heid en wakkerheid gevaarlijke klip I Geen BRDTUS-theoriën kunnen

zedelijke waarheden onwaar maken: waar gij de actie wilt ontwijken, raakt gij zoo ligtelijk onder de magt der reactie: en om te beoordeelen, of Brutcs werkelijk onpartijdig geweest is, moeten wij niet alleen vragen, of hij de stem der natuur onderdrukte, maar ook of hij, bij die onderdrukking, niettegenstaande de reactie, regtvaardig bleef oordeelen.

Men mag niet voorbijzien , dat, waar de conclusie en het vonnis niet overeenstemmen , de partijen tot het hooger beroep, men zou bijna zeggen, uitgenoodigd worden.

Eindelijk zijn ^nog die conclnsiën op lange na geen waarborg voor de keuze van een goed personeel der regterlijke magt; die keuze heeft hare zeer ernstige moeijelijkheden. "Waarin ze bestaan, behoeft thans niet gezegd te worden. Het onderwerp is van teederen aard. Hoe moeijelijker die keus is, des te onmogelijker moet bet zijn, dat een zwakke broeder zich op een regterstoel als op zijne plaats zou kunnen gevoelen; zoo als de wet thans is, heeft de regter niet slechts in sommige zaken zekerheid van een door het O. M. te geven advies , maar hij kan in alle zaken zulk een advies uitlokken.

Het is om al deze redenen , zeide deze schrijver, dat wij, zonder aarzeling, wenschen, dat de nu voorgedragen afschaffing der conelusiën van het O. M. de goedkeuring der wetgevende kamers mogen erlangen : de minister, die de afschaffing voordraagt, heeft ze leeren kennen als lid, èn van de balie, èn van het O M. èn van de regterlijke magt. Wij weten zeker, dat hij geenszins de eenige is, welke, op grond van die drieledige kennismaking, niet in de afschaffing, maar wel in het behoud bezwaar ziet (I).

Tot dusverre de stellingen van den door mij in de tweede plaats bedoelden regterlijken ambtenaar. Ik heb ze daarom uitvoerig vermeld, omdat ik met die zienswijze, evenzeer als met het oordeel des heeren Godefroi instem , en dat het mij voorkwam, dat eene herinnering aan de beschouwingen van dergelijke mannen , die ik mede als specialiteiten en autoriteiten inag noemen, evenzeer krachtigen invloed op de beoordeeling der zaak kan uitoefenen. Ik zal overigens evenmin als de heer K. in eene meer wetenschappelijke behandeling van het onderwerp treden : de zaak is van verschillende zijden genoegzaam volledig toegelicht, en ook in dit geacht tijdschrift meermalen aangeroerd- Ik erken volkomen den voortreffelijken inhoud van vele conelusiën van het O. M., niet het minst van die van Mr. Karseboom , getuige genoegzaam elk regtsgeleerd tijdschrift in Nederland. Ik wil mede toestemmen , dat er gronden voor de nuttige strekking der conelusiën kunnen worden aangevoerd, — maar toch schaar ik mij , uit volle overtuiging, onder de voorstanders der afschaffing. — Ik acht het behoud der conelusiën in strijd met het belang der partijen: de invloed van het O. M. is veel grooter dan dikwerf verondersteld wordt; 't wordt bijna in eerste instantie een vierde regter, enz. Hij, die de zaak uiteenzet, resumeert en beoordeelt, heeft op de latere beslissing een onmiskenbaren en niet weg te nemen invloed. Indien men de conelusiën met de vonnissen naauwkeurig vergelijkt, in zeer vele der laatsten zou 't kunnen blijken, hoe getrouw, soms woordelijk, navolging plaats vond. Bedriegt mijne herinnering mij niet, dan werd dit ook bij de behandeling van het wets-ontwerp in de Tweede Kamer opgemerkt. Zoo gaat de regter allengs steunen op het O M.

Ik heb alle achting voor onze magistratuur; doch , ofschoon volkomen overtuigd, dat sedert 183S en latere jaren het personeel onzer regterlijke ambtenaren veel is verbeterd, ik kan mijn geachten vriend K. niet zoo gereedelijk toegeven, dat zwakke regters geheel ten onzent ontbreken. Dat de regering, van welke rigting ook, zich tusschen partijen in burgerlijke actiën zou stellen, en voor eene der partijen, partij kiezen , wil ik met Mr. K. thans ondenkbaar achten. Hij zal zich echter wel, even als ik, aanschrijvingen of wenken uit gelukkig veel vroegere jaren herinneren , waaruit zou kunnen blijken, dat regeringsinvloed toch niet zoo geheel ondenkbaar was. Intusschen is 't goed, die wenken te vergeten, en de dooden te laten rusten.

De regter is m. i. zelfstandiger, meer onbevangen in zijn onderzoek en oordeel , buiten dan met eene conclusie van het O. M.

Partijen hebben hunne raadslieden : deze lichten de zaak toe; is die toelichting niet volledig, de regter raadplege zijne boeken, en zoeke zelfs bij de bevoegde schrijvers, wat hij voor de beoordeeling der zaak behoeft, daartoe moet de wet hem geen bijzonder ambtenaar aanwijzen : — een ambtenaar , die toch niet meer kracht heeft dan elk ander deskundige. Het door hem te geven licht kan ook van elders komen.

De indruk, soms door dien ambtenaar te weeg gebragt, kan door Partijen niet worden ontzenuwd, noch tegengesproken ; de eenvondige aanteekeningen, bij art. 328 Burg. Regtsv. vergund, beteekenen weinig ; hoe zelden wordt daarvan gebruikt gemaakt.

Kosten en tijdverlies, geef ik gaarne toe, dat in casu meer op! den achtergrond komen, omdat zij betrekkelijk weinig beteekenen ; \ maar ik zie niet in, dat het nut en de behandeling der zaak door de conclusie bevorderd wordt.

Wat de vorming van ambtenaren betreft, ook hierin schaar ik mij geheel aan de zijde der bestrijders van het behoud. De ambtenaren moeten zichzelf weten te vormen, en er zijn middelen genoeg om, bij ernstigen wil, de noodige kennis op te doen (2).

In vele opzigten hecht ik groot gewigt aan het oordeel der balie ; en nu is 't mij uit de raadpleging van onderscheidene kundige en achtenswaardige practizijns voorgekomen , dat, ook naar hun oordeel, het belang van partijen , het behoud der conclusie van het O. M. niet vordert. — Ik blijf, ook met hen instemmende, de afschaffing der conelusiën van het O. M. in burgerlijke zaken wenschelijk achten.

In dezelfde brochure van Mr. F. F. K. worden nog andere punten van het aan het hoofd vermelde wets-ontwerp, besproken.

Ten aanzien van de meerderheid dezer puntert' deal ik gaarne de zienswijze van mijn vriend en vroegeren ambtgenoot. — Omtrent n». 1 zou ik echter wederom niet geheel overeenstemmen.

Ik acht evenwel eene ontwikkeling van mijn gevoelen hieromtrent, om ligtelijk bevroedbare redenen, minder geraden. Vgl. de brochure bl. 6. Ik iaat evenzeer het wets-ontwerp zelve , wat vorm en strekking betreft, geheel beneden beoordeeling. Mogten Mr. K. en de onder geteekende alzoo ditmaal hier en daar van meening verschillen, hierin verschillen wij zeker niet , dan het ons beider ijverig streven voortdurend zal blijven , de belangen, die ons in onze betrekkingen zijn toevertrouwd , met kracht en ijver te bevorderen.

's Gravenhage , 12 December 1868. J. A. J '.les.

(Wij geven gaarne aan deze aankondiging de prioriteit boven de onze, die juist voor den druk gereed lag, doch die wij thans tot later uitstellen. Red.)

(1) Het toen bedoelde art. 5 werd in de zitting van 12 Nov. 18 60, met 41 tegen 21 stemmen, door de Tweede Kamer aangenomen.

(2) Loffelijke bezorgheid voorzeker voor de vorming en ontwikkeling van het O. M. Maar zoude de betrekkelijk weinige naleving van art. 22 van het reglement, vastgesteld bij Kon. besluit van 11 Sept. 1838, nu. 36, dan ook in het belang des regters niet te betreuren zijn ? 't zal Mr. K. wel even als mij bekend zijn , dat er onderscheidene regters gevonden worden, die genoegzaam uitsluitend en onafgebroken over strafzaken oordeelen.

HOOGE RAAD. — Hamer van Strafzaken.

Zitting van Maandag, 14 December.

Voorzitter, Jhr. Mr. B. van den Velden.

Behandeld het beroep van :

1°. P. A. Heeremans , tegen een arrest van het Hof in Noordholland ; rapp. , raadsh. Jolles; gepleit Mr. J. J. van Geuns. Conclusie bepaald op 22 December.

2o. J. Hopstaken, huisvrouw van A. Vermunt, tegen een arrest van het Hof in Noordbrabant; rapp., raadsh. Denker Curtius. Conclusie bepaald op 22 December.

Zitting van Dingsdag, 15 December.

I. Uitspraak gedaan in zake:

1°. J. Middendorp, tegen een arrest van het Hof in Noordholland. Het arrest vernietigd, voor zooveel dezen req. betreft, en hem ontslagen van alle regtsvervolging.

2°. C. de Boer, tegen een arrest van het Hof in Utrecht. Niet-

ontvankelijk-verklaard.

3°. C. Hoogendijk, tegen een vonnis der Eegtbank te Heerenveen. Verworpen.

4°. P. Tuinman, tegen een arrest van het Hof in Noordholland.

Verworpen.

5o. J. Q. li. Dulje', tegen een arrest van het Hof in Gelderland. Verworpen.

6». J. E. Soeters , tegen een arrest van het Hof in Limburg. Verworpen.

II. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake:

G. Peperkamp, huisvr. van B. Haaze , tegen een arrest van het Hof iu Limburg. Adv.-gen. Smits concludert tot verwerping. Uitspraak 29 December.

Hl. Behandeld het beroep van:

1°. B. Houwink, tegen een vonnis der Regtbank te Heerenveen. Rapp., raadsh. Elias; udv.-gen. Smits concludeert tot nietontvankelijk-verklaring van het beroep, voorts tot vernietiging van het vonnis en verwijzing der zaak naar het Hof in Friesland. Uitspraak 29 December.

2 \ L. van Gelder, tegen een arrest van het Hof in Utrecht. Kapp., raadsh. Wintgans; adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping, Uitspraak 22 December.

NB. Woensdag is er geene zitting gehouden.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Verkiezing tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Gen eraal.

Per telegraaf (17 December 1868).

Hoofd-kiesdistrict Gorinchem. — (In plaats van wijlen den heer Dr. O. Simons.)

Herstemming tusschen de heeren Mr. J. Heemskerk Az., die 977 en Jhr. Mr. J. W. van Loon, die 639 stemmen bekwam. Op den luitenant-generaal W. J. Knoop waren 559 stemmen uitgebragt.

berigtënT"

. 's Gravenhage , den 16 December.

Bij arrest van het Prov. Geregtshof in Overijssel van 28 July jl. , is G. F. Fij , fabriek-arbeider, laatstelijk in de gemeente Lonneker woonachtig, ter zake van opzettelijke brandstichting, in den avond van 27 Dec. 1867 in gezegde gemeente gepleegd, waarbij gevaar van nienschenlevens was te voorzien, veroordeeld tot de straffe des doods. Men verneemt dat het den Koning behaagd heeft die straf kwijt te schelden en te verwisselen in eene tuchthuis-straf voor den tijd van twintig jaren , blijvende bet arrest overigens in zijn geheel.

ADVERTENTIEN.

Bij GEBR. BELIiXEANTE, te Gravenhage, is de inteekening opengesteld op een:

BULLETIN

yan de wekelijks te behandelen zaken voor den

HOOGEN RAAD, het PROV. GEREGÏSHOE VAN ZUIDHOLLAND en de ARROND.REGTBANK te 's Gravenhage.

Dit bulletin zal zooveel mogelijk alle zaken vermelden , die in de nieuwe week voor gemelde collegiën moeten behandeld worden met opgave tevens van de namen der pleiters en met vermelding van belangrijke omstandigheden , die zich voordoen.

De uitgave geschiedt onder leiding van twee leden der Haagsche balie, en heeft ten doel de regtsgeleerden bekend te maken met de zaken die aanhangig zijn en met den dag waarop hare behandeng moet plaats hebben en wijders de belangstelling in regterlijke debatten en uitspraken die bij het publiek bijna geheel ontbreekt, op te wekken.

Het eerste nummer verschijnt bij genoegzame deelneming, den 2 Januarij 1869.

Prijs bij inteekening f 2.60 per jaar.

REVUE DE ÜBOIT LWEHYIMML

ET DB LBGISLATIÜJf (WARÉi,

publiée par

MM. T. M. T. Asser , avooat et professeur de droit

a Amsterdam, — G. Roi.in-Jaequemïns , avocat

prés la Cour d'appel a Gand et J. Westi.ake, Barrister-at-Law, Lincoln's-Inn, a Londres.

lre Année. — 1869. — N°. 1.

Cette REVUE parait quatres fois Tan, par livraisons de huit ü dix feuilles d'impression, formant a la fin de 1'année un volume de 512 a 640 pages.

Le prix d'abonnement est pour les Pays-Bas, de 6 fioriiis par au.

Snelpersdruk en Uitgave van

MSMST/PAWMfl < te '• Graveahage.

blijkt daarenboven van luttel omvang. Een argument, dat de conelusiën toch niet in alle zaken zijn voorgeschreven , kan nooit gebezigd worden voor de doelmatigheid der volstrekte afschaffing; veeleer kou eene uitbreiding wenschelijk zijn. De wetgever, niet in alle zaken kunnende voorzien, heeft zich bij voorkeur die van personae miserabiles, van openbare orde in den Staat en andere soortgelijken aangetrokken. Bovendien bestaat er bevoegdheid, en bij mededeeling van stukken verpligting, dat ook in andere zaken het O. M. zijn gevoelen uitspreke. Hoofdzakelijk op deze gronden oordeelt de schrijver zich verpligt als zijne volle overtuiging uit te spreken, dat de wetgevende magt wel zal doen met de conelusiën van het O. M. in burgerlijke regtsgedingen niet af te schaffen, maar de verpligting en toelating daarvan in de wet te behouden.

Ik wensch nu, tegenover de beschouwingen van Mr. F. F. K. > die om de kennis en ervaring van den schrijver eene eigenaardige waarde hebben en bij velen invloed zullen te weeg brengen, aan het gevoelen van andere regtsgeleerden, ook korter of langer tijd ambtenaren van het O. M., te herinneren. s

Hooren wij in de eerste plaats den heer Godefroi , die mede een een uitstekend lid van het parket der Regtbank te Amsterdam was , en aan wien noch de heer K., noch iemand, die dezen uitmuntenden regtsgeleerde ook in die betrekking gekend heeft, bevoegdheid tot beoordeeling zal ontzeggen. Mr. Godefroi schreef, als toenmalig minister van Justitie, het volgende in de memorie van toelichting van het bekende wets-ontwerp (zitting 185?—1860; :

»De conelusiën van het Openbaar Ministerie in burgerlijke zaken , worden bij dit artikel (5), behalve bij het cassatie-proces afgeschaft. De uitzondering wordt geregtvaardigd door de wenschelijkheid om aan het O. M. bij den Hoogen Raad, in verband bepaaldelijk met de voorziening in het belang der wet, invloed toe te kennen op den gang der jurisprudentie. Overigens is er , naar des ondergeteekenden oordeel, geenerlei overwegende reden van algemeen belang, die het behoud der conelusiën wettigt. Overbodig voor den bekwamen regter, die voor het vestigen van zijn oordeel stof genoeg vindt in de voorlichting van pleitbezorgers en het onderzoek der processtukken , zijn de conelusiën dikwerf schadelijk voor den zwakken regter, bij de gemakkelijkheid, waarmede hij al ligt het oordeel van het Openbaar Ministerie tot het zijne zal maken. Dat zij voor de ambtenaren der parketten nuttig zijn , valt niet te ontkennen , evenmin als dat de jaarboeken der regtspleging in de conelusiën van het O. M. menige gewigtige bijdrage leveren voor de regtswetenschap.

«Maar het is meermalen teregt gezegd, het regtswezen behoeft niet ingerigt te worden om eene oefenschool te zijn voor ambtenaren ; en vonnissen, al kunnen zij nut stichten voor de wetenschap, worden niet met dat doel gewezen. Zijn de conelusiën geene onmisbare voorwaarde eener goede regtspleging, het verlies aan tijd en geld, dat zij te weeg brengen, het moge niet belangrijk zijn, moet niet geheel worden uit het oog verloren.»

In de memorie van beantwoording zeide Mr. Godefroi : »De regter (zeggen de voorstanders der conelusiën) behoeft voorlichting. Maar zoo hij die voorlichting niet kan bekomen uit de gewisselde schrifturen of mondelinge toelichting van partijen, waarom zal hij die meer bekomen uit de conelusiën van het O. M. ? En bestaat dan niet integendeel de vrees , dat hij zich te gereedelijker met die conelusiën zal vereenigen, en alzoo niet de regter , maar de ambtenaar van het O. M. in waarheid het geschil zal beslissen ? Welke redenen bestaan er voorts voor de onderstelling, dat de ambtenaar van het O. M., wiens voorlichting men voor den regter noodzakelijk acht, meerdere geschiktheid dan deze zal hebben om de zaak met juistheid te beoordeelen ? u

Het was overigens de bedoeling van het artikel, zoo verklaarde de Regering, om de bemoeijingen van het O M. , waar het niet als principale partij optreedt, in alle burgerlijke zaken judicieel en extra-judicieel te doen ophouden. Alleen daar wordt zij in stand gehouden , waar het in zake van minderjarigen, curatele , krankzinnigen , faillissement enz. als hoofdpartij het initiatief moet nemen. Is liet in die zaken geene hoofdpartij , dan kan het zeer weinig ten behoeve van de zoogenaamde personae miserabiles uitrigten. In den stand der zaak, of in de wijze van behandeling, kan het geen verandering brengen; het kan geene regtsmiddelen aanvullen , en alles bepaalt zich dus tot een advies, dat welligt ten voordeele, welligt ook ten nadeele zal zijn van die personae miserabiles.

Tot dusverre de meening van den heer Godefroi. Ik beroep mij in de tweede plaats op een ander, even algemeen geacht regtsgeleerde, die, hij moge slechts korten tijd als lid van het O. M. zijn werkzaam geweest, evenwel evenzeer volkomen tot beoordeeling der zaak bevoegd zal worden gerekend. De bekende schrijver van het stuk, voorkomende in het Magazijn van Handelsregt, 1860, II, bl. 86. Wij lezen daar de volgende stellingen:

De conelusiën van 't Openbaar Ministerie zijn niet anders en mogen niet anders zijn dan regtsgeleerde adviesen: zij kunnen geene regtsmiddelen aanvullen, 't Is niet duidelijk, hoe nu eens de stand der procederende partijen, dan eens hei onderwerp van 't geding de behoefte aan een regtskundig advies bij den regter kan doen veronderstellen.

Het denkbeeld van openbare orde staaft in dit onderwerp niets of te veel. Niets, omdat het Openbaar Ministerie geen regtsmiddel in handen heeft om het proces ten nutte der openbare orde te doen afloopen. Te veel, omdat alle handhaving van dë wet, waar zij eenmaal is ingeroepen , 't meest eminente onderwerp van openbare orde is , en dus in elk proces het O. M. zou moeten concluderen. Ook is het niet duidelijk, waarom de ambtenaar van het O. M., meer dan de regter, zou moeten verondersteld worden, bij de uitlegging der wet, voor de openbare orde te waken.

't Is gevaarlijk, dat de partijen volstrekt geen regt van tegenspraak hebben op de welligt in het proces geheel nieuwe regtsopinie van het O. M. De onjuistheid in de voorstelling der feiten zal daartegen nog gemakkelijker uit de stukken opgemerkt worden. Men vergete ook niet, dat men somtijds ter vermijding van de bezwaren, aan twee stelsels verbonden, een derde kiest, welks bezwaren, juist door het ontwijken der vroeger bekende, ligtelijk onopgemerkt blijven.

Er bestaat geen rationeel motief, waarom het O. M. vermoed zou kunnen worden beter in staat te zijn de regtsquaestiën toe te lichten, dan door partijen is geschied, of door den regter geschieden zal.

De regtspraak, na voorafgaande conclusie van 't Openbaar Ministerie, heeft dit nadeelige, dat zij den klem der zedelijke verantwoordelijkheid, als waarborg voor eene goede regtspraak, verdeelt en losmaakt. Het Openbaar Ministerie adviseert, zonder verantwoordelijkheid voor de beslissing. Den regter, ja, drukt de verantwoordelijkheid voor de beslissing, maar toch beduidend verlicht door het, krachtens de wet, uitgebragt advies van 't O. M.

De conelusiën van 't O. M. brengen den regter af van het neutraal wetenschappelijk standpunt, waarop hij door de wederzijdsche pleidooijen gebragt was. l5e regter is als mensch niet vrij , en kan niet geheel vrij zijn, van zekere eigenaardigheden, die ook aan de meest voortreffelijke menschelijke natuur eigen zijn. De regter zal b. v. of meerder of minder volgzaam zijn in eene door anderen verkondigde beschouwing: hij zal op wetenschappelijk terrein, het stelsel van vertrouwen of van mistrouwen vertegenwoordigen. Welnu, de meer volgzame , de vertrouwende man, zal ongevoelig zich door het advies laten medeslepen: de min volgzame, de wetenschappelijk mistrouwende , zal — waarschijnlijk zonder het zelf te weten —- een opposant egen de conclusie worden. Waartoe die voor de strikte onpartijdig¬