11 e I IJ derIlalve» wa&T in casu de eischer da ontbinding

11 elde overeenkomst vraagt op grond van niet levering,

i, | Uaarin niet-ontvankelijk is ;

11 O. dat de eischer nu nog wel heeft beweerd bij zijne conch

' ai11 epliek, dat in ieder geval niet eens anders goed is verkoc

11 "orzoover het aan den ged. toebedeelde gedeelte betreft en

r , lls ^etl dien aanzien de verkoop in geen. geval nietig is, di

1 ten onrechte;

e O. immers, dat, waar bij de ten deze gestelde overeenkoi

«en bosch met dcnnebooinen, in zijn geheel ter grootte van. > Metaren voor een prijs in eens werd verkocht, die overeenkor

r als eén geheel en tusschen partijen ondeelbaar behoort te won

i beschouwd, waarvan het gevolg is, dat de ontbinding ook n

voor een gedeelte kan. worden uitgesproken;

1 O. dat de eischer voorts nog heeft beweerd, dat al is dei ko<

overeenkomst nietig, ged. hem de geloden schade moot verg. , den, daar hij, eischer tijdens don, verkoop niet wist, dat 1

; | bewuste bosch niet aan ged. toebehoorde, voerende' hij nog t pleidooi aan, dat de gevraagde ontbinding en de schadeverg.

ding niet samengekoppeld behoeven te blijven; ï O. hieromtrent, dat, waar bij. de dagvaarding uitsluitend

i gevraagd schadevergoeding als gevolg van de uit te spreken oï 1 binding en waar deze ontbinding den. eischer niet volgen k£ t i hiervan het gevolg is, dat de gevraagde schadevergoeding hi & evenmin kan worden toegewezen, en dat de schadcvergoedir ï gebaseerd op art. 1507 B. W. den eischer ook niet kan word ï toegewezen, als zijnde niet bij dagvaarding gevorderd en ï "echtbank anders zoude gaan ultra petitum.;

l O. dat derhalve de eischer in zijno geheele vordering niet-oi

Vankelijk behoort te worden verklaard;

; Oei et op art. 56 B. R.;

Verklaart, den eischer niet-ontvankelijk in zijne vordering; ï Veroordeelt den eischer in de kosten van dit geding, aan.

ï zijde van den ged. tot aan de uitspraak van dit vonnis begro s op f 70.

i

3

ARRONDISSEMENT,S-RBCHTBANK TE ROTTERDAM. 1 Eerste Kamer.

k Zitting van clen 25 Juni 1900,

r Voorzitter, Mr. J. van Heukelom.

Rechters, Mrs, : S. Gratama en J. w. Mtji.der.

T)e waarde van het le onteigenen goed moet worden vas gesteld naar den lijd van het vonnis, dat zich in hi stelsel der toet onmiddellijk aansluit aan het tijdslij waarop deskundigen hun advies kenbaar maken doo , hel Ier griffie neder le leggen.

5 Rij de vaststelling van het werkelijk brulo-huurcijfer pe

t jaar moet rekening worden gehouden met risico's vah

wanbetaling en leegstaan, waarvoor hier eene afschrijvvn i per jaar van twee weken noodig wordt geacht.

i Ter verkrijging van het netto-cijfer moet op de aldus ben

kende bruto-huur in mindering ivorden gebracht wa door den eigenaar wordt uitgegeven voor grondlasten brandverzekering, reparatie en gebruik der waterleiding Regelen te volgen bij de kapitaliseering van het aldus ver kregen netto-cijfer der huur.

' Rechten van den huurder als interveniënt in het onteige

ningsgeding.

Toepassing van art. 42, laatste lid der onteigeningswet.

')e Rurgemeester van Rotterdam, als zoodanig ingevolge de we van 28 Aug. 1851 (Stbl. no. 125) optredende voor die gemeente eischer, advocaat en procureur Mr. E. E. van Raalte,

tegen

*°- W. Kruyne, eclitgenoote van A. N. A. Justema, te 'sGra i vanhage, zoo voor zich als in hare hoedanigheid van moeder

voogdes over hare minderjarige kinderen Montauban vaa 1 go wijndrecht,

A. N. A.. Justema, zoo ter assistentie-van zijno voornoemd, echtgenoote als in hoedanigheid van van rechtswege mode-voog( °ver de vooi-noem.de minderjarigen, wonende te 's Gravenhage gedaagden, advocaat en procureur Mr. P. L. M. Drtebeek en tegen

15 Samson, te Rotterdam, aldaar handelende onder de firmi Stoomfabriek van lakken, chemische verfwaren, vernissen enz van der Burg &. Co , interveniënt, advocaat en procureur Mr m. Tels.

'j<' Rechtbank enz. ;

Gehoord het rapport van het lid dezer Rechtbank Mr. J. W.

t ulder, vervangende den te dezen, benoemden rechtör-commisfcaris •

Oehoord partijen in. hare conclusiën en pleidooien;

^Oehoord de conclusie van den heer officier van. justitie, dat * Rechtbank de onteigening uitspreko, de schadeloosstelling °r de gedaagden bepale op, een bedrag als de Rechtbank billijk 8'eh \oorkomen' in eIk g^al hooger dan. het door eischer aan<Ien 6116 611 ■deu eifclier vöroordeele in de kosten van het geding, j 1 mterveniënt niet-ontvankelijk verklare in. zijne vordering en

(, veroordeel e in de kosten op de interventie gevallen; °nder-6n dö stukken' roor zoover noodig geregistreerd on d-aar-

189Q' h6t afschrift. vaa 0011 vonnis dezer Rechtbank dd. 23 Jan. naar welks inhoud ten deze wordt verwezen; ' een extract uit de minuten berustende ter' griffie dezer furi,!14, hou'dende het proces-verbaal, opgemaakt door den 1'eid lenden recbter-comjnissaris ten, deze, van het ter gologemPevn Tan het onderzo6k der deskundigen van de te onteigenen ^ceeJien op 26 April 1900 voorgevallene;

rlic ' afs«hrift van het advies der ten das» benoemde deskun(;t,i opgemaakt den 17 Mei j.1. en den 21 Mei daaraanvolgende vfrh ,Teer ter griffie dezer Rechtbank met gemeld procesttrdfm Iwa®;rv'an aankondiging is geschied in de Nieuwe Rot4o e Courant;

^iiruW1 ^uuroontj-act' tusschen de wed. H. M. Montauban van

ten behf .? ver^uurster en A. R. v. d. Burg als huurder

in dunt ® ^ finna-V' d' Burë & Co-' dd' 1 AuS- 1895, zijnde 5o P'o gratis geregistreerd enz. ;

^Uro- e<i!\ s±r"ven van genoemde weduwe Montauban aan v d

OL, , April 1897> geregistreerd enz. ;

^lijko ! e&enc'e dat gedurende den wettelijken termijn geen schrif(^zö t "ezwafen1 '}li den. rechter-commissaris zijn ingebracht en eerstvolgende terechtzitting rapport- heeft uitgebracht,

3r waarna eischer, onder persistit bij zijne ten principale genomen ij conclusie, ten aanzien van de vordering van den interveniënt heeft geconcludeerd, dat deze daarin zal worden verklaard niette ontvankelijk, immers heimi die zal worden ontzegd, met zijne t, veroordeeling in de kosten op de interventie gevallen; it O. dat eischer daarbij het navolgende heeft aangevoerd : li 1°. wat de hoofdzaak betreft:

dat het aanbod aan deze onteigenden vóór en bij de dagvaarit ding gedaan ten bedrage van f20640 voor de gezamenlijke per5 ceelen vrij van alle lasten en rechten door hen is aangenomen, orider voorbehoud van machtiging dezeir Rechtbank, welke hun 11 den 5 Jan. 1899 op hun verzoek is verleend, terwijl ook de t Gemeenteraad de overeenkomst heeft bekrachtigd, en het besluit van den Raad door Gedeputeerde Staten, is goedgekeurd;

- dat het proces niettemin is moeten worden voortgezet, omdat de gedaagden tot minnelijke overdracht, vrij van alle lasten en

t rechten,, zich niet in staat verklaarden;

j dat waar dus omtrent de schadeloosstelling een overeenkomst is tot stand gekomen waarvan de niet-uitvoering ligt aan oorzaken, der gemeente vreemd, reeds de billijkheid eischt, dat geen 5 ander dan het tusschen partijen geconvenieerd bedrag voor de

- schadeloosstelling wordt bepaald, en verder, dat het door hem ' aangeboden cijfer ook alleszins voldoende is, waarvoor hij treedt 1 in een uitvoerige beschouwing omtrent de waarde der onderhavige perceel en, waarbij hij komt tot een eindcijfer van

1 f20001.60, of ongeveer f640 beneden liet aar.bod; s 2°. omtrent de interventie:

dat, waar de huur, waarop de interveniënt zich beroept, door hem is aangegaan, en in ieder geval bij overeenkomst tusschen gedaagden en zijn voorganger A. R. van der Burg & Co. is verlengd, lang na de nedeiiegging der plannen, welke heeft plaats gehad op den 7 Nov. 1895, aan den interveniënt geene aanspraken hoegenaamd als huurdor in dit geding tooko^uen;

dat interveniënt zich nu wel noemt derde belanghebbende, maar een zakelijk recht op het onteigend goed door hem niet wordt of kan worden beweerd;

dat liet den interveniënt volkomen vrij staat bij zijne ontruiming van het goed af te breken en. naar zich te nemen al hetgeen hiji daaraan, respectievelijk zijn voorganger, heeft doen maken, zonder eeinige gelioudenheid tot herstel in den v.origen toestand;

dat alzoo ook bij de bepaling der schadeloosstelling aan de glödaagden uit te keeren, niets behoeft te worden, gerekend voor de posten bij het rapport op het verzoek van interveniënt uitgetrokken, en allerminst de daarvoor gestelde bedragen ten deze immer in aanmerking zouden kunnen komen;

O. dat hierop door de gedaagden is geantwoord, met deze conclusie dat de Rechtbank de vergoeding bepale op f25805.60, eventueel te vermeerderen, met het bedrag dat voor de aan den derde belanghebbende toekomende goederen zal worden toegewezen, alles met veroordeeling van den eischer in de1 kosten en zulks onder mededeeling van het navolgende:

dat zij zich gelukkig rekenen dat de onwil van den huurder hun heeft belet uit te voeren hun met het oog op de minderjarigen oorspronkelijk genomen besluit om hot aanbod aan te nemen;

dat zij zich kunnen vereenigen met de huurwaarde door deskundigen aangegeven voor de perceelen E nos. 1573 e.n 1574;

dat de waarde die deskundigen toekennen aam de door hen. terecht als gunstig gelegen bouwterrein beschouwde perceelen 1572 en 1421 te laag is, daar deze een zeer gunstige diepte hebben, namelijk respectievelijk van ± 23.50 M. en +20 M., en dat het door deskundigen geopperde bezwaar, dat 1572 niet op de volle diepte kan worden volgebouwd, daar de huizen op 1573 en 1574 over dit perceel licht en lucht ontvangen, onjuist is, daar, als dit terrein met huizen bebouwd wordt, er alleen reeds ten behoeve van deze zelf ruimte voor licht en lucht aan de achterzijde zal moeten blijven;

dat de waarde dezer terreinen zal moeten bedragen f 15 per M-., vereenigende zij zich met de taxatie der deskundigen voor de opstallen ad f 750, de ijzeren hekken op f 84, de heiningen op f 60 en de beplanting op f 85;

dat zij zich ten aanzien der vordering van den derde belanghebbende tot vergoeding van huur aan 's rechters oordeel onderwerpen, onder opmerking dat zij dien belanghebbende bij exploit van 28 April 1899 hebben doen aanzeggen, dat zij met het oog op het aanhangige onteigeningsproce» niet konden meewerken tot verlenging der huur, terwijl zij omtrent zijn vordering tot vergoeding der in het rapport der deskundigen genoemde, uit hun aard en door bestemming onroerende goederen, indien, zij hem toekomt, een afzonderlijke begrooting verzoeken, opdat dan bij de uitkeering daarvan door hen tusschen dien belanghebbende en hen geen verschil behoeft te bestaan;

O. dat dei interveniënt daarna bij conclusie heeft doen zeggen ] dat hij, gelijk door hem in, zijn conclusie tot interventie is aan- , getoond, heeft gehuurd liet te onteigenen perceel E no,. 1421, | op de voorwaardan, bij dito conclusie omschreven, zoodat zijn , huurtijdi zoowel tijdens den. aanvang der onteigenings procedure, i alsook tlians nog één of meer jaren, voortduurt en hij alzoo ge- < rechtigd is tot een schadeloosstelling, gelijkstaande aan, den huur- j prijs van twee jaren; t

O. dat hij met. betrekking tot deze huur bij zijne conclusie c tot interventie meer bepaald heeft gesteld:

dat blijkens hierbij overgelegd huurcontract, reeds aangehaald c m de nota van den, verzoeker als derde belanghebbende aan de z dooi uwe Rechtbank benoem der deskundigen, tusschen de firma z Stoomfabriek van lakken, chemische verfwaren, vernissen enz, van der Burg & Co. en, de wed. H. Montauban van Swijndrecht,, i geboren W. Kruyne, thans gehuwd met den tweedon gedaagde, z op den 1 Aug. 1895 is aangegaan eene huurovereenkomst, waarbij g de eerste gedaagde aan voormelde firma van der Burg & Co. n heeft verhuurd het huis met tuin aan, den Dordtschen straatweg a ter dezer Stede, Wijk. 4 no. 187 (Kad. Charlois Sectie E no. 1421) v om hetzelve m te richten tot fabriek van verfbereiding en daarin te plaatsen de machinerieën in gemeld contract genoemd; 1

dat deze overeenkomst oorspronkelijk is aangegaan voor den -n tijd van 2 jaar van af 1 Aug. 1895 tot ultimo Juli 1897 met li bepaling dat partijen over en weder verplicht zouden zijn elkan- v oer drie maanden voor den. vervaltijd over de al of niet voortduring^ dezer huur te onderhouden, doch dat zoo de huurder aan p de verhuurster minstens drie maanden voor het eindigen van den b huurtrjd niet schriftelijk heeft kennis gegeven dat hij van de m optie geen gebruik wenscht te maken, hij het- recht heeft van toptie om. aan het einde van den huurtijd de huur telkens opnieuw op dezelfde voorwaarden voor twee jaar te verlengen, zullende k daarvan alsdan telkens een nieuw contract moeten, worden ge- d. teekend; v

dat mede blijkens overgelegd schrijven van de eerste gedaagde, dd. 29 April 1897, eveneens vernield in d,e nota aan de deskun-

dl&en, de eerstfil PW/rln.n.oYtai nn.n rlp firmai nn e. r«., i si A,

3 J n O ' UV1 JJLIJy IV, VJU. JICÜll

medegedeeld het overbodig te achten dat telkenmale bij uitoefening van het recht van optie, tusschen partijen een 'nieuw contract werd geteekend;

nt ie t i ion?ns IJ eoPie'1jk overgelegde overeenkomst, dd.

Juli 1897, aangegaan tussclien den curator in liet faillissement van firma van der Burg en Co. en den verzoeker tot interventie alle activiteiten dier firma op dien. verzoeker met ingang van 29 Juni 1897 zijn overgegaan en, alle rechten op hen» zijn gecedeerd, hetgeen nader is, geconfirmeerd bij circulaire van voormelden curator van 1 Juli 1897, mede hierbij geproduceerd; dat door den huurder krachtens voormeld huurcontract op den - verhuurden bodem is, ingericht een fabriek tot bereiding van

> verfwaren en daarin zijn gebracht de diverse raachineriën in de nota aan deskundigen opgesomd;

e 0 dat de interveniënt verder stelt, dat tengevolge van het lii] die conclusie reeds aangehaalde art. 563 B. W., door de gemeente Rotterdam worden onteigend en ,aldus aan hem worden „ de machmeriën door hem specifiek in zijno nota aan

de deskundigen opgenomen, en welke specificatie moet worden beschouwd als in deze conclusie te zijn geïnsereerd en, daarmee

I een geheel uit te maken;

dat hij in die nota de hem, toekomende vergoeding ter zake

II van huur heeft vastgesteld conform, de wet op f 850 en de scha e devergoeding wegens de onteigening der machineriën op f2330, a doch dat hij zich. ten aanzien dezer laatste post neerlegt bij

de taxatie der (diesklundigeini, die helt, bedrag daarvan hebben gesteld f2145;

1 Concludeerende hij mitsdien dat de Rechtbank het aan den interveniënt ter zake dezer onteigening komende seliadecijfer en vergoeding van huur vaststelle op een bedrag van. f 2995, met, 1 bepaling dat dit bedrag door den eischer aan den interveniënt 1 als den-dei belanghebbende zal worden uitgekeerd, met veroordeeling van den eischer in de kosten op deze interventie gevallen ; ' O. dat nu de formaliteiten, bij de wet voorgeschreven, zijn in 1 acht genomen, de vordering tot onteigening der in het bovenaangehaalde vonnis omschreven perceelen voor toewijzing vatbaar j- is, met beslissing omtrent de door eischer daarvoor te betalen c schadeloosstelling;

O. hieromtrent in de eerste plaats dat, hoewel op den 5 Jan. 1899 door do toen verkregen, goedkeuring der Rechtbank tusschen eischer en gedaagden eene overeenkomst was tot stand 1 gekomen, houdende verkoop voor den prijs van f20640, van de 1 in dit proces bedoelde perceelen, tot onteigening waarvan op den 19 Doe. te voren tegen den 7 Jan. daaraanvolgende was gedag| vaard, dez,a verkoop tusschen partijen geen effect heeft gehad, doch dat integendeel na de totstandkoming van die overeenkomst en wel op den 7 Jan. 1900, door eischer werd geconcludeerd tot

> vaststelling der schadevergoeding op het door hem aangeboden bedrag of zoodanige andere som, als de Rechtbank ver-

! sohuldigd zal oordeelen, terwijl daarop door gedaagden heit aanbod geheel onvoldoende werd verklaard en vervolgens geheel overeenkomstig de onteigeningswet werd voortgeprocedeerd, zoodat hieruit alleen reeds volgt dat partijen beiderzijds van nakoming dei- overeenkomst hebben afgezien;

O. dat de Rechtbank dan ook geheel conform de bepalingen dier wet zal hebben, te beslissen, waartoe behoort de begrooting dor schadeloosstelling naar de werkelijke waarde van het goed overeenkomstig de regelen daarvoor bij de wet gesteld;

O. verder dat ter vaststelling der schadeloosstelling thans dient te worden uitgemaakt naar welk tijdstip deze behoort te worden bepaald ;

O. dat de waarae van het te onteigenen moet worden vastgesteld naar den tijd van het vonnis hetwelk zich naar het systeem der wet onmiddellijk aansluit aan liet, tijdstip waarop deskundigen hun advies kenbaar maken door heit ter griffie neder to leggen;

O. toch, dat door het vonnis aan de onteigende partij haar eigendom wordt ontnomen en haar voor dat ontnomene schadevergoeding moet worden _ gegeven en derhalve ook voor de bepaling daarvan liet tijdstip waarop die ontneming geschiedt, den doorslag geeft;

O. toch dat daartegen niet kan afdoen dat de wet aan liet feit of de toegekende schadevergoeding al dan niet het aanbod overschrijdt, een veroordeeling der onteigende partij in de kosten verbindt, omdat zij eenerzijds aan dat aanbod niet uitdrukkelijk eenigen anderen invloed op den toestand van partijen en het proces verbindt, en anderzijds den aanvang van den rechtsstrijd in dezen wel voor alle zaken eener onteigening op denzelfden dag eischt, maar dezen eiscli niet verder uitstrekt dan voor het rechtsgebied den-zelfde Rechtbank, en op het overtreden daarvan slechts een. strafbepaling stelt, te weten eene veroordeeling in de kosten der procedure, niet daaraan nietigheid dor dagvaarding verbindt en dus ook daardoor den rechtsstrijd niet, verhindert;

O. dat de perceelen 1572, huis en erf, groot 415 M2., en 1421, huis en tuin, groot 650 M2., naast elkander gelogen aan den Dordtschen straatweg onmiddellijk bij de bebouwde kom van het dorp Kateindrecht, zijn, te beschouwen als direct bouwterrein echter wat betreft no, 1572 met dien verstande, dat do Rechtbank zich hiervan aan dei achterzijde afgescheiden denkt een strook, die de gedaagden bij verkoop noodzakelijkerwijze zich van het terrein zouden, moeten, reserveeren ten. behoeve van de daarachter gelegen huizen nos. 1573 en 1574, welke thans met liun achtergevels aan do achterzijde van dat terrein grenzen, om toegang en ruimte te hebben achter deze huizon, die bij gemis daaraan belangrijk in waarde zouden verminderen;

O. dat deize afscheiding des te gevoegelijker kan geschieden omdat de diepte van liet overblijvende dan nog juist geschikt zal zijn. voor een daar ter plaatse denkbare bebouwing van, een huizenrij, langs den. Dordtschen straatweg;

O. dat de Rechtbank, lettende op de haar bekend geworden prijzen voor bouwterreinen in de omgeving van Rotterdam, voor zoover staande buiten het bestaande Maashavenplan, aan den grond van no. 1572,, verminderd niet bedoelde strook en na te noemen gang, waardoor dit terrein uitweegt naar de Stoep, en aan dien van no. 1421, te zanien een nagenoeg regelmatig geheel vormende, een waarde van f 13.50 per M2. toekent-

O. met betrekking (tot de meergenoemde, perceelen, 1573 en 1574, zijnde huizen aan, de Stoep, bestaande uit twee benedenwoningen met kelders en twee bovenwoningen, dat de waarde hiervan zich laat bepalen, door kapitaliseering der netto huurwaarde, gevonden uit het bruto huuroijfer;

O. dat bij de vaststelling van het werkelijk bruto liuurcijfer per jaar moet worden rekening gehouden met risico's van wanbetaling en leegstaan, waarvoor de Rechtbank, waar liet bij de week verhuurde woningen geldt — een afschrijving per jaar met twee weken liuur noodig acht;

O. dat ter verkrijging van liet netto cijfer, op de aldus berekende werkelijke bruto huur in mindering moet worden gebracht de navolgende door den eigenaar te dragen uitgaven, namelijk voor :

1°. grondlasten, in casu bedragende f 31.40;

2°. voor verzekering togen brandschade, hier te stellen op 2 % der bruto huur, wordende toch met het aldus te verkrijgen cijfer de normale premie bij, richtige assurantie van gebouwen, als waarvan hier sprake, niet overschreden,;

3°. voor reparatie, waaronder de Rechtbank verstaat, jaarlijkseh