PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN UTRECHT.

Zitting van den 26 Mei 1868.

Voorzitter, Mr. J. O. de Jong van Beek en Donk. Faillissement. — Bedriegehjke bankbreuk. — Vrijspraak.

Wordt lot het bestaan van misdrijf van bankbreuk vereischt, dat goederen zijn verduisterd. welke niet op den inventaris zijn qebragt 1 — Ja.

■üestaat die verduistering , waar roerende gozderen zijn verplaatst om die aan eene in-beslag-neming te onttrekken ? — Neen.

F- Klokke werd beschuldigd van bedriegelijke bankbreuk, ?8 hebbende als gefailleerd koopman goederen, tot den gefailleerden edel behoorende, verduisterd. In die zaak, welke eene niet onbea,'grij k

regtsvraag opieverde, werd het volgende arrest gewezen : Het Hof enz.,

óverwegende, dat de getuige H. van Dam, ter audientie onder eede eeft verklaard, dat hij als deurwaarder op den i8 Febr. jl. ten verzoeke van de firma Oorver en Kooker , te Utrecht, beslag heeft in- ^ °P de roerende goederen van den besch. ten diens huize te yerkhoven ; dat hij daar weinig goed heeft gevonden, nagenoeg geen ^nen of kleederen, en in het geheel geen goud of zilver; dat hij ()P>nerkte dat tegen den wand van de zijkamer iets scheen gehangen 'e hebben, hetgeen van daar verwijderd was, en dat de besch., daar"ver ondervraagd, antwoordde, dat er een spiegel had gehangen , die hem was verkocht; dat hem destijds niet ter oore is gekomen, dat er goederen door den besch. naar elders waren gebragt, en des-

nnlla..nAlr ViQuft inrrootol/1 • A at rl ü VPrtnmi Hf*l" 111-

mmnmoTi imoHoppn nn Hpn 9 Münrl. H naman vol erende was

1 O ÖV1W.HVU gvwuw. ) "f " - ----O

gepaald, maar geen voortgang heeft gehad, omdat intusschen de 3ai'liet-verklaring van den besch. was uitgesproken ;

dan , dat blijkens extract uit de minuten berustende ter griffie der Arrond.-Uegtbank te Amersfoort, de besch. op "24 Febr. jl., ter griffie dier Regtbank is verschenen, en aldaar naar aanleiding van art- 765 w. lv. aangifte heeft gedaan, dat hij had opgehouden te betalen, en mitsdien in staat van faillissement verkeerde; dat ten gevolge dier verklaring de besch. bij vonnis dier Regtbank van den 2? dier maand is verklaard te zijn in staat van faillissement ingegaan den 24 bevorens, met benoeming van iVlr. Kann tot curator , en verder met last, dat de boedel onmiddellijk zou worden geïnventariseerd ;

O., flat getuige Mr. Kann ter audientie onder eede heeft verklaard, "at hij ten gevolge van evengemeld vonnis in den voormiddag van Vrijdag 28 Febr. jl., in zijne qualiteit van curator een aanvang heeft gemaakt met de onderhandsche inventarisatie van den gefailleerden boedel ten huize, en in tegenwoordigheid van den gefailleerde, thans besch.; dat hij daarin door .den deurwaarder Bosman, als taxateur is bijgestaan ; dat gedurende die werkzaamheid aan hem getuige ter °°re kwam , dat een tot den boedel behoorende spiegel zich bevond 'en huize van den bakker Debets, buurman des besch., waar die spiegel indeaaad werd gevonden, en met een daar ten huize aanweZ1ge jas van den besch. op den inventaris is gebragt; dat de besch. Voorgaf, dat een en ander buiten zijne voorkennis door zijne kinderen bij zijnen buurman was gebragt; dat hij getuige even als Bosman , den besch. herhaaldelijk hebben aangemaand om op te geven, °f er elders nog andere hem toebehoorende goederen verborgen waren, waarop echter steeds een ontkennend antivoord volgde; dat de inventarisatie dien dag niet ten einde kunnende brengen, hij getuige de voortzetting daarvan lieeft bepaald op Maandag den 2 Maart daaraanvolgende ; dat hij getuige den besch. heeft opgedragen zijne timmermansgereedschappen te sorteren, en daarvan een lijstje met opgave der waarde op te maken, en hem dit vooraf te zenden, en hem 'evens heeft gelast eene opgave der kleederen te vervaardigen ; dat de besch. steeds ontkende iets buiten zijne woning bewaard of verborgen te hebben ; dat hij getuige op het punt zijnde om weg te rijden , vermeenende , dat er nog goud en zilver moest zijn , dit aan den besch. mededeelde, die daarop ten antwoord gaf, dat dit den Volgenden Maandag wel te regt zou komen, of iets dergelijks, zijnde bet zelfs wel mogelijk , dat de besch. daarbij heeft gevoegd: »alles zal Maandag wel te regt komen ,» maar dat hij zich dit niet duidelijk herinnert; dat hij getuige, 'sMaansdags den 2 Maart, om de werkzaamheden der inventarisatie voort te zetten , met Bosman te Werkhoven komende vernam, dat er nog eene menigte goederen, tot den gefailleerden boedel behoorende, ten huize van derksen waren gevonden, die ten huize van den burgemeester Waren gedeponeerd, en dat die goederen naar de woning van den gefailleer(ie overgebragt, en voor de gefailleerde voor de zijnen erkend, op den inventaris zijn gebragt; dat het op die wijze verkregen porcelein- en aardewerk , en ander huisraad, het beddengoed en de kleederen zijn getaxeerd op f 262.90 , en de gouden en zilveren sieraden op f 105.58; dat hij getuige overigens geene fraudes in den gefailleerden boedel heeft ontdekt; dat de gefailleerde, wel is waar, geene boeken heeft gehouden , maar toch, zoo als het hem getuige Voorkwam , zijne schulden en pretensiën eerlijk heeft opgegeven , en z°lf op den ï» Febr. eenen debiteur te Arnhem heeft genoemd, die aa» den boedel ƒ 30 schuldig was, waarvan elders niet bleek, en Welke som later is ingekomen ;

0., uat ,je getuige, Bosman ter audientie onder eede heeft bevestigd hetgeen de vorige getuige ten aanzien der verrigtingen op ü8 •Febr. en 2 Maart ter gelegenheid der inventarisatie heeft opgegeven, er bijvoegende, dat de besch. ook aan hem herhaaldelijk heeft verzekerd elders geene goederen verborgen te hebben ;

<j-, dat de getuige de veldwachter van den Heuvel, in veel opsigten afwijkende van de verklaring door hem in de instructie afgelegd , ter audientie onder eede heeft verklaard, dat hij vernomen "ebbende, dat veel goed van den besch. voordat door den deurwaarder van Dam, op 18 Febr. jl., ten zijnen huize beslag was gelegd, naar de woning van den klompenmaker Derksen was overgebragt "a het vertrek van den heer Kann , op 28 Febr., den besch. heeft aangemaand om de bij Derksen geborgene goederen weder naar zijn j'uis over te brengen , en die op den inventaris te doen brengen; dat de ' eseh. daartoe zeer genegen was, en dat er tusschen hen werd afgesproken, dat die goederen om alle opspraak te vermijden, in den avond van dien dag bij Derksen zouden worden afgehaald, en in eene kamer van de woning van den besch. zouden worden overgebragt, Waar de curator Kann nog niet was geweest; dat een en ander ook door fle vrouw en kinderen van den besch. goedgevonden zijnde, de besch. zich met rijtuig naar utrecht begaf om zijn advokaat te raadplegen, en hij getuige naar het huis van Derksen is gegaan, waar hem de goederen werden aangewezen die daar door den besch. en zijne kinderen waren gebragt; dat hij getuige met Derksen afsprak, dat die goederen 's avonds naar de woning vau den besch. zouden worden teruggebragt; dat hij getuige zich echter verpligt achtte van een e« ander kennis aan den burgemeester te geven, die zich verklaarde tegen het voornemen om die goederen naar de woning des besch. te doen overbrengen maar gelastte, dat die ten zijnen huize zouden Worden gedeponeerd, ten gevolge waarvan die goederen niet naar de Woning van den beseh. maar met kruiwagens naar die van den

burgemeester zijn overgebragt van waar zij op den 2 Maart ter beschikking van den curator zijn gesteld ;

O., dat de getuigen, de echtelieden Debets, ter teregtzittiug onder eede hebben verklaard, dat op den 18 Febr., den dag waarop ten huize van den besch. , hunnen buurman , door den deurwaarder van Dam , beslag is gelegd , ten hunnen huize is gebragt een spiegel ; dat zij niet weten wie den spiegel daar heeft gebragt, maar vermoedende , dat hij aan den besch. toebehoorde hem hebben verzocht dien terug te halen ; dat daaraan geen gevolg is gegeven , maar dat die spiegel met nog een jas aan den besch. toebehoorende, op den 28 Febr. jl. , door den deurwaarder Bosman is gehaald;

0., dat de getuigen, de echtelieden Derksen, ter audientie onder eede hebben verklaard, dat de besch. eenige dagen vóórdat, op den 18 Febr. jl. ten zijnen huize door den deurwaarder van Dam beslag is gelegd, ten hunnen huize heeft gebragt eenige hammen en eenig spek en drie zakken aardappelen , terwijl de kinderen van den besch. eene menigte goederen bij hen hebben geborgen, die inde werkplaats boven een hoop spaanders zijn blijven staan; dat die goederen bij hen getuigen zijn gebleven tot den 28 Febr. jl., als wanneer de veldwachter van den Heuvel hun kwam mededeelen, dat die tot den faillieten boedel behoorden en naar het huis van den besch. moesten worden teruggebragt; dat alstoen tusschen de getuigen Derksen en van den Heuvel werd afgesproken , dat zij die goederen 's avonds per kruiwagen derwaarts zouden vervoeren ; dat dit echter niet is geschied, maar dat die goederen op bevel des burgemeesters naar diens woning zijn gebragt ;

0., dat de besch. ter audientie heeft bekend, dat zijne zaken in den afgeloopen winter achteruit gingen, en hij door zijne crediteuren, in het bijzonder door de firma Corver en Kooker vervolgd wordende, met de in-beslag-neming zijner goederen werd bedreigd; dat hij daarvoor beducht, en ten einde bij een eventueel beslag niet geheel van levensmiddelen ontbloot te zijn , eenige stukken spek en drie zakken aardappelen bij den getuige Derksen heeft gebragt, onder het voorgeven, dat het ten zijnent vochtig was; dat hij ook later vernomen heeft, dat zijne kinderen linnen- en ondergoed uit zijne huishouden naar Derksen hadden overgebragt; dat, toen de deurwaarder van Dam, op den 18 Febr. jl. beslag op zijne roerende goederen heeft gelegd de bij Derksen geborgen goederen daaraan zijn onttrokken ; dat hij op 24 Febr. daaraanvolgende ter griffie der Arrond.Itegtbank te Amersfoort zich, als in staat van faillissement te verkeeren , heeft aangegeven; dat bij hem het voornemen bestond om de elders geborgene goederen weder in den boedel te brengen , hetgeen echter nog niet was geschied toen de in zijn faillissement benoemde curator op den 28 Febr. ten zijnen huize verscheen om tot de inventarisatie van zijnen boedel over te gaan ; dat hij aan deze , wel is waar , niet heeft medegedeeld, dat er elders goederen waren geborgen , maar toch heeft gezegd , dat hij daarnaar onderzoek zou doen, en toen de curator des namiddags vertrok om op den 2 Maart de inventarisatie voort te zetten aan deze heeft toegeroepen dat op Maandag alles te regt zou komen ; en dat hij na het vertrek van den curator met den veldwachter van den Heuvel had afgesproken al de bij Derksen geborgen goederen naar zijne woning terug te brengen , ten einde die op Maandag in den inventaris te doen opnemen , en aan dien veldwachter had opgedragen , daartoe de noodige maatregelen te nemen toen hij om zijuen advokaat te raadplegen naar Utrecht ging; dat toen hij van daar 's avonds terug kwam vernam , dat de burgemeester zich daartegen had verzet; dat hij alzoo door het bevel des burgemeesters verhinderd is geweest zijne goede voornemens ten uitvoer te brengen ;

Li., dat door de verklaringen der getuigen van Dam, en van de echtelieden Debets en Derksen, en door de bekentenis de» besch. zeiven als bewezen moet worden aangenomen, dat een aanmerkelijk gedeelte van des beschuldigdes inboedel ten deele door den besch. zeiven, ten deele door zijne kinderen buiten zijne tvoning waren gebragt toen de deurwaarder van Dam op den ls Febr. jl., ten huize des besch. beslag heeft gelegd; dat die alzoo elders geborgene goederen aan dat beslag zijn onttrokken ;

O., dat echter geen bewijs voorhanden is , dat de besch. destijds reeds het voornemen had opgevat om zich failliet te doen verklaren, zoodat de verplaatsing zijner roerende goederen niet kan geacht worden te zijn geschied met het oog op het aanstaand faillissement, maar eeniglijk ten oogmerk had om die aan de in-beslag-neming te onttrekken ;

O., dat uit de verklaring der getuigen Mr. Kann, Bosman en van den Heuvel, blijkt dat bij de inventarisatie , die op den 28 Febr. aanving, de elders geborgene goederen niet door den besch. zijn opgegeven, en dat deze ten dien aanzien eene zeer dubbelzinnige houding heeft aangenomen als hebbende hij herhaaldelijk verzekerd geene goederen van den boedel naar elders te hebben overgebragt;

0., dat echter uit die verklaringen tevens voortvloeit, dat de inventarisatie dien dag niet ten einde is gebragt, en dat bij het eindigen der werkzaamheden ten dien dage aan den besch. vrijheid is gelaten een lijstje te formeren der timmermansgereedschappen, en dat de besch. ten slotte, en bij het vertrek van den curator op dezes opmerking, dat er nog goud en zilver moest zijn , heeft geantwoord dat dit Maandag (den dag waarop de voortzetting der werkzaamheden was bepaald) wel te regt zou komen , of wel gelijk de besch. opgeeft en daarin door den getuige Mr. Kann niet wordt weersproken , dat dien dag alles wel te regt zou komen;

G., dat dan ook werkelijk uit de verklaringen van de getuigen van den Heuvel en de echtelieden Derksen blijkt, dat reeds dadelijk na het vertrek van den curator het voornemen door den besch. is opgevat , om alle bij de laatstgenoemden geborgen goederen naar zijne woning en in zijnen boedel terug te brengen , dat reeds de noodige maatregelen waren beraamd, om dit denzelfden avond te doen, welk voornemen echter door het bevel des burgemeesters niet is kunnen ten uitvoer worden gelegd;

0., dat gevolgelijk niet is bewezen, dat de overbrenging der goederen van den besch. uit zijne woning naar elders , is geschied met het oogmerk om die aan den faillieten boedel te onttrekken, als zijnde het geheel in het onzekere, of de besch. destijds voornemens was zich failliet te doen verklaren;

0. dat, dit aangenomen, wel is waar uit de houding des beschuldigde in de eerste periode der inventarisatie kan worden opgemaakt , dat hij voornemens was de elders geborgene goederen te verzwijgen ; dat echter de gelegenheid , om op dat misdadig voornemen terug te komen nog niet was afgesneden, daar hij . bij het voortzetten der inventarisatie en tot het sluiten daarvan, tot andere en betere denkbeelden gekomen, het plegen van het misdrijf der verduistering door eene nadere opgave kon voorkomen;

O. dat in do daad door den besch. dat voornemen scheen opgevat en daaraan reeds aanvankelijk door zijne afspraak met den veldwachter van den Heuvel uitvoering was gegeven, .toen hij door omstandigheden van zijnen wil onafhankelijk daarin is verhinderd;

O., dat het misdrijf door de opgevolgde gebeurtenissen niet is gepleegd, als zijnde de elders tot den boedel behoorende goederen allen op den inventaris gebragt, zoodat niet is gebleken, dat er goederen, tot den faillieten boedel behoorende, zijn verduisterd;

0., dat het misdrijf aan den besch. ten laste gelegd, niet bewezen zijnde, deze behoort te worden vrijgesproken;

Gezien art. 210 Strafvord.;

Verklaart de schuld van den besch. aan het hem ten laste gelegde misdrijf niet bewezen ;

Spreekt hem vrij te dier zake; de kosten te dragen door den Staat; Beveelt, dat de besch. zal worden in vrijheid gesteld enz.

(Gepleit voor den beschuldigde Mr. C. J. W. N. van Hengst.)

PROVINCIAAL GEREGTSHOF IS LIMBURG.

Burgerlijke kamer.

Zitting van den 30 December 1867.

Voorzitter, Mr. R. J. E. Capitaine.

Huwelijks-contract. — Afwijking. — Rente. — Roerende zaak. — Art. 802 B. W. — Bewijs. — l'i.i.idooj.jen.

Hamers, appellanten , tegen

mevrouw van Meeuwen, geappelleerde.

Bij arrest van dit Hof is in hooger beroep, met opzigt tot het regt, aannemende de beweegredenen van den eersten regter, met uitzondering van de verwijzing naar de costumen van Luik, gewezen als volgt:

Het Hof enz.,

Overwegende, dat, bij het aangaan van een huwelijk, de echtgenooten moeten worden gehouden dit huwelijk te hebben aangegaan onder de voorwaarden , bij de destijds vigerende wet bepaald , voor zooverre zij van die regelen, bij de wet vastgesteld, bij een huwelijkscontract niet zijn afgeweken ; dat het derhalve aan dengene , die beweert, dat bij huwelijks-contract van de wet is afgeweken, te bewijzen is, dat deze afwijking heeft plaats gehad, en niet aan de tegenpartij is aan te toonen het negatief feit, dat geen huwelijks-contract heeft plaats gehad ;

O., dat, aangenomen, dat de rente, waarvan ten deze de rede, tijdens hare daarstelling den i 7 Sept. 1 776 , zoo als vermeld staat in de acte van nieuwen titel van 3 Julij 1833, was eene grondrente {rente fonciere), en als zoodanig als onroerende schuld moest beschouwd worden , deze rente h re hoedanigheid van onroerend goed heeft verloren en roeren.! goed is geworden door de in deze landstreken afgekondigde Fransche wet van 11 Bruinaire VII ^1 Nov. 179*), artt. 6 en 7, in verband met de insgelijks in deze streken afgekondigde Fransche wetten van 4 Aug. 1789, art. 6, en van 18/29 Dec. 1790, titel 1, art. 2 ;

U. dat, ingevolge artt. 1 en 4 Alg. liep. en art. 802 B. W., deze oude rente de hoedanigheid van roerend goe.1 heeft behouden ;

O , dat de eerste regter teregt heeft aangenomen, dat, bij het bedingen in de acte van deeling van 2 De". 1859 , »dat de schulden op de te verdeelen goederen hypothecair gevestigd, voor wien zulks zal behooren, zullen moeten worden afgelost», bet bestaan van het in deze bedoeld kapitaal door de in die acte stipulerende partijen is erkend, indien de onroerende goederen, in diezelfde acte aangewezen, wezenlijk tot verzekering van gemeld kapitaal zijn verbonden ; '

0., dat de geapp., als gesubrogeerd in de regten van het Armbestuur van Heerlen, zich op de in die acte voorkomende erkentenis kan beroepen , ai is het Armbestuur geene partij geweest.

Verder is de geapp., oorspronkelijk eischeresse, ambtshalve toegelaten tot het bewijs: 1". dat de perceelen E, 173 en 596, van de gemeente Wijlre dezelfde zijn, welke bij de acte van 1833 als gehypothekeerd zijn opgegeven, — appellanten hadden het bewijs gevraagd van het tegendeel; 2". tot het bewijs, dat tusschen lo33 en 1863 interessen van het quaestieuse kapitaal betaald zijn geworden aan het Armbestuur van iieerlen , — welk bewijs ook in eerste instantie gevraagd was.

Op de aanmerking van appellanten : «door wien die betaling had plaats gehad»? vroeg geapp. te bewijzen, dat zulks had plaats gehad door J. F. Hamers (auteur van de appellanten) of door de echtelieden Hamers - van Loo. Tegen dit bewijs verzetten zich de appellanten, ais te laat, dat is in den loop der pleidooijen gevraagd, riet Hof liet het toe op dezen grond :

0., dat bij de wet niet is verboden , nadat de dag tot pleidooi is bepaald en gepleit is geworden, zoolang de zaak niet is afgeloopen coiiclusiën te nemen tot het leveren van bewijs door getuigen van' daadzaken, welke tot de beslissing der zaak en tot eene regtvaardigs uitspraak kannen leiden».

ARaOXDISSEMENTS-REGïBANKEN.

AllllON"DISSEMENTS-REGTi5AN"K TE AMSTERDAM.

ïweede ka:uer.

Zitting van den 5 Maart 1868.

Voorzitter, Mr. A. E. Penning.

Cargadoor. — Provisie. — Gewoonte. — Overeenkomst.

Bewijs. — Interlocutoir. — Berusting. — Onsplitsbaar aveu. — Reconventie. — Compensatie. — Niet beslissende eed.

Wanneer door den eenen cargadoor tege i den anderen is ingesteld eene vordering tot betaling van het halve aandeel en bevrachtingsprovisie en het opmaken van cherte-partijen, door den ged. erkend onder bijvoeging dat dit regt tot vordering voortvloeit uit de overeenkomst, dal zij te zarnen zouden deelen de provisie van schepen naar Frankrijk, door wien hunner ook bediend, op welke bijvoeging hij eene tegenvordering grondt

met vasthouding aan het ontsplitsbare van zijn aveu , is nièt

ter zake ajdoende het bij interlocutoir opgelegd bewijs van het gebruik of de gewoonte, dat wanneer twee cargadoors te zamen een schip bevrachten en vervrachten, de provisie door hen gedeeld wordt.

Ook bij berusting in dat interlocutoir, en het daarin opqeleqde bewijs geleverd zijnde, kan nog geen eindvonnis volqen maar moet, indien het bewijs voor de regtmatigheid der vordering alleen steunt op de bekentenis des gedaagden , de valschheid van het door hem daarbij aangevoerde, worden bewezen en hem aldus tevens, als recoiwentionelen eischer , de gelegenheid worden gegeven , de waarheid van zijn beweren te staven.

Eene reconventionele vordering is ontvankelijk, al kan het daarbij gevraagde ook bij compensatie worden bekomen.

Ilagenzieker en Comp., appellanten , procureur L. Boas , tegen

van der Woude en Luber , geïntimeerden , procureur Mr. E. J. Asser.