hij den 23 Febr. weer met haar naar Arnhem is gereisd, van waar hij naar Venlo en zij naar hare moeder te Nijmegen is vertrokken ;

dat bekl. voor genoemde minderjarige de spoorkaartjes oiaar Arnhem en naar Amsterdam heeft genomen en betaald, en eveneens logies en vertering voor beiden, heeft betaald;

dat nóch de moeder nöcli de vader der minderjarige iets wisten van hare reis met bekl. naar Amsterdam nooh. van haar verblijf aldaar; _ .. .

dat haar vader eerst in de maand Mei 1899 bij geruchte iets daarvan heeft vernomen, hij daarna onderzoekingen heeft- doen instellen en hij daaruit de zekerheid heeft verkregen dat die reis en dat verblijf hadden plaats gehad ;

O. dat mitsdien de door den vader der minderjarige op 3 Juni 1899 ingediende klacht, hiervoree vermeld, is gedaan binnen 3 maanden, nadat hij' van het gepleegde feit kennis heeft bekomen;

O. dat de bewezen- feiten opleveren liet misdrijf van schaking, daar li. was een minderjarige vrouw, em bekl. haar zonder den wil van hare ouders doch met hare toestemming heeft weggevoerd met het oogmerk om zich haar bezit buiten echt te verzekeren *

dat hij toch voornoemde minderjarige, die op zich zetlve met naar Amsterdam zou zijn -gegaan, niet heeft vergezeld, maar haar met hare toestemming derwaarts heeft medegenomen, met haar in een logement zijn intrek heeft genomen en de reis, het logies en de vertering voor haar heeft betaald, welk eeni en ander uitmaakt het wedvoeren eener minderjarige vrouw met hare toestemming;

dat het daarbij onverschillig is of de minderjarige tot het maken van die reis het plan heeft geopperd, daar het uit de bewezen feiten blijkt, dat bekl. het heeft uitgevoerd en die uitvoering mogelijk gemaakt, e,n hare toestemming in de wegvoering xs gebleken, wat de wet eischt, eene toestemming zonder over te gaan in een zelfstandig handelend optreden; t

O. dat uit de bewezen feiten tevens blijkt, dat bekl. bij de wegvoering het oogmerk had om zich het bezit, der weggevoerde minderjarige buiten echt te verzekeren;

dat hij immers opgeeft bijl het gaan naar Amsterdam het oogmerk te hebben gehad „zich met haar te amuseeren en met haar te slapen" ;

dat dit door bekl. beoogde juist is wat de wet noemt „bezit (m of) buiteni echt" en het daarbij alweer onverschillig is of bekl. ook vóór de wegvoering met R. geslachtsgemeenschap had gehad, daar het steelsgewijze hebben van verboden, omgang niet uitsluit de begeerte om dien verboden omgang ongestoord en tegen verrassing beveiligd te gaan zoeken:

O. dat het evenmin ter zake doet dat bekl. zich, voorstelde slechts tijdelijk met ae genoemde minderjarige te Amsterdam te verblijven, daar de Wet niet eischt dat een voortdurend bezit beoogd wor'dt en het bezit eener vrouw buiten echt uit den aard der zaak in den regel tijdelijk zal zijn;

O. dat bekl. derhalve te recht bij het vonnis is schuldig verklaard aan schaking; .... , ,.

dat echter de daarbij opgelegde straf niet in juiste verhouding staat tot de zwaarte van het door hem gepleegde misdrijf:

Gezien, behalve de bij het vonnis aangehaalde wetsbepalingen, art. 66 Strafrecht ;

Rechtdoende: , _ .. , •

Doet te niet het vonnis den 21 Juli 1899 door den Krijgsraad m het Tweede Militaire Arrondissement, standplaats s Hertogenbosch, tegen bekl. gewezen, alleen voor wat betreft den. duur der daarbij opgelegde gevangenisstraf;

Bepaalt dien duur op 3 maanden;

Houdt het vonnis overigens in stand';

De kosten in hooger beroep te dragen door den Staat;

Ontzegt allen anderen eisch ten deze gedaan.

HOOUE RAAD. — BULLETIN.

(Btjrgerl. Kamer")

Zitting van Vrijdag, 26 Januari.

"Voorzitter, Mr. F. B. Ooninck Libfstxng.

I. Uitspraak gedaan in zake:

(cassatie) A. Klönne, eischer, advocaat Mr. W. Thorbecke, tegen Jhr P. J. J. S. M. van der Does de Willebois qq.., verweerder, advocaat Jhr. Mr. E. N. de Brauw. Verworpen.

II. Conclusie door partijen genomen in zake;

(cassatie) J. Sanders, eischer, advocaat Mr. Tj. Sleeswijk tegen L. van der Heijden, verweerderes, advocaat Mr. J. W otterbeek Muller. Pleidooien bepaald op 30 Maart.

III. Nieuwe zaak: ,,

(cassatie) M. O. Sigal, eischer, advocaat Jhr. Mr W. Ih.

van Doorn, tegen C. Haasters, verweerder, advocaat Mr. S. K. D. M. van Lier.

jy Uitgesteld tot 22 Febr. de pleidooien in zake:

(cassatie) K. de Groot, eischer, advocaat Mr. J. Limburg, tegen J. Eikelhof, verweerder, advocaat Mr. ij. Mees wijk.

V. Gepleit in zake:

(cassatie) J. H. Kerbusch, eischer, advocaat Mr. IJ. b. van Emden gepleit door Mr. P. F. L. Verschoor, advocaat te 's Gravénhage, tegen den Staat der Nederlanden, verweerder, advocaat Jhr. Mr. E. N. de Brauw. Conclusie door hef Oper.b. Min bepaald op 9 Febr.

(Strafkamer).

Maandag, 29 Januari.

Uitspraak. C. A. de L„ tegen een arrest van het Hof te

's Gravenhage. i i xr i

ld. C. J. P., tegen een vonnis der Recntbank te Haarlem, ld. B. J- F., tegen een vonnis der Rechtbank te 'sG-ravennage. Id. A. C., tegen een vonnis van het Kantongerecht III te Am-

sterdam^ Q M bij het Kantongerecht te Almelo,

tegen drie vonnissen in zake 1°. W. H., 2°. G. W. V. en 3°. J. W. H.

Id. H. H. S., tegen een vonnis der Rechtbank te Heerenveen.

(Burgerl. Kamer).

Donderdag, 1 Februari.

Concl O M. E. Hollander, eischer, advocaat Mr. W. A. Telders tegen het College Algemeene. Armvoogden van het- Dorp Oosterlittens, verweerder, advocaat Jlir. Mr. E. N. de Brauw.

Pleidooi. Ph. L. de Vries, eischer, advocaat Mr. 1 J. knel, tegel) M. L. Schaap, verweerder, advocaat Mr. M. F. de Pmto.

Vrijdag, 2 Februari.

Uitspraak. R. T. Baron vam Heeckeren van Wassenaer, eischer, advocaat Mr. H. de Ranitz, tegen Mr. J. B. Sölner qq., verweerder, advocaat Jhr. Mr. W. Th. C. van Doorn.

Pleidooi. C. H. W. Kreeftmeijer, eischer, advocaat Mr. H. J. M. de Vries, tegen P. W. van de Groenekan h/v. Kreeftmeijer, verweerderes, advocaat Mr. J. Wolteibeek Muller en tegen de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen, medeverweerderes, advocaat Jhr. Mr. E. N. de Brauw.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Bij Kon. besluit van 23 Jan. 1900, n°. 29, is aan J. B. E. Arnold, op zijn daartoe gedaan verzoek, met ingang van 1 April e. k., eervol ontslag verleend als griffier bij het Kantongerecht te Gulpen.

BERICHTEN EN MEDEÜEELINGEN.

Mr. Walter.

In den leeftijd van 53 jaren is overleden de heer Mr. F. J. F. M. Walter, kantonrechter en lid van den gemeenteraad te Nijmegen, oud lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal voor het district Hontenisse. Gepromoveerd te Leiden den 30en Mei 1871, trad de heer Walter tegen het einde van 1874 in functie als kantonrechter te Hulst, welke betrekking hij vervulde totdat hij bij K. B. van 19 Februari 1891 werd bevorderd tot kantonrechter te Nijmegen.

Eerste Kamer.

In de onder de rubriek "Wetgeving opgenomen Algemeene Beschouwingen (§ 3a) van het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer van de Staten-Generaal vindt men eenige opmerkinkingen over de tusschenkomst der regeering bij de toekenning van rechtspersoonlijkheid aan vereenigingen en de oprichting van naamlooze vennootschappen, waarmede wij, blijkens hetgeen wij vroeger meermalen de gelegenheid hadden over beide onderwerpen aan te teekenen, geheel instemmen. Op de erkenning van vereenigingen stellen wij ons voor na het antwoord des ministers nog eens terug te komen.

Niet zoo goed kunnen wij ons vereenigen met wat wij lezen in § 1 over partieele verbeteringen van het Burgerlijk Wetboek en in § 10 over „straffen".

„Enkele leden wenschten invoering tot (van?) verbeteringen in het Burgerlijk Wetboek niet te laten wachten tot het gereed komen van het geheel", dat is bij matige berekening nog wel 25 jaren, als men er Qp let, dat de voorbereidende arbeid der staatscommissies van 1880 en 1887 ons in 20 jaren niet verder gebracht heeft dan het Eerste Boek en het Tweede Boek minus het erfrecht. Nog curieuser dan het feit, dat slechts enkele leden dezen volkomen rechtmatigen wensch uitspraken, is het hun door andere leden gegeven bescheid : „dat eerst door bewerking van het geheel kan worden nagegaan, of de deelen goed zijn en in het geheel passen". Meent men door deze zuiver doctrinaire opmerking, al heeft zij, indien het werk der partieele verbetering met oordeel des ondersoheids en kennis van zaken wordt verricht, slechts eene betrekkelijke waarde, den aandrang tot verbetering van die onderdeeien van ons privaat recht, welke daaraan het meest behoefte hebben, opnieuw te kunnen stuiten gelijk in de eerste decennia na de invoering der wetboeken van 1838 ? Richten zich daarheen werkelijk de aspiraties van de „andere leden", die den wensch van „enkele leden" niet deelden, dan zouden wij bij hen nog wel eens in herinnering willen brengen het woord reeds in 1868 door een Minister van Justitie aan de Tweede Kamer gericht: „De codificatie wil verzameling der verschillende regtsbronnen tot een stelselmatig geheel, zij wil geen onveranderlijkheid van het geschreven regt waar nieuwe behoeften, nieuwe verhoudingen, nieuwe denkbeelden nieuwe regeling eischen". (Zie meer: Thevnis, 1884, bl. 73).

Straffen. „In tegenstelling van klachten, welke worden aangeheven over het opleggen van te zware straifen, werd geklaagd over te lichte straffen". Gesteld, dat het hier de plaats was om deze klacht uit te spreken, dan had men toch mogen verwachten, dat de leden, van wie zij afkomstig is, het niet hadden gelaten bij eene phrase, voor controle niet vatbaar, maar althans eenige feiten of cijfers hadden genoemd ter rechtvaardiging hunner grief. Niets van dit alles. Op de aangehaalde woorden volgt alleen: „Men meende, dat zoowel bij de rechtsprekende ambtenaren als bij die van het Openbaar Ministerie de neiging tot het opleggen van lichte straffen blijkbaar is toegenomen". Wat kan de Minister van Justitie anders doen dan deze meening voor notificatie aannemen? De „rechtsprekende ambtenaren" zijn van hem geheel onafhankelijk, en hij kan er dus hoegenaamd niets aan doen, indien het waar is, dat sommige rechters hunne op zich zelve zeer gelukkige „neiging tot het opleggen van lichte straffen" bot vieren buiten de door de eischen der openbare orde en veiligheid gestelde grenzen. En de ambtenaren van het Openbaar Ministerie ? Nu ja, aan hen k a n de minister uit kracht van art. 5 R. O. aanschrijvingen richten om door hunne requisitoiren den rechter op te wekken den beklaagde in geval van veroordeeling streng te straffen. Wij vertrouwen echter, dat een minister als de heer Cort van der Linden zich wel zal wachten om door algemeene voorschriften of aanbevelingen, al is hij daartoe formeel bevoegd, iets te kort te doen

aan de noodzakelijke vrijheid van het O. M. om in elke zaak binnen de grenzen der wet zoodanige straf te vorderen als het in het belang der openbare orde en met inachtneming der eischen van menschelijkheid en billijkheid tegenover den beklaagde in gemoede wenschelijk acht. Daarenboven, wat de ambtenaar van het O. M. ook eischt, de rechter blijft volkomen vrij in de vaststelling van de maat der straf, en in het gebruik maken van die vrijheid zal hij zich weinig of niet bekommeren over de vorderingen van het O. M., die haar grond mochten hebben in aanschrijvingen van het Departement van Justitie. Wij herhalen echter, dat wij zoodanige aanschrijvingen van den heer Cort van der Linden allerminst verwachten.

ADVERTENTIEN.

Door GEBR. RELINFANTE te 's Gravenhage, is aan de inteekenaren verzonden de 9e of laatste aflevering met titel, voorredenen en lossen band van:

JOAN VAN DEN HONERT Thz.

FORMULIERBOEK

der

onderscheidene Aeten behoorende tot de

Burgerlijke Rechtsvordering,

(üerzien en veneeriiercl floor Irs. I.HeemsMAz. ei GJeMante)

VIERDE DROK Omgewerkt, met inachtneming van de jongste wijzigingen in het Wetboek gebracht,

door

Mr. J. A. FOEST, Advocaat en Procureur te Amsterdam, Mr. D. E. LIONI, Advocaat en Procureur en Privaat-Docent aan de Universiteit te Amsterdam en Mr. Lod. S. BOAS, Advocaat en Procureur te Amsterdam.

Het werk is thans compleet a f II geb. verkrijgbaar.

Bij GERR. BELINFANTE te 's Gravenhage is verschenen het 2e supplement op den tweeden vermeerderden druk van het:

HANDBOEK.

voor den

Aiteiar w flijirprllen Stol

De Wetgeving op den Persoonlijken Staat

toegelicht uit literatuur en jurisprudentie,

door

G. L. van den Helm,

Burgemeester en Secretaris der gemeente Buurmalsen.

Prijs f 0.50.

Het le supplement is achter het Hoofdwerk gevoegd. Het Hoofdwerk met <2 supplementen is thans verkrijgbaar a f 11.75 ingen. en f 1^.50 geb.

I

Bij dezelfde Uitgevers zag vroeger het licht: Mr. C. E. Vaillant, Handboek voor den Ambtenaar van den Burgerlijken Stand, 3e herziene en bijgewerkte uitgave, door H. G.'Hartman Jz. ingen. t'8, geb. f 9.

Bij GEBR. BELINFANTE le 's Gravenhage is de inteekening opengesteld op :

GESCHIEDENIS

der

„ONGEVALLENWET 1900".

VERZAMELING VAN REGEERINGSONTWERPEN,

gewisselde stukken, gevoerde beraadslagingen enz.

onder bepaalde onderwerpen of onder de onderscheidene artikelen bijeengebracht en gerangschikt

door

Mr. Ch. M. A. Bijleveld

en

Mr. G. M. W. Jellinghaus,

Adjunct-Commiezen bij het Departement van Waterstaat, Handel en Nijverheid en Advocaten te 's Gravenhage.

Het werk, dat uit twee deelen zal bestaan, zal, nadat de wet in het Staatsblad is opgenomen, verschijnen in ten hoogste 10 afleveringen, ieder van 5 vel druks, tegen den inteekeningsprijs van f 0.85 per aflevering. De inteekening zal gesloten zijn, nadat de wet in het i Staatsblad is verschenen. Alsdan zal de prijs voor nietinteekenaren worden verhoogd.

Het prospectus is alom verkrijgbaar.

Gedrukt bij F. J. BELINFANTE, voorh. : A. D. SCHINKEL.