hartigde belang kan, maar behoeft niet te zijn het belang van hem, die de schade aanricht. Ik kan mij zeer goed gevallen denken, waarin A ten behoeve van het belang van B ingrijpt in en schade toebrengt aan het belang van C. Zoo zullen brandweermannen, door mijn huis slangen voerende om daardoor een achter mijn huis gelegen brandend perceel gemakkelijk te kunnen bereiken, aan mijn huis waterschade toebrengen, mijn belang dus hebben geschaad zonder evenwel te kunnen worden gezegd hun eigen belang te hebben behartigd. Wie zal in dit en dergelijke gevallen de schade moeten dragen ?

Moet het zijn hij, die de schade lijdt ? Dat vindt Sclir. „dwaas". Moet het dan zijn hij, die de schade toebrengt, die door zijn vrjje handeling ingrijpt in eens anders rechtmatig belang ? Ik zou zeggen neen ; want deze persoon verrichtte die handeling niet ten eigen bate, maar ten bate van een ander, en nu gaat het tooh niet aan, hem, die zoo menschlievend is dat hij een andermans belang behartigt, zij het ook ten koste van een kleiner, een minderwaardig belang van een derde, te belasten met de verplichting tot vergoeding der schade, die hij noodwendig moest aanrichten, wilde hij daadwerkelijk hulp kunnen verleenen. Ik geloof niet te veel te zeggen, wanneer ik beweer, dat een dergelijke schadevergoedingsverplichting ook niet met des schrijvers rechtsbewustzijn en billijkheidsgevoel zal strooken.

Moet dan eindelijk de schade gedragen worden door hem, ten wiens behoeve de schade werd aangericht ?

Volgens de door den Schr. verkondigde leer moet het antwoord slechts dan bevestigend luiden, wanneer deze persoon dezelfde is als degeen, die actief optreedt. Maar in de door mij gestelde gevallen was het belang van dengeen, ten wiens behoeve de schade werd aangericht, veeleer passief te noemen. Hij werd geholpen, kon zelf niet ingrijpen, zijn belang niet effectueeren. Hier zal het dus, volgens de stelling door den Schr. verkondigd, niet geoorloofd zijn de schadevergoe dingsverplichting te leggen op de schouders van dien passieven belanghebbende.

Zoo zou in de gevallen, waarin het toebrengen Yan schade en het belang hebben bij die schade niet in één persoon vereenigd is, het door den Schr. vooropgestelde beginsel ons in den steek laten bij de regeling, wie de sohade moet vergoeden. En nu geloof ik, dat men met het beginsel van het actieve belang niet dan door een zeer gewrongen constructie kan komen tot den, hieruit afgeleiden, rechtsgrond der averijgrosse. Immers bij de averij-grosse kunnen de hoedanigheden van hem, die de schade toebrengt en hem, wiens belang door de schade gebaat is, in één persoon vereenigd zijn, maar het behoeft niet. De Schr. meent evenwel, dat de belanghebbenden (de inladers en de reederij), als het ware door den persoon, die de schade toebrengt handelende en aldus actief optredende, daardoor direct aansprakelijk worden voor de schaden.

Dit onderwerp wordt nader uiteengezet in 8 7 van Hoofdst. II (p. 137 en vlg.).

De grondslag der directe aansprakelijkheid wordt hier dooiden Schr. gezocht en gevonden in een stilzwijgende overeenkomst bij het sluiten van het bevrachtings-contraot tusschen de verschillende belanghebbenden (inladers, reederij) aangegaan, waarbij zij zich aansprakelijk stellen voor de averijgrosse-handelingen, te hunnen behoeve verricht. Op deze wijze tracht Schr. voor de averij-grosse het principe van het actieve belang te redden. Of hij hierin volkomen is geslaagd, ik waag het bescheidenlek te betwijfelen.

Het blijven vasthouden aan het actieve belang ter rechtvaardiging van de aansprakelijkheid, is misschien nog een nawerking van de oude, door den schrijver als onjuist gebrandmerkte leer, volgens welke er van geen aansprakelijkheid sprake is zonder schuld. De in de oude leer vereischte schuld is in de nieuwe, door Schr. gehuldigde, leer verwaterd tot toedoen, in welke beteekenis het woord schuld nog wel eens in het dagelijksche leven gebruikt wordt.

Ik stel mij voor, dat de Sohr. ten slotte huiverig geweest is het schuldelement geheel en al over boord te werpen, en het dus weer in de gedaante van actief optreden heeft binnengeloodst. Voor de uiterste oonsequentie (waarbij men het begrip schuld volkomen laat varen), welke daartoe zou leiden, dat men ook verantwoordelijk was zonder in eenig opzicht actief te hebben ingegrepen en schade te hebben ' aangericht, maar door geheel lijdelijk voordeel te hebben genoten (oi liever voor nadeel te zijn bespaard gebleven) bij de aan een ander toegebrachte schade, voor deze consequentie is Schr. blijkbaar teruggeschrikt. Nu hij echter hem aansprakelijk stelt, door wiens toedoen (zonder eenige schuld in engeren zin) de schade is toegebracht, heeft liij m. i. de vraag naar den rechtsgrond der averij-grosse, niet tot een delinitieve boven alle bedenking verheven oplossing gebracht.

Het zoeken naar dien rechtsgrond heeft veel van een puzzle. Ik zal van mijn kant mijn krachten niet beproeven aan de oplossing yan deze puzzle, daar ik van te voren overtuigd ben, dat ik ze, tenzij in de door den Schr. als vaag verworpen billijkheid, waarop hij evenwel zelf vreemd genoeg ter adstructie zijner nieuwe leer (p. 20) beroep doet, toch niet zou vinden.

Is de rechtsgrond eens gevonden, dan volgen de vereischten, hieruit afgeleid, vanzelf en zonder veel moeite. In het tweede hoofdstuk worden aan elk dezer vereischten afzonderlgke, soms weer in talrijke rubrieken onderverdeelde paragrafen gewijd, welke samen wederom de onderdeelen vormen van twee atdeelingen, waarin Schr. zijn stof heeft gesplitst: a. vereischten, die rechtstreeks verband houden met den rechtsgrond, b. vereischten, die niet onmiddellijk met den rechtsgrond in verband staan.

De verschillende denkbeelden en theorieën in Hoofdst. II uiteengezet, kan ik hier onmogelijk bespreken. Moge de Sohr. er van overtuigd zijn, dat de kennisneming zijner denkbeelden van mijn kant met groote belangstelling is geschied en dat ik lioop, dat in de juridische tijdschriften (waarin —naar ik meen — nog geene beoordeeling over zijn werk is verschenen) aan zijn proefschrift de eer eener grondige en uitvoerige bespreking zal ten deel vallen, welke het ten volle verdient.

Met ééne opmerking neem ik thans van het proefschrift afscheid. Zij betreft een vorm-kwestie. Ware het niet eenvoudiger geweest, wanneer de toetsing der Nederl. wetgeving aan de gestelde beginselen, welke thans een afzonderlijk hoofdstuk (Hfdst, III) vult, paragraafsgewijze geschied ware in het 2e hoofdstuk, telkens achter de algemeene uiteenzetting? Zoo zou het verband nog gemakkelijker te overzien zijn geweest en had de Schr. niet telkens (in zijn 3e Hfdst.) in herhalingen en verwijzingen behoeven te vervallen, die bij deze bewerking natuurlijk niet konden uitblijven.

Ik geloof ten slotte geen zienersblik te behoeven om den ,, heer Jakssen te kunnen voorspellen, dat zijne monografie naast liet proefschrift van Prof. Molengraaff eene welver¬

diende plaats zal blijven innemen onder de werken over dii onderdeel van handelsrecht.

Den Haag, 14 December 1900.

J. W. BE li max TE. HOOGE RAAD. — BULLETIN.

' (Strafkamer).

Zitting van Dinsdag, 18 December.

Voorzitter, Mr. J. J. van Meerbeke.

Behandeld het beroep van :

1 . Den Officier van Justitie te 's Gravenhage tegen een von. nis, in zake G. H. H. Rapp. raadsh. de Pinto. Adv.-Gen. Noyon concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en veroordeeling van den g>ereq. tot eene geldboete van f 1.50. Uitspraak 14 Januari.

2°. J. F. ivi. tegen een vonnis der Rechtbank te Utrecht.

Rapp. raadsh. Clant van der Mijll.

3 . Den Officier van Justitie te Winschoten tegen een vonnis, in zake D. P. Rapp. raadsh. Eijssell. Adv.-Gen. Noyon concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en veroordeelrng van den gerequireerde tot eene geldboete van f2.50. Uitspraak 14 Januari.

4°. W. o. tegen een arrest van het Hof te Leeuwarden Rapp raadsh. Hanlo.

5°. L. M. tegen een vonnis der Rechtbank te Utrecht. Rapp.

raadsh. Jhr. van Teijlingen.

Adv.-Gen. Noyon concludeert in de sub 2°, 4° en 5° vermelde beroepen tot verwerping. Uitspraak 24 December.

advertentien.

Plaatsing gezocht door een klerk, öf op een Griffie, öf op een Parket.

Een beschaafd jongmensch, oud 25 jaren, ongehuwd, luim 10 jaren als 1ste klerk op een parket werkzaam, en ervaren practicus, zag zich gaarne, wegens bijzondere omstandigheden, verplaatst.

Hoog salaris, aanvankelijk, geen vereischte.

Prima referentiën staan hem ten dienste.

Brieven worden onder motto "klerk» ingewacht bij de HH. GEBR. BELINFANTE te 's Gravenhage' (2e Wagenstraat 100).

Gezockt te Amsterdam medelezer op het

Weekblad van het Recht,

Br. tr. lett. PQ aan KRUISMAN & Co, Amsterdam.

Bureau voor Boekhouding

en

Administratieve Controle

onder leiding van K. NI. OE JONG, Accountant

Lid le klasse van het Nederl. Instituut van Accountants en Leeraar M. O. in Boekhouden, te 's Gravenhage, Prinsegracht 46, Interc. Telephoon 139.

Bij GEBR. BELINFANTE, te 's Gravenhage, z\jn verschenen :

De Wet van 7 Juli 1896 (Stil. No. 103)

tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering

toegelicht door Mr. A. F. K. Hartogh,

Advocaat en Lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal te 's Gravenhage,

en

Mr. C. A. Cosman,

Advocaat te Amsterdam.

Prijs f 6.—.

VOORSTEL VAN WET

tot wijziging van het

MM wil Boiwlle Bitsïorfliirii,

van

Mr. A. F. X5L, Hartogla,

Met een inleidend woord van Mr. A. A. DE PINTO.

Dit werk bevat de Handelingen omtrent de wet tot vijziging van het Wetboek van Burg. Rechtsvordering.

Prijs f 12.—.

TE KOOP : Weekblad van het Recht 1839— 1888.

Brieven onder letters XYZ aan het bureau van dit blad.

Bij GEBR. BELINFANTE te 's Gravenhage, ziet compleet het licht :

JOA1V VAN DEN HONERT Thz.

FORMULIERBOEK

der

onderscheidene Aeten behoorende tot de

Burgerlijke Rechtsvordering,

(Jierzien en vermeerfleri door Mrs. I. Heemstei Az. en G. Belinfante)

VIERDE DRUK Omgewerkt, met inachtneming van de jongste wijzigingen in het Wetboek gebracht,

door

Mr. J. A. FOEST, Advocaat en Procureur te Amsterdam, Mr. D. E. LIONI, Advocaat en Procureur en Privaat-Docent aan de Universiteit te Amsterdam en Mr. Lod. S. BOAS, Advocaat en Procureur te Amsterdam.

Prijs: gebonden f 11.

ftX = Uit officieele opgaven

samengesteld. =

HOF-, Rijks- en Residentie-ALMANJK

voor het Koninkrijk der Nederlanden en zijne Koloniën. -j- 75Q folz.

De Koninklijke Hofhouding

samenge.-teld met machtiging v. Hare Majesteit de Koningin

In bord-omslag ƒ 4 — I

Gebonden in prachtband - 5 50

GEBR. BELINFANTE, Uitg., Den Haag

Bij GEBR. BELINFANTE, te 's Gravenhage,

ziet het licht :

Léon's Rechtspraak, 3e Druk.

DEEL III AFL. 6.

DE RECHTSPRAAK

en de

Administratieve beslissingen

op de

Wet op ds Vermogensbelasting

met ophelderingen en geschiedkundige toelichtingen enz.

J. M. VAN WALSEM,

Inspecteur der Registratie en Domeinen te 's Gravenhage.

vel 6 -10 Prijs fl.25.

De omvang van deze aflevering wordt geraamd op 25 vel druks. 1

Voor niet-inteekenaren op Léon's Rechtspraak is dit werk verkrijgbaar onder den titel van De Wet op de Vermogensbelasting, door J. M. van Walsem.

Van den 3e" druk zijn thans verschenen:

Deel I.

leafl. Mr. J. A. Levy, De Grondwet . f 3.25

2e » Mr. H. Vos, De Gemeentewet . . 10.

3e » Mr. N. Cramer, De Fabriekwet . 1.

4e « — De Begraafwet en Ziektenwet 1.25

5e » De Armwet. . . ^50

6e » Mr. J. Limburg, De Drankwet . .' \.

7e » De Onteigeningswet . . 2.

8e » Mr. N. Cramer, Jacht en Visscherjj. 1.50 9e " De Veeziekten- en Hondsdolheid-wet ..... 0.75 [ 0e « De Onderwijswetten en uitvoeringsbesluiten. ..... 3

Deel II.

7e » Mr. J. W. Belinfante, Wetboek van

Strafrecht..... 4.60

Deel III.

4-eafl. N. Koomans, De Wet op het Zegel . 1.75 5e » Mr. L. A. Miciieels, De Wet op het

Notaris-Ambt enz. . . . 3.

6e » J. M. van Walsem, De Wet op de

Vermogensbelasting, vel 1—10 . 2.50

tedrukt by F. J. BELINFANTE, roorh. : A. D. SCHINKEL.