verklaren in liunne vordering, immers liun die zal ontzeggen, en te mogen lijden dat hij wordt veroordeeld tot betaling van f 50 ter zake voormeld, niet 3 % rente, en incidenteel, alvorens ten principale recht te doen, aan de eischers ieder voor zich zal opdragen te zweren den hierboven geformuleerden heslissenden eed, zijnde deze conclusie behalve door den procureur, ook onderteekend ,,P. Jonker";

O. dat vervolgens de eischers bij conclusie van repliek hebben ontkend, dat de ged. in handen van hunnen rentmeester in mindering op gemelde schuldbekentenis zou hebben -afgelost een totaal bedrag van f 991 en niet van slechts f 410 (lees f581), zooals zij, eischers, stellen; voorts omtrent den hun door den ged. opgedragen eed hebben opgeworpen de volgende vragen : 1°. of er reden is voor den eed, waar eischers het bestaan der vordering hebben bewezen door de overgelegde en door ged. erkende schuldbekentenis, en 2°. of de eed toelaatbaar is, waar de ged. zelf stelt, dat de betaling, het eenige punt in geschil, is verricht geheel en al buiten de eischers of hunnen auteur om, die dus aan de handeling der betaling geheel vreemd zijn; doch, voor het geval de Kechtbank het zweren van den eed mogelijk en noodig oordeelt, den eed hebben aangenomen, zijnde hun procureur daartoe door hen gemachtigd bij onderhandsche volmacht, geregistreerd enz., welke bij deze conclusie door hen in het geding is gebracht, met verzoek dien eed te mogen doen afleggen door een bij zonderen bij authentieke akte daartoe gemachtigde, hebbende zij ten slotte zich omtrent den opgedragen eed gerefereerd aan het oordeel der Rechtbank, akte verzoekende van hunne aanneming der eedsopdracht en van hun in verband daarmede gedaan verzoek;

O. dat ten slotte de ged. bij conclusie van dupliek heeft opgemerkt :

1°. dat een decisoire eed altijd kan worden opgedragen, ook ai is er geen ander bewijs, en ook tegenover ander door de tegenpartij geleverd bewijs ;

2° dat de eed precies het geschilpunt omvat;

3°. dat eischers verkeerdelijk zich beroepen op art. 1968 B. W. ; en 4°. dat er geene termen zijn om den eed bij volmacht te doen afleggen;

Wat het recht betreft:

O. dat de geldleening, waarop de vordering der eischers rust, wordt bewezen door de bovenvermelde door den ged. erkende onderhandsche schuldbekentenis, maar de ged. zich beroept op betaling, welke door de eischers wordt betwist en dus door den ged. moet worden bewezen, waartoe deze aan de eischers heeft opgedragen den hiervoren omschreven beslissenden eed;

O. dat de eischers tegen de toelaatbaarheid van dien eed een tweetal bedenkingen hebben geopperd, waarvan de juistheid allereerst behoort te worden onderzocht;

O. ten aanzien der eerste bedenking, dat de door de eischers in het geding gebrachte schuldbekentenis in geen geval aan het opleggen van den eed kan in den weg staan, omdat door die schuldbekentenis wordt bewezen de geldleening, terwijl de eed nxoet strekken tot bewijs der betaling;

dat ook als bezwaar tegen den eed niet kan gelden, dat de ged. geen ander bewijs voor de betaling bijbrengt, omdat volgens art. 1967 lid 2 B. W. de beslissende eed kan worden opgedragen, zelfs dan wanneer geen ander bewijsmiddel hoegenaamd aanwezig is;

O, wat betreft de tweede bedenking, dat volgens art. 1968 B. W. de eed kan worden opgedragen alleen omtrent eene daadzaak, welke persoonlijk zoude zijn verricht door dengene, aan wiens eed de beslissing wordt overgelaten;

dat het geschil tusschen partijen loopt over het bedrag van de afbetalingen, die de ged. op ongeregelde tijdstippen op verschillende posten heeft gedaan aan den rentmeester der eischers;

dat alzoo deze afbetalingen niet in ontvangst zijn genomen door de eischers zeiven of een hunner, zoodat zij het gezamenlijk bedrag daarvan alleen kunnen kennen uit de opgaven, die hun daaromtrent zijn gedaan door hunnen rentmeester, van wiens nauwkeurigheid en goede trouw zij daarbij geheel aihankelijk zijn;

dat daarom de eischers omtrent die afbetalingen uit eigen ondervinding of wetenschap geene verklaring kunnen afleggen en hun dus ook te dien, aanzien geen eed mag worden opgelegd;

O. dat derhalve de incidenteel© vordering van den ged. moet worden ontzegd en, nu zijne exceptie geheel onbewezen is, de vordering des eischers moet worden toegewezen, behoudens eenige wijziging in de berekening der rente;

O. toch dat de eischers vorderen de bedongene rente tot de dagvaarding, en van de dagvaarding af de wettelijke rente zoowel van de hoofdsom als van de rente;

dat die vordering in strijd is 1°. met art. 1883 lid 2 B. W., volgens hetwelk bedongene interessen zijn verschuldigd tot de teruggave der hoofdsom toe, zelfs indien die na den vervaltijd mocht hebben plaats gehad; en 2°. niet art. 1287 B. W. volgens hetwelk vervallene intressen van hoofdsommen alleen dan wederom intressen kunnen opbrengen, wanneer zij ten minste voor een geheel jaar verschuldigd zijn, hetgeen in deze niet het geval is ;

dat derhalve aan de eischers geene meerdere rente kan worden toegewezen dan 3 % 's jaars van de hoofdsom van 1 Mei 1898 af tot de voldoening;

Op deze gronden rechtdoende op het incident en tevens op de hoofdzaak:

Yerleent aan de eischers de gevraagde akte;

Ontzegt aan den ged. zijne incidenteele conclusie tot eedsopdracht ;

Wijst aan de eischers hunne vordering toe, behoudens evengemelde vermindering der rente;

Veroordeelt mitsdien den ged. om aan de eischers ter zake voormeld tegen behoorlijk hewijs van kwijting te betalen: a. de som van f 460 wegens hoofdsom; b. de rente daarvan tegen 3 % 's jaars van 1 Mei 1898 af tot aan de geheele voldoening;

Beveelt de voorloopige tenuitvoerlegging van deze veroordeeling niettegenstaande eenige voorziening ;

Ontzegt aan de eischers da meer gevorderde rente;

Verwijst voorts den ged. enz.

HOOGE RAAD. — BULLETIN.

(Buröerl. Kamer).

Zitting van Donderdag, 3 Mei.

Voorzitter, Mr. F. B. Coninok Liefstino.

I. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake:

(cassatie) E. B. Brune, eischer, advocaat Mr. H. de Ranitz, tegen de erfgenamen van wylen S. Bruyning, verweerders, advocaat Mr. J. Addink. Deproc.-gen. concludeert tot verwerping. Uitspraak 15 Juni.

II. Gepleit in zake:

(cassatie) F. M. Veldman eischer, advocaat Mr. Tj. Sleeswijk, tegen de firma Viehoff & Romenij, verweerderes, advocaat Jhr. Mr. W. Th. O. van Doorn. Conclusie door liet Openb. Min. bepaald op 18 Mei.

Zitting van Vrijdag, 4 Mei.

Voorzitter, Mr. F. B. Coninck Liefsting.

I. Beëedigd als raadsheer in het Hof te Leeuwarden Mr. L. D. W. Losecaat Vermeer.

II. Uitspraak gedaan in zake:

1°. (cassatie) G. J. Koels, eischer, advocaat Mr. J. Limburg, tegen J. G. H. R. Bönhoff, verweerder, advocaat Mr. B. M. Vlielander Hein. Het bestreden arrest vernietigd en de zaak teruggewezen naar het Hof te Arnhem.

2°. (id.) Mr. P. H. Scholten, eischer, advocaat Mr. Ligtenberg, tegen A. Ridder van Rappard, verweerder, advocaat Mr. J. A. de Ranitz, en tegen de Naa-ml. Venn. ]Ned.-Ind. Administratiekantoor en Hulpbank te 's Gravenhage, medeverweerderes, advocaat Mr. H. Ligtenberg, en genoemde Hulpbank, eischeres, advocaat Mr. H. Ligtenberg, tegen A. Ridder van Rappard, verweerder, advocaat als boven en tegen Mr. P. H. Scholten, mede-verweerder, advocaat als boven. Verworpen.

3°. (koloniaal) De Mineraal-Maatschappij „Suriname" te Paramaribo, appellante, procureur Mr. B. M. Vlielander Hein, tegen M. S. Farren h/v. J. J. Huke, geïntimeerde, procureur Mr. J. J. Bergsma. Bevestigd het arrest door het Hoog Gerechtshof te Paramaribo tusschen partijen gewezen.

III. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake:

(cassatie) M. C. Sigal, eischer, advocaat Jhr. Mr. W. Th. C.

van Doorn, tegen C. Haasters, verweerder, advocaat Mr. S. Iv. D. M. van Lier. Adv.-gen. Gregory concludeert tot verwerping. Uitspraak 15 Juni.

IV. Conclusie door partijen genomen in zake:

1°. (cassatie) P. Bruyster c. s., eischers, advocaat Mr. W. Thorbecke, tegen S. J. Bruysten c. s., verweerders, advocaat Mr. J. van Praag. Pleidooi bepaald op 11 Oct.

2°. (id.) M. A. Arendtz, wed. C. E. Massee, eischeres, advocaat Mr. D. van der Goot, tegen H. J. Alberts, verweerder, advocaat Mr. J. J. de Meijier. Pleidooien bepaald op 28 Sept.

3°. (cassatie) Th. Gijsbers van Wijk, eischer, advocaat Mi Verschoor, tegen J. de Wind, verweerder, advocaat Mr. M. I. Hijmans. Pleidooien bepaald op 5 Oct.

V. Nieuwe zaak :

(cassatie) Jhr. Mr. D. de Blocq van Haersma de With als Burgemeester van de Bilt, eischer, advocaat Mr. B. M. Vlielander Hein, tegen 1°. de Spaarbank van het Departement Zeist, der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, a°. ■ Het bestuur der gemelde Spaarbank, verweerders, advocaat Jhr. Mr. E. N. de Brauw.

IV. Uitgesteld tot 25 Oct. de pleidooien inzake:

(cassatie) Het Waterschap ,,de Overwaard", eischer, advocaat Mr. B. M. Vlielander Hein, tegen den Burgemeester van Gorinchem, verweerder, advocaat Mr. W. Thorbecke.

(Strafkamer).

Maandag, 7 Mei.

Uitspraak. 1°. J. B. C. van Th., 2°. C. van B. h/v. van Th., tegen een arrest van het Hof te Amsterdam.

Id. Th. B., tegein een vonnis van de Rechtbank te Zwolle. Id. Chr. K., tegen een arrest van het Hof te Amsterdam. Id. P. B,, tegen een arrest van het Hof te Amsterdam.

Concl. 0. M. P. C. o. B. K., tegen een, vonnis der Rechtbank te Amsterdam.

(Burgerl. Kamer).

Donderdag, 10 Mei.

Concl. O. M. C. Smit c. s., eischers, advocaat Mr. D. van Houten, tegen D. Oly, wed. P. Schaap, verweerderes, advocaat Mr. H. de Ranitz.

Pleidooi. W. A. van der Meer, eischer. advocaat Jhr. Mr. E. N. de Brauw, tegen F. A. Doting qq., verweerder, advocaat Mr. B. M. Vlielander Hein.

Vrijdag, 11 Mei.

Uitspraak. C. W. A. von Kreyfelt, advocaat ivir. J. j. Barnet Lyon, tegen J. van der Lip, verweerder, advocaat Mr. H. J. M. de Vries.

Id. De Spaarbank te Bolsward, eischeres, advocaat Jhr. Mr. E. N. de Brauw, tegen Mr. I. Wolfi c. s. qq. verweerders, advocaat Mr. B. M. Vlielander Hein.

Concl. O. M. Th. R. van Epen, eischer, advocaat Mr. W. Thorbecke, tegen A. M. van der Meulen, h/v. van Epen. verweerderes, advocaat Mr. B. M. Vlielander Hein.

Pleidooi. C. de Laat, eischer, advocaat Mr. S. J. Hartog, tegen A. P. P. Kerstens. verweerder, advocaat Mr. B. M. Vlielander Hein.

Pleidooi des namiddags 1 u u r:

J. Hoogerbrugge, eischer, advocaat Mr. H. de Ranitz, tegen Mr. J. Hoogerbrugge, verweerder, advocaat Mr. D. van Houten.

VERBETERING.

Aan het slot van het vonnis Rechtbank Rotterdam in W. 7422 blz. 4 k. 2 in plaats van : ,,In deze uitspraak is door den eischer qq. berust" te lezen.: ,, — is door den ged. berust".

advertentien.

DWANGVERZEKERING

01; KAPITAALVORMING?

Twee opstellen naar aanleiding van het vraagstuk der arbeiderspensioenen,

door

G. C. R Hoetink,

heeraar in de Staatswetenschappen aan de Hoogere Krijgsschool.

Prijs f 0.90.

oGravenhage. GEBR. BELINFANTE.

Bij GEBR. BELINFANTE, le 's Gravenhage, is verschenen :

Léon's Rechtspraak, 3" Druk.

DEEL III AFL. 5.

DE RECHTSPRAAK

en de

Administratieve beslissingen

0p de

Wet op het Notaris-Ambt

gebracht op de artikelen; met ophelderingen en geschiedkundige toelichtingen, verwijzingen enz.

door

Mr. L. A. MICHEELS,

Advocaat, Procureur en Candidaat-Notaris te 's Gravenhage.

Dit werk is ook afzonderlijk a f2 verkrijgbaar onder den litel van : De Wet op het Notaris-Ambt, met opgaaf van de administratieve en gerechtelijke beslissingen, ophelderingen, geschiedkundige toelichtingen, verwijzingen enz.

Van den 3" druk van deel I zijn de volgende afleveringen verschenen :

leafl. Mr. J. A. Levy, De Grondwet. . f 3.25

2e » Mr. H. Vos, De Gemeentewet . . 10.—

3e » Mr. N. Cramer, De Fabriekwet . . 1.—

4 e » De Begraafwet en Ziektenwet 1.25

5e » De Armwet . . . 1.50

6e » Mr. J. Limburg, De Drankwet . . 1.—

7e » De Onteigeningswet . . 2.—

8e » Mr. N. Cramer, Jacht en Visscherij . 1.50

9e » De Veeziekten- en Hondsdol-

heid-wet . . . . . 0.75

Van den 3en druk van deel III zijn verschenen: 4eafl. N. Koomans, De Wet op het Zegel . f 1.75 5e » ^ Mr. L. A. Micheels, De Wet op het

Notaris-Ambt 2.—

De tweede druk van deel II wordt geregeld voortgezet. Elk gedeelte daarvan blijft afzonderlijk verkrijgbaar.

Bij GEBR. BELINFANTE, te 's Gravenhage, zijn verschenen:

De Faillissementswet

verklaard door

Mr. W. L. P. A. MOLENGRAAFF,

Hoogleeraar te Utrecht.

Prijs geb. f 12.

Ontwerp van Wet

op het

Faillissement en de Surséance van betaling.

Dit werk bevat de Handelingen tusschen de Regeering en de Staten-Generaal omtrent de faillissementswet.

Prijs 6 dn. en klapper geb. f 9.50

Faillissementswet, met de wijzigingswet van

6 Sept. 1895 (Staatsblad no. 155) roy. 8° 0.50 Idem idem in 32° 0.30

Wet ter invoering van de Faillissementswet in 32° 0.10 Prof. Mr. D. Josephus Jitta, La Codification du

droit international de la faillite . . 5.25 Mr. J. C. de Marez Oyens, De beginselen van

het Hedendaagsche Faiiretenrecht . .4.90 Ontwerp Staatscommissie Faillissement . 2.25

Handelspapier J.60

Vennootschappen . . . . 1.75

Wetboek van Koophandel . . . 4-.60

Burg. Wetb. 2 boeken, 4 dln., geb. . 11.80

Oudeman, Wetb. Kooph. en Faillissementswet, geb. 1.75 Mr. B. J. Polenaar, Het ontwerp Faillissement

behandeld .1.25

H. M. J. Wattet,, Inleiding tot de beoefening van het Wetb. van Kooph. en Wet op het Faillissement. . . . . .2.50

Bij GEBR. BELINFANTE, te 's Gravenhage,

ziet het licht:

DE MAKELAARDIJ

door

A. D U P A R C

Commies chef der prov. griffie van Friesland.

Prjjs f 0.60.

Gedrukt bij F. J. BELINFANTE, roorh.: A. D. SCHINKEL.