de bij antwoord door den. ged. ontkende feiten, voorzoover die niet reeds door de meergemelde brieven zijn, bewezen, tot beslissing der zaak zal kunnen leiden, terwijl ten deze getuigenbewijs door de wet niet is uitgesloten;

Gezien artt. 464, 465 W. v. K. 1932 vlg., B. W., 56, 199 B. B. ;

Wijst aan den eischer zijne vordering, voorzoover die betreft restant vracht voor aan ged. uitgeleverd hout, toe;

Veroordeelt ged. om te dier zake aan eischer te betalen de som van f 1667.21 met de rente ad 6 % 'sjaars van af 29 Dec. 1898 tot aan de voldoening ;

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang op de individueele leden der gedaagde firma en bij voorraad niettegenstaande hooger beroep doch alsdan onder borgtocht binnen den. termijn van vijf dagen te stellen en binnen gelijken termijn aan te nemen of te betwisten ;

Veroordeelt ged. in de kosten voorzoover deze veroordeeling betreft tot op de uitspraak van dit vonnis aan zijde van eischer begroot op f 60;

En voor wat betreft het verder door eischer gevorderde:

Alvorens ten principale te beslissen:

Laat den eischer toe en voorzooveel noodig beveelt hem ambtshalve om door getuigen te bewijzen:

1°. dat de door de inladers E. H. Brandt en Co. in Oct. 1898 voor liet stoomschip „Arundo" te Cronstadt aangevoerde hoeveelheid stophout aanmerkelijk minder is geweest dan voor eene behoorlijke stuwage noodig en gebruikelijk is ;

2°. dat na de door den cargadoor Hans SmitH op 5, 6 en 8 Oct. 1898 o. s. tot die firma gerichte brieven geen stophout door die inladers meer is afgegeven ;

3°. dat tengevolge van die onvoldoende hoeveelheid stophout eene ruimte is verloren gelgaan van 9690 kubieke voeten, zijnde meer dan voldoende tot stuwing van 55 Standaard;

Bepaalt dat dit getuigenverhoor zal gehouden worden ter buitengewone openbare terechtzitting van deze Rechtbank en Kamer van" Maandag 19 Nor. a. s. des voormiddags ten 10 uire;

Beserveert de uitspraak omtrent de kosten, wat dit gedeelte deivordering betreft, tot aan het eindvonnis.

(Gepleit voor den eischer door Mi'. D. Ellis van Baaiteen voor de ged. door Mr. C. C. Dutilli).

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE WINSCHOTEN. Rechtdoende in Strafzaken.

Raadkamer van den 25 November 1899.

Voorzitter, Mr. J. Meinesz Gzn.

Bechters, Mrs.: L. B. Lohman en B. Tellesen.

Het te kwader trouw in pand geven van reeds verpande schuldvorderingen levert in casu geen strafbaar feit op.

De Bechtbank;

Gelet op de vordering van den Officier van Justitie, daartoe strekkende dat de Bechtbank in raadkamer verleene rechtsingang tegen de verdachte B. N., scheepsbouwmeester te Hoogezand, met bevel tot gevangenneming, voorts, dat de instructie worde gelast, alles ter zake dat hij op of omstreeks den 16en April 1897 te Foxham (gemeente Slocliteren) met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordeelen, den houthandelaar I. B. v. L. met wien hij voortdurend in financieels relaties stond, heeft doen onderteekenen en ter hand gesteld een onderhandsche pandakte, waarbij hij (verdachte) verklaarde aan voormelden P. v. L. in pand te geven twee schuldvorderingen, elk groot f 15000, welke hij (verdachte) had respectievelijk ten laste van den schippei I)*. Z. te Druten en E. v. H. ta Bupelmonde, doch waarbij hi) verzweeg, dat hij die schuldvorderingen reeds aan anderen verpand had, zoodat de akte, die hij aan meeivermelden, P. v. L. overhandigde, waardeloos was, door welke listige kunstgreep hij (verdachte) op of omstreeks 16 April 1897 voornoemden P. v. L. die op de herhaalde verzekeringen van den verdachte meende voldoende onderpand te hebben, heeft bewogen tot de afgifte van twee aan eigen order getrokken wissels, elk groot f 250Ö, wél ke wissels door verdachte geaccepteerd werden, en tot het stellen met zekeren E. van een hoofdelijken borgtocht, groot f 5000 voor 'den verdachte ten behoeve van den kassier \\ . H. M. te Hoogezand in Juni van hetzelfde jaar;

Gezien de daarbij aangeboden stukken;

Overwegende dat ter zake voorschreven geen recht tot strafvervolging aanwezig is; dat toch de tusschen verdachte en bedoelden v. L. aangegane overeenkomst van verpanding en het opmaken eener akte, betrekkelijk die: overeenkomst, evenmin als de terhandstelling dier akte door verdachte aan v. L. zijn aan te merken als listige kunstgrepen van verdachte tegen v. L. daar die overeenkomst en de daarvan opgemaakte akte met beidei medewerking zijn tot stand gekomen; terwijl de bloote verzwijging der vroegere verpanding door verdachte en diens herhaalde verzekeringen ook niet mogen worden gequalificeerd als listige kunstgrepen, waardoor, in den zin der wet. niet bedoeld worden een bloot verzwijgen, of bloote gezegden, maar zoodanig bedriegelijke handelingen en uitwendige daden, welke geschikt zijn, om logenachtige voorgevens en hersenschimmige verwachtingen ingang te doen vinden, en daaraan kracht bij te zetten, teneinde, dusdoende, het vertrouwen van een ander te verschalken;

Gelet op art. 326 Strafrecht en op art, 83 Strafvord. ;

R-echtdoende op het requisitoir:

Weigert- den rechtsingang en stelt den verdachte B. N. buiten vervolging.

ADMINISTRATIEVE RECHTSPRAAK.

BAAD VAN BEBOEP VOOR DE PERSONEELE BELASTING TE BREDA.

Zitting van den 14 April 1900.

Voorzitter, Er. Gul.ik.

Leden: H. Sassen, C. van Schendel en Mr. A. P. L. Nelissen.

Fornuizen in vjaschhokken zijn als haardsteden te belasten.

(Zie in gelijken zin 's Hoogen Raads arrest van 9 April

1900, W. 7428, in anderen zin uitspraak van den raad van beroep te Alkmaar, van 18 Dec. 1899, W. 7411).

De raad van beroep enz. ;

Gezien het bezwaarschrift ter bekwamer tijd aan den Baad ingediend door den heer P. J. Treffers, instituteur te Oosterhout, tegen zijnen aanslag in de Personeels Belasting voor het dienstjaar 1899, gehandhaafd bij de overgelegde beschikking van den heer Directeur der Directe Belastingen, Invoerrechten en Accijnzen te 's Bosch dd. 20 Jan. 1900;

Gezien de nota van beoordeeling naar aanleiding van dit bezwaarschrift aan den Baad ingediend door den heer Directeur voornoemd met de daarbij overgelegde bescheiden;

Gehoord den gemachtigde van den heer Directeur voormeld den heer Th. H. de Haan, Inspecteur der Directe Belastingen te Breda;

Overwegende dat de bezwaarde is in beroep gekomen van zijnen aanslag naar den tweeden grondslag haardsteden, en hij als niet belastbaar wil zien aangemerkt een waschfornuis aanwezig in een waschlokaal dewijl naar zijne meening een waschfornuis niet is „eene haardstede" en een waschlokaal niet is een vertrek;

O. dat in art. 14 der wet als verwarmd wordt beschouwd elk vertrek, waarin zich bevindt een haard, vaste stookplaats, kachel, stooktoestel of warnrteleider, en alzoo alleen moet- worden nagegaan, of de stookplaats van een waschfornuis, als een vaste stookplaats of stooktoestel is te beschouwen, en ten andere of het waschhok of de bergplaats, waarin zich dit fornuis bevindt, als een vertrek kan worden aangemerkt, daar bij eene bevestigende beantwoording van beide vragen, de belastbaarheid ingevolge het wetsvermoeden van art. 14 al. 4 zal vaststaan;

O. voor wat betreft het eerste punt:

dat de wetgever, blijkens de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp opzettelijk in art. 14 heeft gekozen die algemeene bewoordingen, teneinde daarmede te omvatten elke kachel, elk fornuis, elk stooktoestel en dit — gelijk nader blijkt uit de Memorie van Antwoord van den Minister op het verslag der Tweede Kamer — omdat in alle die toestellen warmte wordt ontwikkeld, met het doel — niet om die warmte te concentreeren binnen de wanden van den warmtehaard — maai' om die warmte te verspreiden, mede te deelen aan een ander lichaam, zich niet binnen de wanden van dien warmtehaard bevindende;

dat nu de haard van een waschfornuis gestookt wordt met het doel om de daarin opgewekte warmte mede te deelen aan het water van den waschketel, en alzoo is een stooktoestel in den zin der wet;

O. voor wat betreft het tweede punt:

dat de wetgever onder het woord vertrek niet slechts heeft willen verstaan een woonvertrek, maar al wat naar gewoon spraakgebruik in den luimeren zin des woords onder lokaal of vertrek kon worden begrepen, zooals duidelijk is uit de redevoering van de,n Minister van Financiën in de zitting der Tweede Kamer van 25 Febr. 1896 (Handelingen 1895/96 II blz. 861) en uit eene inzage der wetten van 20 Juni 1862 Stbl. 62, van 7 Juli 1867 Stbl. 69 en van 25 Juli 1871 Stbl. 92, naar welke wetten in deze redevoering wordt verwezen;

dat nu de ruimte waarin zich dit stooktoestel bevindt, is een ruim lokaal geheel van steen gebouwd van vloer en zoldering voorzien, welk lokaal langs alle zijden kan worden afgesloten en dat deze ruimte naar het oordeel van den Baad als een lokaal of vertrek moet worden beschouwd;

O. dat ten overvloede uit het voorloopig verslag der Tweede Kamer en uit de Memorie van Antwoord daarop van den Minister blijkt, dat de wetgever ook in het algemeen heeft bedoeld te belasten waschfornuizen in waschliokken geplaatst, dewijl de Minister op eene vraag der Tweede Kamer wat moest worden gedaan bijaldien er werd gevonden een waschhok met stookplaats gemeen aan twee woningen, ten antwoord gaf, dat bij haardsteden in gemieen gebruik de praktijk zich zoui weten te redden;

O. dat ten andere de bezwaarde is in beroep gekomen va.n de beschikking' van den heer Directeur voornoemd voorzoover gehandhaafd de hem opgelegde aanslag naar den derden grondslag en aan het mobilair in voorbedoeld perceel aanwezig, is toegekend eene belastbare waarde van f 2700 tot beneden f 3100;

O. hieromtrent dat de waarde der stofïeering in 1897 tweemaal en in 1899 voor de derde maal is geschat, zijnde de eerste' maal die waarde gesteld op hooger dan f 2700 en lager dan f 3100, en de tweede maal op f 3100, de derde maal op f 3065;

dat door den bezwaarde geene redenen zijn aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid of vermoed, dat er bij die schattingen eene vergissing zou. hebben plaats gehad;

dat er alzoo naar het oordeel van den Baad geene termen aanwezig zijn om eene herschatting te gelasten, doch ook in dit opzicht de beslissing van den heer Directeur voornoemd behoort te blijven gehandhaafd;

Beschikkende op het ingediend bezwaarschrift;

Handhaaft den aanslag waarvan beroep.

VACATURES IN DE RECHTERLIJKE MACHT.

1 Juni 1900.

Bechter in de arrond. -rechtbank te 's Hertogenbosch.

Rechter in de arrond.-rechtbank te Breda.

Griffier bij het kantongerecht te Venlo.

Bechter in de arrond. -rechtbank te 's Gravenhage.

Griffier bij het kantongerecht te Hulst.

Bechter in de arrond.-rechtbank te Amsterdam.

Griffier bijl het kantongerecht te Schagen.

Ambtenaar O. M. bij de kantongerechten in het arrondissement Haarlem ter standplaats Haarlem.

Bechter in de arrond.-rechtbank te Leeuwarden.

Ambtenaar O. M. bij de kantongerechten in het arrondissement Groningen ter standplaats Groningen.

WETTEN, RESLUITEN, CIRCULAIRES ENZ

Bekendmaking.

De Hoogen Raad enz. ;

Gehoord het requisitoir van den heer proc.-gen., betrekkelijk de samenstelling' en heit- zitting houden der Kamer, voor welke de zaken gedurende de vacantie van den len Juli tot den 31en Augustus 1900 zullen worden gebracht;

Gelet op de artt. 17 en 18 R. O., mitsgaders op de artt. 11 en volgende van het Koninklijk Besluit van den 14en Sept. 1838 (Stbl. n°. 36);

Bepaalt, dat de Kamer van Vacantie in dit jaar hare terechtzittingen zal houden:

op Maandag en Dinsdag den 2en en 3en Juli.

op Vrijdag en Zaterdag den 13en en 14en Juli,

op Maandag en Dinsdag den 16en en 17en Juli,

op Vrijdag en Zaterdag den 27en en 28en Juli,

op Vrijdag en Zaterdag den 3en. ein 4en Augustus, op Maandag en Dinsdag den 13en en 14en Augustus, op Vrijdag en Zaterdag den 17en en 18en Augustus, op Maandag en Dinsdag den 27en en 28en Augustus,

telkens des voormiddags ten elf ure;

Afschrift dezer zal aan den heer proc.-gen. worden uitgereikt, teneinde hieraan de noodige openbaarheid te geven.

Gedaan in de Algemeene Vergadering van den Hoogen Raad, den 17en Mei 1900.

Gezien door mij Procureur-Generaal Coninck Liefsting, bij den H. R. der Nederlanden, President.

C. Polis. Mij bekend,

De Griffier bij den H. R. der Nederlanden,

wljckerheld blsdom.

ADVERTENTIEN.

Bij GEBR. BELINFANTE te's Gravenhage, ziet thans compleet het licht :

JÖA1V VAN DEN HONERT Thz.

FORMULIERBOEK

der

onderscheidene Aeten behoorende tot de

Burgerlijke Rechtsvordering,

(herzien en vermeerlerd ioor Irs. I. Heemskerk Az. en G. Belinfante)

VIERDE DRUK

Omgewerkt, met inachtneming van de jongste wijzigingen in het Wetboek gebracht,

door

Mr. J. A. FOEST, Advocaat en Procureur te Amsterdam, Mr. D. E. LIONI, Advocaat en Procureur en Privaat-Docent aan de Universiteit te Amsterdam en Mr. Lob. S. BOAS, Advocaat en Procureur te Amsterdam

Prijs: gebonden f 41.

Bij GEBR. BELINFANTE, te 's Gravenhage, is verkrijgbaar :

HetBurgerlijk W etboek,

verklaard door Mr. C. W. Opzoomor.

VERKLARING VOORTGEZET

door

Mr. J. A. Levy.

TWAALFDE DEEL, VIERDE AFLEVERING. RECHTER JHUNT WET.

EERSTE GEDEELTE

(Prolegomena)

Aanhangsel.

Met eene 5e aflevering, die ter perse is, is het 12e deel compleet.

In het 13e deel zal de behandeling der artikelen geregeld worden voortgezet.

Elk deel is tegen onderstaande prijzen afzonderlijk verkrijgbaar :

Mr. G. W. Opzoomer, Burg. Wetb., 2e dr. Dl. If 3.50

)i » » » » II 6.40

li » » » » III 5.75

» IV 7.50

» )> » » » V 3.2o

.. VI 3.90

» VII 3.75

>• VIII 5.10

» » » " " IX 3.8 o

» i) » » » X 4.15

» » » » » XI 3.35

.. XII

afl. 1—4 (voortgezet door Mr. J. A. Levy) 7.—

Mr. G. W. Opzoomer, Algem. Bepalingen, 4-' dr. 3.10

B. W., Deel I—XII le— en Alg. Bep. 60.60

Idem gebonden in 12 deelen 72.60

Iflgr- Het Aanhangsel: Rechter en Wet le gedeelte wordt aan niet-inteekenaren op Opzoomer's Burgerlijk Wetboek afzonderlijk tegen verhoogden prijs (f 5.50) geleverd.

Gedrukt by F. J. BELINFANTE, voorh. : A. D. SCHINKEL