrecht, opgemaakt, dien dag beëedigd, en den •> Jan. daaraanvolgende te Assen geregistreerd:

2 . van eene commissie van den controleur te Emmen op gemelde commiesen dd. 2ü Dec. 1865;

3'. van het proces-verbaal der teregtzitting van de Arrond.-Regtbank te Assen van den 17 Oct. 1&66, betrekkelijk deze zaak opgemaakt , en

4". van de acte van appel van den 4 Dec. 1866;

Gehoord de getuigen, door de ged. voorgebragt;

Gehoord de opgaven van de bekl. ;

Gehoord den rijks-advokaat in zijne conclusie , in geschrifte overgelegd , daartoe strekkende:

»dat het den Hove moge behagen, te verstaan , dat er wel is gevonnisd en kwalijk geappelleerd; en dat mitsdien, met vernietiging van het ingesteld appel, het Hof gelieve te bevestigen het vonnis , den 24 Oct. 1,-66 door de Arrond.-Regtbank te Assen tusschen den heer geint. als eischer en de appellante als ged. gewezen, voor zooverre daarvan is geappelleerd, met veroordeeling van de appellante in de kosten van het hooger beroep; »

Gehoord de bekl. in hare verdediging door Mr. W. Tonckens, advokaat;

Gehoord de conclusie van den proc.-gen., daartoe strekkende: «dat het Hof de conclusie, door de administratie genomen, zal toewijzen; »

Gezien het vonnis der Arrond.-Regtbank te Assen van den 24 Oct. 1S66, waarbij de bekl. met nog een ander persoon is schal- j dig verklaard aan het verhinderen van werkzaamheden tot visitatie,

welke de ambtenaren' krachtens de wet verrigten; en, op grond van artt. 227 en 207 Strafvord., artt. 324 en 225 der alg. wet van 26 Aug. 1822 [Stbl. n'. 38), art. II der wet van 7 Julij 1865 (Stbl. n>. 80) en art. 52 Strafregt, veroordeeld tot betaling eener geldboete van t 300, en, wanneer de bekl. buiten staat mogt zijn tot de voldoening derzelve, tot eene gevangenis-straf van veertien dagen en met baren mede-beklaagde in sulidum in de kosten van het geding, des noods bij lijfsdwang te verhalen;

Gezien de acte van appel van den 4 Dec. jl., behoorlijk geregistreeid, waarbij de bek). G. Roelofs in hooger beroep is gekomen van dat vonnis;

Overwegende, dat bij dagvaarding aan G. J,losten, zoon van de ged., 13 ten laste gelegd, dat op den 29 Dec. 1S65, des middags omstreeks twaalf ure, ter gelegenheid, dat drie rijks-ambtenaren, daartoe behoorlijk geautoriseerd en geadsisteerd door een van wege het Gemeentebestuur aangeduid persoon, de door de gedaagden

vprhnrt e ,U1rg Wilden visiteren > °P grond, dat daarin eene verbodene nederlaag van gedistilleerd zoude zijn, de eerste ged., G. Joosten, ondanks en in weerwil van de aanmaning van een

'lL,? :'Cr r -,eeue do°r hem gedragene kruik te doen visiteren, met die kruik is gevlugt en deze aan stukken heeft gesmeten zoodat het gedistilleerd is weggevloeid, terwijl de tweede g , 1K°el°fs, gezamenlijk met den eersten, twee flessehen met gedistilleerd, door dien ambtenaar bereids in bezit genomen aan dezen heeft ontrukt en vernietigd;

0., dat, blijkens het procesverbaal der teregtzitting van de Arrond.-

Regtbank , wel door de pertinente verklaring van een getuige, in verband en zamenhang beschouwd met die van twee andere "etuigen, ter teregtzitting is bewezen, dat, toen de commiesen op den 29 Dec. 1865 een onderzoek in het werk stelden naar eene verbodene nederlaag en zulks op magtiging van den controleur ten huize van de bekl., zij aldaar eene kruik en flessehen met gedistilleerd hebben gevonden, die stuk geraakt zijn, zoodat de commiesen den inhoud niet konden verifiëren; doch dat niet het bewijs is geleverd , dat het de bekl. is geweest, die door ontrukking en verbreking de visitatie der flessehen heeft verhinderd;

O., dat deze laatste daadzaken slechts door één getuige zijn verklaard en van elders geene bevestiging verkrijgen;

O. toch, dat de woorden, volgens de verklaringen der drie commiesen , door de ged. en haren zoon geuit, nadat zij hen over het gebeurde onderhouden hadden: «doe wat gij kunt, breng het nu maar naar het kantoor ,« wel wrevel over het voorgevallene aanduiden , doch geenszins in zich bevatten het bewijs, dat het de ged. was , die de flessehen had ontrukt en verbroken ;

0., dat evenmin het bewijs voor de schuld van de ged. kan geput worden uit het door de commiesen opgemaakt proces-verbaal;

O., dat dit proces-verbaal wel in wettigen vorm door meer dan één ambtenaar is opgemaakt, doch dat, blijkens deszelfs inhoul, de commies Driessen de eenige is geweest, die bij het voorgevallene tegenwoordig was, en dus omtrent dit punt verklaring heeft gedaan en kunnen doen, weshalve dit bewijsmiddel, in den geest van art 233 der alg. wet van 26 Aug. 1S22 {Stbl. n". 38), op dit niet van elders bevestigd punt, niet voldoende is;

0. , dat gevolgelijk de schuld van de ged. aan het haar ten laste gelegde niet wettig is bewezen, en er dus teregt is geappelleeri; f

Gezien artt. 210 en 251, sub b, Strafvord.;

Regt doende enz.,

Vernietigt het appel, benevens het vonnis der Arrond.-Regtbank te Assen van 24 Oct. 1866, voor zoover deze ged. aangaat; en op nieuw regt doende ,

Verklaart de schuld van de géd. en appellante aan het haar ten laste gelegde niet wettig bewezen;

Spreekt haar daarvan vrij ;

/ei oordeelt den heer eischer in de kosten van den processe, voor zoover de ged. betreft.

AKitONDISSEMENTS-REGTBANKEN.

ARRONDISSEMKNTS-REGTBANK TE AMSTERDAM.

Merde kamer.

Zitting van den 16 April 1868.

Voorzitter, Mr. C. Dronsberg.

Uitoefening der artsenijbereidkunst. — Droogistkx.

Ue voorschriften der wet van 1 Junij 1865 (Stbl. n°. 61) hebbtn uitsluitend op apotheken en het daarbij werkzaam personeel, niet op droogisten betrekking.

De overgangsbepaling van art. 34 dier wet strekt om de bevoegdheid van bestaande droogisten te handhaven, en de daarin uitgedrukte onderworpenheid aan de bepalingen dier wet betreft slechts het algemeen verbod, in art. 30 opgenomen.

De instructie voor de droogisten van 31 Mei 18 18, n<>. 63 is als eene verordening ter uitvoer ing van de wet van 12 Maart 1818 (Stbl. n". 16), bij art. 36 der wet van I Junij 1865 (Stbl. n". 61) afgeschaft.

De Regtbank enz. ,

Gezien het proces-verbaal van twee leden van den Geneeskundigen Raad van Noordholland;

(iehoord het requisitoir van den officier van justitie, strekkende:

dat de bekl. zal worden schuldig verklaard aan het in zijnen droogistwinkel, waarin geneesmiddelen worden verkocht, voorhanden hebben van een-en-dertig geneesmiddelen, zonder duidelijk leesbare gebruikelijke opschriften, van het voorhanden hebben van een vergif in ongesloten kast en het voorhanden hebben vau twee ondeugdelijke geneesmiddelen; en veroordeeld tot betaling van vier-en-dertig geldboeten , ten bedrage 32 ad / 10 en 2 ad f 3 , met bepaling, dat elke geldboete, zoo de veroordeelde baar niet betaalt binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand , zal vervangen worden door gevangenis-straf van één dag;

Overwegende, dat, hoezeer de bekl. enkele der hem ten laste gelegde feiten heeft ontkend , die evenwel allen door het proces-verbaal van twee leden van den Geneeskundigen Raad der provincie Noordholland, op den ambtseed opgemaakt, en de beéedigde verklaringen dezer laatsten als getuigen, ter teregtzitting gehoord , zijn bewezen • zijnde daaruit wettig en overtuigend gebleken , dat, ter gelegenheid eener inspectie op 10 Oct. 1867, van den droogisteriwinkel der bekl is bevonden , dat:

a. dertig laden met droogerijen en verfwaren zonder etiquetten door elkander waren geplaatst;

b. de pulvis radicis valerianae en de pulvis foliorum sennae niet deugdzaam waren;

c. eene groote flesch, met magnesia alba gevuld , zonder etiquette aanwezig was, en

d. eene flesch met zoogenaamd tooneelwit tusschen twee fleischen met Arabische gom, benevens andere geneesmiddelen was geplaatst;