Een voornaam doel der gestelde vragen is om de aanleiding te leeren kennen, die tot recidive geleid heeft; het verschil, dat tusschen deze vraag en die van n™. 14 (model A) bestaat, laat zich daaruit verklaren.

Ik meen, dat deze opmerkingen tot eene meer regelmatige en betere beantwoording der bij de circulaire van 30 April II. gestelde vragen zullen leiden, terwijl ik tevens bij die beantwoording op de onderteekening der staten (model A) door den directeur of cipier der cellulaire gevangenis prijs zou stellen. Uit de toezending van de meeste dier staten blijkt hare afkomst niet, en bekendheid daarmede is bij mogelijke aanmerking of noodige toelichting van zeer veel belang.

Ik heb derhalve de eer u te verzoeken met het voorschrift van onderteekening den verderen inhoud dezer ter kennis te brengen van de kommandanten, directeurs of cipiers der onder uw bestuur staande gevangenissen ; terwijl ik u tevens wil doen opmerken , dat de circulaire van 30 April 11. de inzending van staten bedoelt omtrent hen, die vroeger gedurende ééne maand of langer de cellulaire gevangenisstraf hebben ondergaan, en in het halfjaar, waarover opgaven worden gedaan , in de onder uw bestuur staande gevangenis zijn opgenomen.

Niet algemeen is de circulaire in dezen zin opgevat en van daar, dat in sommige staten ook andere personen zijn vermeld, die, in de termen der hier bedoelde recidive vallende, van 1 Jan. tot I Julij 1868, in de gevangenis aanwezig waren, terwijl in andere slechts opgaven worden gedaan omtrent gevangenen, die hun straftijd in dat halfjaar ten einde bragten.

De Minister van Justitie, van lllaar.

MINISTERIE VAN JUSTITIE.

N°. 80.

2de Apdeeling. 's Gravenhage, den 8 December 1868.

Volgens art. 261 der gemeentewet, geschiedt de beteekening van stukken betreffende de vervolging ter invordering van plaatselijke belastingen door een ambtenaar, daartoe door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen.

De beteekening van het dwangbevel, ter zake van verschuldigde plaatselijke belasting, wordt dus toevertrouwd aan van wege het gemeentebestuur bepaaldelijk daartoe aan te wijzen ambtenaren; maar de uitvoering van het dwangbevel blijft, volgens den regel van art. 1 van het bij Koninklijk besluit van 14 Augustus 1838 (Staatsblad n°. 36) vastgesteld reglement IV", opgedragen aan de deurwaarders bij de onderscheidene regterlijke collegien en bij de kantongeregten.

De vraag heeft zich voorgedaan, of voor de maatregelen ter uitvoering der gemelde dwangbevelen geldt het gewoon tarief der deurwaarders in burgerlijke zaken, vastgesteld bij de wet van 28 Augustus 1843 (Staatsblad n". 39), dan wel het tarief, vervat in de wet van 1 Junij 1850 (Staatsblad n". 26), betrekkelijk de kosten van vervolging in zake van directe belastingen.

Het komt mij voor , dat het tweede lid van art. 260 der gemeentewet , in verband met art. 18 der wet van 22 Mei 184S (Staatsblad n°. 22), de toepasselijkheid medebrengt van het laatstgemelde tarief, zoodat de deurwaarders, werkzaam ter uitvoering van dwangbevelen in zake van plaatselijke belasting, zich daarnaar moeten gedragen.

Ik heb da eer U W. E. G. uit te noodigen den inhoud dezer wel ter kennis te willen brengen van de deurwaarders bij uw Geregtshof en bij de daaronder ressorterende arrondisseinents-regtbanken en kantongeregten.

De Minister van Justitie , van Lilaar.

Aan heeren procureurs-generaal bij

de provinciale geregtshoven.

beschuldigd van feitelijkheid tegen de eerbaarheid, in den laten avond van 26 April 11., op Gerritje Woerts, weduwe, en Willem Wicherink , wonende iu de buurtschap Bekveld, gemeente Hengelo, door drie personen , die elkander daarin onderling hebben bijgestaan, met geweld ondernomen en uitgevoerd , en eerstgenoemde nog daarenboven van opzettelijke vernieling van afsluiting, als bij arrest van den Hoogeu Raad der Nederlanden, dd. 3 Nov. 1868 ( Weekbl. n'. 3060), met vernietiging van een arrest van het Prov. Geregtshof in Gelderland van 13 -Julij daar te voren, waarbij zij uit gemelden hoofde zijn veroordeeld ieder tot eene tuchthuis-straf van vijf achtereenvolgende jaren, de eerste bovendien tot betaling eener geldboete van f 25, subsidiaire gevangenis-straf van twee dagen en in de kosten, naar het Prov. Geregtshof in Overijssel verwezen, bij hetwelk de zaak met gesloten deuren op de bestaande acte van beschuldiging is beregt.

Het Hof heeft bij een uitvoerig arrest de feiten, aan den besch. W. H. Jansen ten laste gelegd , en zijne schuldpligtigheid daaraan als wettig en overtuigend bewezen aangenomen; en hem te dier zake, met toepassing van artt. 331 en 333 van het Wetboek van Strafregt,' veroordeeld tot eene tuchthuis straf voor den tijd van vijf achtereenvolgende jaren en in de kosten , met last tot aanplakking van een uittreksel uit het arrest te Zwolle, Arnhem en Hengelo, waar zulks te doen gebruikelijk is, zijnde de beschuldigden H. Kloeken en T. Verhey, bij gebrek aan genoegzaam bewijs, vrijgesproken en dien ten gevolge in vrijheid gesteld.

Voor de beide laatstgenoemden was de heer Mr. G. D. Jordens , en voor den besch. W. H. Jansen de heer Mr. S. J. van Roijen als verdediger opgetreden, die, op grond van onvolledig bewijs, tot vrijspraak der beschuldigden hadden geconcludeerd.

— Het Prov. Geregtshof in Utrecht heeft den 15 Dec. jl. een arrest gewezen in de zaak van T. C. Kuppens. te Drumpt. Hij was beschuldigd het huis van zijn broeder te hebben in brand gestoken, dat afgebrand is met nog zeven andere woningen. Twee geneeskundigen hadden verklaard, dat hij krankzinnig was , twee ai|deren, dat de daad hem moest worden toegerekend. Door het Hof in Gelderland veroordeeld tot vijfjaren tuchthuis-straf, is dat arrest door den Hoogen Raad den 27 Oct. (zie 1Veekbl. nc. 3053) vernietigd en de zaak verwezen naar het Prov. Geregtshof in Utrecht. Die zaak gedurende twee dagen voor dit Hof behandeld zijnde en na den hoogleeraar van -Litb te hebben gehoord, heeft het den besch. ontslagen van alle regtsvervolging. Te Utrecht heeft Mr. JB. C. A. Pabst hem verdedigd.

Verbetering. — In Weekbl. n". 3061 , bl. 4 , regel 18 van onder staat de zinstorende drukfeil: beneden beoordeeling, in plaats van buiten beoordeeling.

ADVERTENTIEN.

Voor billijken prijs wordt te koop aangeboden een net ingebonden exemplaar der llederlaudsche Itegtspraak, met registers, compleet, loopende tot en met het jaar 1864.

Adres met franco brieven onder No, IOO, bij den Boekhandelaar H. B. Breijek, te Arnhem.

Uitgave van GEBB.S. BELINFANTE , te 's Hage.

DE NEDERLAJNDSCHE

RESIDENT IK-AI. MAX AK.

1869.

44ste Jaarg.

In dit algemeen-nuttig HANDBOEK vindt men de officiële opgaven betreffende de zamenstelling van Besturen van het Kijk , de ProviNCiëN, de Residentie en de KcxLONiëN. Aan de rubrieken over de onderscheiden Departementen van Algkmeen Bestddr is op nieuw uitbreiding gegeven, en de opgaven betreffende Leger en Marine zijn breedvoerig en stelselmatig medegedeeld.

Onder anderen treft men in dezen Almanak aan : de Geslachthnndige 'Tafelen der Vorstelijke Huizen, — de namen der Gezanten en Consuls van en in Nederland; — de jongste mededeelingen van statistieken aard over Nederland en zijne Overzeesche Bezittingen; — zeer uitvoerige opgaven nopens Regtswezen, Onderwijs enz.; — eene Alphabetische Lijst van al de Gemeenten des Rijks, met aanwijzing der Provinciën en vermelding van de namen der Burgemeesters, Secretarissen en Ontvangers, benevens het jongstbekende bevolkings-cijfer van elke Gemeente. Voorts heeft men de mededeelingen over de Maatschappijen en andere Vereenigingen van verschillenden aard, als van Kunsten en Wetenschappen, Handel, Landbouw en Nijverheid, Verzekering en Waarborg, die tot bevordering van wapenoefeningen voor 's Lands weerbaarheid enz.

Ook de aanwijzingen wegens de Middelen van Vervoer, Posterijen, Spoorwegen en Telegraphen bekleeden daarin eene ruime plaats.

Vele andere opgaven en de bij houding van alle rubrieken tot den dag, mogen ten bewijze strekken, dat ook nu weder het praktisch nut bij de zamenstelling van dit Handboek is in't oog gehouden, dat ook verhoogd wordt door de bijvoeging van de nummers der woonplaatsen van de ambtenaren en leden van Collegiën en Besturen in de Residentie.

Piius (gebonden in half linnen band) f 4.

Bij dezelfden wordt uitgegeven:

METHODIEK! VERZAMELING

VAN

de wetsbepalingen, de administratieve l»eslis_ singen en de regtspra»k omtrent liet

ZEGELREGT

op Drukwerken en Advertentiën en hetgeen verder betrekking heeft op deu Boekhandel.

Prijs . . . ƒ 1.35.

Snelpersdruk en Uitgave van «KMWOKlllKKS HKSit1"\1% ï'ifc], te 's CwraveoJiaaje.

zijn, en bepaaldelijk niet de door den Hoogen Raad daaraan toegekende strekking heeft, dat de voerlieden steeds in staat zouden zijn de aldaar bedoelde voertuigen en trekdieren behoorlijk te besturen en te geleiden ;

0. toch, dat hiertegen reeds is voorzien bij het 1ste lid van het geïnsereerde art. 28 , en een verbod van vervoer van personen , evenmin als een verbod van vervoer van goederen, die strekking zou kunnen hebben , en dat ook uit de notulen van het verhandelde bij de Staten van Overijssel gedurende de zomer-vergadering van 1866 , bladz. 172 , en uit die van de win ter-vergadering van 1866 , bladz. 43 en 44, blijkt, dat art. 28, 2de lid, veeleer strekken moet om op eene indirecte wijze in 't algemeen het toenemend gebruik van hondenwagens te beperken , en, in 't bijzonder, om het handrijden met hondenwagens, het zwaar beladen zijn dier wagens en het aanhitsen en mishandelen der honden, waartoe het personenvervoer veelal aanleiding geeft, waardoor van die dieren eene buitengewone inspanning wordt gevorderd, en die oorzaak kunnen zijn van honsdolheid, tegen te gaan ;

O., dat dus het ten laste van den bekl. gebleken feit moet worden gestraft met de straf, daartegen bedreigd bij art. 34, 5de lid, van het aangehaalde reglement, luiderde : « Voor zoover» enz.;

Verklaart enz.

NB. Het arrest van den Hoogen Raad is te vinden in het Weekbl. van het Regt n". 3036.

MINISTERIE VAN JUSTITIE.

4de Afdeelino.

N°. 169. 's Gravenhage, den 2 Nov. 1868.

Reeds meermalen is tegen de circulaire van mijn ambtsvoorganger dd. 30 April 1868, 4de afd, n°. 101 (1), het verwijt gerigt, als zou zij in een tegen het cellulaire stelsel gerigten geest zijn uitgevaardigd, en heef» zij dien ten gevolge aan heftige bestrijding blootgestaan. En toch een onbevooroordeelde blik , zoowel op de circulaire zelve , als op de daarbij gestelde vragen , bewijst genoegzaam , dat dit verwijt ongegrond , en die bestrijding alleen het gevolg is eener verkeerde opvatting harer bedoeling.

De circulaire gaat uit van het denkbeeld, dat de werking der cellulaire opsluiting zich op maatschappelijk gebied hoofdzakelijk moet doen kennen uit de statistieke opgaven omtrent de recidivisten , die hunne vroegere straf in eenzame opsluiting ondergingen ; maar, met erkenning van het bedriegelijke van dezen maatstaf, is haar doel, tot eene meer juiste beoordeeling in staat te stellen. Voor de beantwoording der vraag: of, zoo al niet elke vrijheid-straf in eenzame opsluiting behoort te worden ondergaan, de ondervinding dan toch niet in elk geval de wenschelijkheid aantoont van eene nieuwe uitbreiding door verhooging van het thans bij de wet gestelde maximum van cellulaire gevangenis-straf, zijn positieve gegevens noodig, — en met mijn ambtsvoorganger erken ik de noodzakelijkheid, dat door de Regering het hare gedaan worde om te trachten door bekendheid met de omstandigheden, waaronder de herhaling van misdrijf voorkomt, onjuiste gevolgtrekkingen weg te nemen, waartoe de bloote cijfers der statistiek aanleiding kunnen geven , en werkelijk meermalen gaven. Of de pogingen der Kegering in de toekomst met een gewensehten uitslag zullen bekroond worden, hangt natuurlijk grootendeels af van de geschiktheid der personen, aan het hoofd onzer gevangenissen gesteld , en van de zorg, aan het geven der gevraagde inlichtingen besteed. Bij volstrekte onmogelijkheid tot het geven daarvan moet de oorzaak dier onmogelijkheid bij niet-beantwoording worden aangeduid, bij twijfel aan de waarheid der opgaven van deu gevangene, die twijfel worden medegedeeld.

De gevolgtrekkingen, uit de verstrekte inlichtingen af te leiden, verblijven verder aan de Regering, die, door haar onderling verband, de betrekkelijke waarheid tracht op te sporen.

De bewering, dat de gevraagde gegevens nimmer tot het beoogde doel zullen leiden, verliest natuurlijk, bij eene verkeerde opvatting van dat doel, een groot deel harer waarde en wordt bovendien genoegzaam weêrlegd door de staten, thans reeds over het eerste halfjaar van 1868 ingezonden. Dat echter de beantwoording der gestelde vragen in sommige staten slechts als eene eerste proeve voldoende kan genoemd worden, en nog niet in alle opzigten met de bedoeling dier vragen overeenstemt, wijt ik deels aan onbekendheid met die bedoeling, deels aan de tot nu bestaande onmogelijkheid tot het geven der gevraagde inlichtingen. Wat dit laatste betreft, ik vlei mij, dat bij eene langere werking der circulaire de gevallen dier onmogelijkheid hoe langer hoe zeldzamer zullen worden ; terwijl de volgende opmerkingen mij wenschelijk zijn voorgekomen, om den zin der vragen — waar dit noodig is — nader in het licht te stellen, en om misverstand of moeijelijkheden weg te nemen, waartoe sommige aan- j leiding hebben gegeven.

Ad 6 (Model A). Men wenscht hier eene opgave over het gehuwd of ongehuwd zijn van den gevangene. Men kan zich hierbij op de mededeeling van den gevangene verlaten.

Ad 7 (Model A). Men wenscht door deze vraag, in verband met die onder n°. 9 en n°. 12, eene nadere kennis te verkrijgen omtrent den maatschappelijken staat van hen, die voor de eerste maal tot misdrijf vervallen. Het criterium van gegoedheid moet gezocht worden in het zich kunnen verschaffen van meer dan hetgeen tot voorziening in eerste levensbehoeften noodzakelijk is.

Ad 8 (Model Aj. Bij deze vraag moet in het oog worden gehouden , dat eene opgave omtrent den gezondheidstoestand op drie verschillende tijdstippen verlangd wordt.

Ad 9 (Model A). Men verlangt den graad van verstandelijke ontwikkeling te kennen bij den aanvang en bij het einde van den straftijd. Hierbij moet vooral gelet worden op de kennis van lezen en schrijven ; aan eene algemeene redactie is, even als in vraag 9 (model K), slechts de voorkeur gegeven om andere en meerdere opgaven niet uit te sluiten.

Ad 13 (Model A). Ook hier zijn twee vragen, waarvan men eene afzonderlijke beantwoording verlangt.

Ad 15 (Model A). Bij de onzekerheid, wie der cellulair gevangenen na ontslag tot recidive zal vervallen , zou, om eene juiste beantwoording dezer vraag bij een lang tijdsverloop mogelijk te maken, het oordeel der hier bedoelde ambtenaren over het leven van elk deigevangenen moeten gevraagd worden.

Met erkenning van de bezwaren, hieraan verbonden , acht ik het wenschelijk , dat deze vraag voortaan onbeantwoord worde gelaten.

Geheel anders is het met de vraag onder n», 10 (Model B); het onderzoek bepaalt zich daar tot het uit den aard der zaak kleinere getal van recidivisten , en het instellen daarvan kan in vele gevallen tot een juist oordeel leiden over het leven van den uit de cellulaire gevangenis ontslagene.

Ad 11 (Model 13). Men wenscht hier het oordeel van den kommandant, directeur of cipier der gevangenis te kennen omtrent de aanleiding tot herhaald misdrijf. Oneigenlijk is in deze vraag van "het bestuur» gesproken.

Aan de besturen der straf-gevangenissen , huizen

van verzekering en huizen van arrest.

(1) Weekblad n°. 2996.

HOOGE RAAD. — Burgerlijke Kamer.

Zitting van Vrijdag, 18 December.

Voorzitter, Mr. F. de Greve.

I. Uitspraak gedaan in zake:

1". A. Hermans c. s., eischers, procureur Mr. M. Eyssell, tegen J. M. Theelen , verweerder, procureur Mr. J. van der Jagt. Verworpen.

2°. S. O. M. A. Gravin d'Oultremont de Warfusé, douairière V. J. G. Baron van der Linden d'Hooghvorst, eischeresse, procureur P. J. vanj der Burgh, tegen het Bestuur der Registratie en Domeinen, verweerder, procureur Mr. C. J. Franyois. Het vonnis der Regtbank te Breda vernietigd en de eischeresse verklaard goed opposante.

II. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake:

E. J. F. Brands, eischer, procureur Mr. M. Eyssell, tegen G. Lucassen, verweerder, procureur Mr. C. J. Francjois. Adv.-gen. Karseboom concludeert tot verwerping. Uitspraak 15 .ianuarij.

III. Gepleit in zake:

M. S. Oberjé en haar echtgenoot J. von den Hoff, eischers, procureur Mr. M. Eyssell, advokaat Mr. L. J. van Oppen, van Maastricht, tegen M. M. Geluk, weduwe van P. Oberje', verweerderesse, procureur Mr. J. van der Jagt, advokaat Mr. L. H. T. Wenmaekers, van Maastricht. Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 8 Januarij.

NB. Donderdag is er geene zitting gehouden.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Door den gouv.-gen. van Ned. Indië is benoemd: tot officier van justitie bij den Raad van justitie te Padang, de subst.-officier van justitie bij dien Raad, Mr. J. Hullshoff Pol; tot notaris te Pasoeroean; de notaris te Soerakarta , H. W. F. Ligtenberg; tot notaris te Soerakarta , C, N. H. van Lawick van Pabst, gepensionneerd ambtenaar , en ingetrokken , op verzoek, de benoeming van Mr. J. H. Bergsma, subst.-officier van justitie te Samarang tot officier van justitie bij den Raad van justitie te Padang.

— Door den gouv.-gen. van Ned. Indië is voorloopig opgedragen: de waarneming van het ambt van vice-president van den Raad van Ned. Indië aan het oudste lid in benoeming van dien Raad F. N. Nieuwenhuyzen.

BERIGTEN.

's Gravenhage , den 19 December.

Het Prov. Geregtshof in Overijssel heeft den 15 Dec. jl. uitspraak gedaan in de den 8 dezer voor het Hof behandelde zaak van H. Kloeken, W. H. Jansen en T. Verhey, allen geboren en laatst ■woonachtig te Hengelo in Gelderland, thans te Zwolle gedetineerd,